ECLI:NL:RBLIM:2025:2170

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 maart 2025
Publicatiedatum
10 maart 2025
Zaaknummer
03.191469.24
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes in gemeente Kerkrade

Op 8 juni 2024 heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op het slachtoffer door hem meerdere keren met een mes in zijn lichaam te steken. De rechtbank hanteert de vaste jurisprudentie van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, waaruit blijkt dat bij een poging tot doodslag doorgaans een gevangenisstraf van vijf jaren wordt opgelegd. De rechtbank heeft geen redenen gevonden om van dit uitgangspunt af te wijken. De verdachte heeft de materiële schade van € 1.040,27 deels toegewezen gekregen, terwijl de immateriële schade van € 20.000,- volledig is toegewezen. De reiskosten voor het bijwonen van de zitting zijn niet voor toewijzing vatbaar, en de vordering voor huishoudelijke hulp is afgewezen omdat deze een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte strafbaar is en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren, met aftrek van het voorarrest. De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend, die gedeeltelijk is toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht tot betaling van de schadevergoedingsmaatregel.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03.191469.24
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer van 10 maart 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
wonende te [adres] ,
op dit moment gedetineerd in [PI] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. F.A.G.M. Landerloo, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 24 februari 2025. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Het slachtoffer [slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. Namens de benadeelde partij is op de zitting gehoord mr. D.H.M. Rademakers, advocaat kantoorhoudende te Maastricht. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte op 8 juni 2024 heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden door hem meermalen te steken met een mes.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De rechtbank zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), nu de verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit.
De opgave van de bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van de verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van
  • het proces-verbaal van aangifte van aangever [slachtoffer] ;
- het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer] bij de rechter-commissaris; [3]
- het geschrift, ‘Forensisch medisch letselrapportage’. [4]
Voorwaardelijk opzet
Om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van een poging tot doodslag is vereist dat de verdachte minimaal voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van de aangever. Van voorwaardelijk opzet is sprake als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het eventuele gevolg, in dit geval de dood, heeft aanvaard.
Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in het lichaam vitale delen (zoals het hart, de longen en de darmen) bevinden, waarvan beschadiging tot de dood kan leiden. Wanneer zo’n vitaal deel van het lichaam wordt geraakt, is de kans op de dood aanmerkelijk. De gedragingen van de verdachte, het meermalen steken met een mes in het lichaam van de aangever, kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood van de aangever, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte op z’n minst genomen bewust de aanmerkelijke kans op de dood van de aangever heeft aanvaard.
Conclusie
Gelet op voorgaande acht de rechtbank het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 8 juni 2024 in de gemeente Kerkrade ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes meermalen in het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
poging tot doodslag.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht rekening te houden met de voor de verdachte dreigende situatie waardoor hij tot het tenlastegelegde is gekomen en daarom in zijn voordeel af te wijken van het in de rechtspraak gangbare uitgangspunt van 5 jaren gevangenisstraf voor poging tot doodslag. De raadsvrouw heeft tevens verzocht in de strafmaat rekening te houden met de volgende omstandigheden. Op het strafblad van de verdachte staan ten aanzien van de afgelopen 5 jaren geen relevante veroordelingen, vanwege het voorarrest heeft hij geen afscheid kunnen nemen van zijn vader die inmiddels was overleden, de reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden en de verdachte heeft spijt van zijn handelen. De raadsvrouw heeft, gelet op deze omstandigheden, verzocht een gevangenisstraf van maximaal 4 jaren op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Op 8 juni 2024 heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer] . De verdachte heeft [slachtoffer] meerdere keren met een mes in zijn lichaam gestoken. [slachtoffer] heeft daardoor een steekverwonding in de rechterborst met een minimale klaplong en een minimale longscheur en een steekverwonding in de rechterbuikhelft met dunne en dikke darmletsel, waarvoor operatief ingrijpen noodzakelijk was, opgelopen. Daarnaast heeft [slachtoffer] een snijverwonding aan de rug van de linkerhand met strekpeesletsel opgelopen, dat operatief is hersteld, maar waaraan hij in december 2024 opnieuw geopereerd moest worden. [slachtoffer] heeft nog steeds klachten en staat nog onder behandeling. Op dit moment speelt ook nog een litteken- en navelbreuk, waar [slachtoffer] opnieuw aan geopereerd zal moeten worden. Dat [slachtoffer] nog leeft, is niet te danken aan het handelen van de verdachte. Na het steken van [slachtoffer] , heeft de verdachte weliswaar geroepen dat een ambulance moest worden gebeld, maar is hij zelf in zijn auto gestapt en weggereden. Hij heeft [slachtoffer] daarmee aan zijn lot overgelaten. In de periode daarna was de verdachte zelfs een tijd onvindbaar voor de politie.
