Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De beoordeling van het bewijs
- de bekennende verklaring van de verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van
- het proces-verbaal van aangifte van aangever [slachtoffer] ;
4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
5.De strafbaarheid van de verdachte
6.De straf
7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
(€ 82,00) zijn door de verdediging niet weersproken. Nu deze posten de rechtbank ook niet onredelijk of ongegrond voorkomen, acht de rechtbank deze posten toewijsbaar. Op grond van de onderbouwing van de schade en hetgeen ter terechtzitting namens de benadeelde partij naar voren is gebracht, acht de rechtbank de gevorderde post reis- en parkeerkosten deels toewijsbaar. De rechtbank acht de gevorderde reiskosten naar Maastricht UMC+
(€ 249,48), naar de handergotherapeut (€ 161,57) en naar Radix (€ 41,58) en de parkeerkosten (€ 4,20) voldoende onderbouwd en toewijsbaar (totaalbedrag € 456,83).
8.De wettelijke voorschriften
9.De beslissing
- verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart de verdachte strafbaar;
- veroordeelt de verdachte voor tot
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, van een bedrag van € 21.040,27. Voormeld bedrag bestaat uit € 1.040,27 aan materiële schade en € 20.000,00 aan immateriële schade. De materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 maart 2025 tot aan de dag der algehele voldoening en de immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
- wijst de vordering ten aanzien van de post reiskosten voor het bijwonen van de zitting af;
- bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering ten aanzien van de post huishoudelijke hulp niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
- legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van € 21.040,27. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 140 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
- voormeld bedrag bestaat uit € 1.040,27 aan materiële schade en € 20.000,00 aan immateriële schade. De materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 maart 2025 tot aan de dag der algehele voldoening en de immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
- verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.