Hij betuigt spijt maar de rechtbank vraagt zich af wat de waarde is van deze spijtbetuiging nu hij ook steeds blijft aangeven dat [slachtoffer] zich bemoeide met de ruzie tussen de verdachte en [naam 1] en dat [slachtoffer] hem vastpakte en de verdachte zich bedreigd voelde omdat [slachtoffer] zich agressief naar hem opgesteld zou hebben. Ter terechtzitting is de verdachte meermaals gevraagd hoe het komt dat hij op deze manier de controle verliest. Daarop gaf hij telkens aan dat het niet had mogen gebeuren, maar inzicht in het hoe en waarom van zijn handelen heeft hij niet kunnen geven. Hij legt daarmee de schuld steeds buiten zichzelf in plaats van te kijken naar zijn eigen aandeel. De rechtbank hecht gelet hierop geen waarde aan de door de verdachte ter terechtzitting aangeboden excuses en zal dit dan ook niet in zijn voordeel meewegen bij de strafoplegging. Een dergelijk incident veroorzaakt bovendien gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de samenleving als geheel, in het bijzonder bij hen die in het holst van de nacht getuige waren van het voorval. De rechtbank rekent dit alles de verdachte zwaar aan.
Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Bij de bepaling van de straf neemt de rechtbank de inmiddels vaste jurisprudentie van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch als uitgangspunt, waaruit volgt dat bij een poging tot doodslag doorgaans een gevangenisstraf van vijf jaren wordt opgelegd. De vraag is of er redenen zijn om van dit uitgangspunt af te wijken. Deze redenen zijn de rechtbank echter niet gebleken.
De raadsvrouw heeft een mildere straf bepleit dan geëist omdat kort gezegd sprake zou zijn geweest van een situatie die de verdachte als dreigend heeft ervaren. Echter, de verklaring van het slachtoffer staat daar lijnrecht tegenover. Volgens het slachtoffer liep hij naar de verdachte toe om de gemoederen te sussen, hetgeen zou kunnen passen bij het gegeven dat de verdachte eerder behoorlijk opgefokt voor de woning van getuige [naam 2] heeft gestaan en bloembakken tegen haar woning heeft gegooid. Het dossier biedt voor de rechtbank echter onvoldoende aanknopingspunten om vast te kunnen stellen wie van hen op dit punt de waarheid spreekt. De rechtbank zal hier dan ook geen rekening mee houden bij de strafoplegging. Wat er ook zij van de precieze aanloop, uit het dossier volgt in ieder geval dat het voorval tussen de verdachte en het slachtoffer is geëindigd in drie messteken in het lichaam van het slachtoffer, toegebracht door de verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank doen de door de raadsvrouw geschetste persoonlijke omstandigheden van de verdachte niet af aan de ernst van dit feit.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert schadevergoeding tot een bedrag van € 23.786,88.
Deze vordering is opgebouwd uit materiële schade (€ 3.786,88) en immateriële schade
(€ 20.000,-). De materiële schade is opgebouwd uit de volgende posten: medische kosten
(€ 361,44), ziekenhuis daggeldvergoeding (€ 140,00), kleding (€ 82,00), huishoudelijke hulp (€ 2.728,00) en (na eisvermindering ter terechtzitting) reis- en parkeerkosten (€ 475,44). De benadeelde heeft subsidiair verzocht om de reiskosten naar de rechtbank toe te wijzen als proceskosten, voor het geval deze niet als materiële schade toewijsbaar zijn. De benadeelde heeft tot slot verzocht om vermeerdering van het toe te wijzen bedrag met de wettelijke rente en om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de gevorderde materiële schade toewijsbaar tot een bedrag van
€ 3.768,27, nu de reiskosten voor het bijwonen van de zitting (€ 18,61) niet als rechtstreekse schade kunnen worden aangemerkt. De benadeelde wordt bijgestaan door een advocaat en daarom dient dit deel te worden afgewezen. De officier van justitie acht de gevorderde immateriële schade voldoende onderbouwd en billijk.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw acht de gevorderde materiële schadeposten medische kosten, ziekenhuis-daggeldvergoeding en kleding toewijsbaar. Ten aanzien van de huishoudelijke hulp heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er geen grondslag is om de gevorderde verplaatste schade toe te wijzen en dat het gebruikelijk is dat de huishoudelijke werkzaamheden door familieleden worden verricht. Daarom heeft de raadsvrouw afwijzing van deze schadepost bepleit. Ten aanzien van de reis- en parkeerkosten heeft de raadsvrouw het volgende aangevoerd. Het is niet duidelijk hoe vaak er daadwerkelijk naar het ziekenhuis is gereisd en daarom dient dit deel te worden afgewezen. Bovendien kunnen de reiskosten voor het bijwonen van de zitting niet als rechtstreekse schade in de zin van artikel 51f Sr worden aangemerkt, nu de benadeelde wordt bijgestaan door een advocaat. Daarom dient ook dit deel te worden afgewezen. De raadsvrouw heeft tot slot een beroep gedaan op eigen schuld en verzocht op die grond een lager bedrag aan immateriële schade toe te wijzen dan gevorderd.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Op de verdachte rust een wettelijke verplichting tot schadevergoeding aan degene aan wie hij rechtstreeks schade heeft toegebracht door zijn strafbare en daarmee onrechtmatige handelen. Hij is daarvoor naar burgerlijk recht aansprakelijk ex artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
De rechtbank is, mede gelet op artikel 6:96 BW, voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De gevorderde posten medische kosten (€ 361,44), ziekenhuis-daggeldvergoeding (€ 140,00) en kleding
(€ 82,00) zijn door de verdediging niet weersproken. Nu deze posten de rechtbank ook niet onredelijk of ongegrond voorkomen, acht de rechtbank deze posten toewijsbaar. Op grond van de onderbouwing van de schade en hetgeen ter terechtzitting namens de benadeelde partij naar voren is gebracht, acht de rechtbank de gevorderde post reis- en parkeerkosten deels toewijsbaar. De rechtbank acht de gevorderde reiskosten naar Maastricht UMC+
(€ 249,48), naar de handergotherapeut (€ 161,57) en naar Radix (€ 41,58) en de parkeerkosten (€ 4,20) voldoende onderbouwd en toewijsbaar (totaalbedrag € 456,83).
De reiskosten voor het bijwonen van de zitting zijn niet voor toewijzing vatbaar, als materiële schade noch als proceskosten, nu deze geen rechtstreeks gevolg zijn van het strafbare feit en benadeelde zich door een advocaat heeft laten bijstaan. De civiele proceskostenregeling biedt geen basis voor vergoeding van deze kosten.
Naar het oordeel van de rechtbank levert de gevorderde post huishoudelijke hulp
(€ 2.728,00) een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde zal ten aanzien van deze schadepost niet ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Verdachte heeft het bestaan van deze schade betwist. Op basis van de overgelegde stukken en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht, acht de rechtbank in het licht van deze betwisting onvoldoende onderbouwd of en, zo ja, in hoeverre de redelijke grens van het bijspringen van de partner in dit geval is overschreden. Het is onduidelijk gebleven wat de benadeelde nog zelf kon doen in de huishouding, waarbij hij hulp nodig had en voor hoe lang. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
De wet regelt in artikel 6:106 BW de vergoeding van ‘ander nadeel’ dan vermogensschade. Volgens artikel 6:106 lid 1 BW komt in de volgende gevallen (samengevat) vergoeding van ander nadeel in aanmerking:
wanneer het oogmerk bestond zodanig nadeel toe te brengen (het oogmerk is gericht op smart);
ij lichamelijk letsel, aantasting in de eer of goede naam of aantasting van de persoon op andere wijze;
bij aantasting van de nagedachtenis van de overledene.
De benadeelde partij baseert zijn vordering op het bepaalde in artikel 6:106 sub b BW. De benadeelde heeft als gevolg van het bewezenverklaarde feit lichamelijk letsel opgelopen. De benadeelde is in zijn buik, in zijn borst en in zijn hand gestoken. De verwondingen hebben ervoor gezorgd dat hij tweemaal is geopereerd aan zijn hand, eenmaal aan zijn buik en in de toekomst nogmaals moet worden geopereerd aan zijn buik. De benadeelde is voor de kracht in zijn hand tot op heden onder behandeling bij een hand-ergotherapeut. Het incident heeft voor veel klachten en pijn gezorgd. De benadeelde wordt daarnaast dagelijks geconfronteerd met drie aanzienlijke littekens op zijn borst, buik en hand.
De rechtbank is van oordeel dat het gevorderde bedrag aan immateriële schade van
€ 20.000,00, mede gelet op bedragen die in soortgelijke zaken worden toegewezen, in dit geval een billijk bedrag is en daarom toewijsbaar is.
Eigen schuld
Verdachte heeft ten aanzien van de post immateriële schade een beroep gedaan op eigen schuld zijdens benadeelde. Ingevolge artikel 6:101 BW kan de vergoedingsplicht van verdachte worden verminderd als de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan benadeelde kan worden toegerekend (‘eigen schuld’). Ten aanzien van het beroep op eigen schuld rusten volgens de hoofdregel van bewijslastverdeling de stelplicht en bewijslast op verdachte, die zich beroept op het rechtsgevolg van zijn stellingen, namelijk de vermindering van zijn schadevergoedingsplicht tot een bedrag van € 15.000,00.
De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt bij eigen schuld is dat de schade wordt verdeeld over de benadeelde en de aansprakelijke in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden aan de schade hebben bijgedragen. Toepassing van deze primaire maatstaf van artikel 6:101 BW houdt een causaliteitsafweging in, die in een geval als dit erop neerkomt dat moet worden beoordeeld in welke mate enerzijds het gedrag van verdachte en anderzijds het gedrag van benadeelde aan het ontstaan van de schade heeft bijgedragen. Bij deze beoordeling komt het (nog) niet aan op de mate van verwijtbaarheid van een en ander. Een beoordeling van de mate van verwijtbaarheid kan pas aan de orde komen bij de toepassing van de ook in artikel 6:101 lid 1 BW vervatte billijkheidscorrectie.
De rechtbank overweegt dat, los van de vraag of benadeelde zich verwijtbaar heeft gedragen door verdachte dreigend te benaderen (hetgeen de rechtbank, zoals overwogen, niet heeft kunnen vaststellen), de schade is ontstaan door de messteken van de verdachte. De rechtbank is daarom van oordeel dat de benadeelde geen eigen schuld heeft aan de poging tot doodslag door verdachte en de daaruit ontstane immateriële schade.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet verder aanleiding om de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor tot
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, van een bedrag van € 21.040,27. Voormeld bedrag bestaat uit € 1.040,27 aan materiële schade en € 20.000,00 aan immateriële schade. De materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 maart 2025 tot aan de dag der algehele voldoening en de immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • wijst de vordering ten aanzien van de post reiskosten voor het bijwonen van de zitting af;
  • bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering ten aanzien van de post huishoudelijke hulp niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van € 21.040,27. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 140 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
  • voormeld bedrag bestaat uit € 1.040,27 aan materiële schade en € 20.000,00 aan immateriële schade. De materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 maart 2025 tot aan de dag der algehele voldoening en de immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.M.W. Nuijts, voorzitter, mr. M.M. Beije en mr. S.L.M. van Venrooij, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.P.W.E. Bekkers, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 10 maart 2025.
Buiten staat
Mr. Beije en mr. van Venrooij zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 8 juni 2024 in de gemeente Kerkrade ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
met een mes meermalen, althans eenmaal, in het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, onderzoeksnummer LB2R024053 (Romanova), gesloten d.d. 23 juni 2024, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 116.
2.Het proces-verbaal van aangifte / verhoor aangever [slachtoffer] , d.d. 9 juni 2024, p. 20 en 21.
3.Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer] bij de rechter-commissaris in strafzaken, d.d. 15 november 2024.
4.Het geschrift, ‘Forensisch medisch letselrapportage’, opgesteld door forensisch arts KNMG E. Goosen, d.d. 15 juli 2024, p. 76 t/m 82.