ECLI:NL:RBLIM:2025:2188

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
10 maart 2025
Zaaknummer
C/03/330251 / HA ZA 24-215
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake exploitatieovereenkomst en betaling van overwaarde

In deze civiele zaak heeft eiser sub 1, vertegenwoordigd door mr. D.G.M. Huijboom, gedaagde gedagvaard voor de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond. Gedaagde, vertegenwoordigd door mr. J.M.R. Vlaar, is wel verschenen maar heeft geen conclusie van antwoord ingediend. Hierdoor is het recht op verweer komen te vervallen. De eisers hebben hun eis gewijzigd en op 23 januari 2025 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser sub 1 en gedaagde op 20 april 2021 een exploitatieovereenkomst hebben gesloten met betrekking tot een woning. Gedaagde heeft de woning op 14 januari 2022 verkocht en de overwaarde bedraagt € 98.933,09. Eiser sub 1 vordert de helft van deze overwaarde, terwijl eiser sub 2 rente over de hypotheekschuld vordert. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vordering van eiser sub 1 tot betaling van de helft van de overwaarde toewijsbaar is, terwijl de vordering van eiser sub 2 is afgewezen omdat zij geen partij is bij de exploitatieovereenkomst. Gedaagde is veroordeeld tot betaling van de beslagkosten en de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken op 12 maart 2025.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: C/03/330251 / HA ZA 24-215
Vonnis van 12 maart 2025
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

te [plaatsnaam] ,
2.
[eiser sub 2] B.V.,
te [plaatsnaam] ,
eisende partijen,
hierna te noemen: [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ,
advocaat: mr. D.G.M. Huijboom,
tegen
[gedaagde],
wonende op een geheim adres,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. J.M.R. Vlaar.

1.De procedure

1.1.
[eiser sub 1] heeft [gedaagde] gedagvaard om te verschijnen voor deze rechtbank op de rolzitting van 1 mei 2024. Op de rolzitting heef mr. Vlaar voornoemd zich voor [gedaagde] gesteld.
1.2.
Op de rolzitting van 12 juni 2024 is geen conclusie van antwoord genomen. Aan
mr. Vlaar is nadien tweemaal uitstel verleend maar ook op de rolzittingen van 7 augustus 2024 respectievelijk 21 augustus 2024 is geen conclusie van antwoord genomen. Op grond van artikel 128 lid 3 jo. artikel 133 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is daarmee het recht op het voeren van verweer ten principale komen te vervallen.
1.3.
Eisers hebben hun eis (tweemaal) gewijzigd en door beide partijen zijn producties nagezonden. Op 23 januari 2025 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden waarop de wijziging van eis is behandeld en de mogelijkheden voor een minnelijke regeling zijn beproefd.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser sub 1] en [gedaagde] hebben op 20 april 2021 een exploitatieovereenkomst gesloten met betrekking tot de woning gelegen te [plaatsnaam] aan de [adres] .
2.2.
In de overeenkomst is onder meer opgenomen dat de opbrengst uit verhuur of enige andere vorm van exploitatie van de woning door ieder voor vijftig procent wordt genoten.
2.3.
[gedaagde] was enig eigenaar van de woning en heeft deze op 14 januari 2022 verkocht voor een bedrag van € 370.000,-. De woning is op 1 maart 2022 aan de kopers geleverd.
2.4.
In een door de administrateur van partijen opgemaakt exploitatieoverzicht is opgenomen dat de overwaarde van de woning € 98.933,09 bedraagt.

3.Het geschil

3.1.
Eisers vorderen na wijziging van eis – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 49.466,54 (de helft van de overwaarde) aan [eiser sub 1] en € 1.150,48 (rente over de hypotheekschuld) aan [eiser sub 2] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 april 2022. Daarnaast vordert [eiser sub 1] dat [gedaagde] wordt veroordeelt in de beslagkosten van € 2.553,29 en de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] heeft geen verweer gevoerd.

4.De beoordeling

Eisvermeerdering
4.1.
[gedaagde] heeft ter mondelinge behandeling bezwaar gemaakt tegen de eisvermeerdering, die ziet op betaling van beslagkosten. Desgevraagd heeft [gedaagde] evenwel geantwoord dat hij niet in zijn procesbelang is geschaad. De rechtbank acht de eisvermeerdering dan ook niet in strijd met een goede procesorde nu deze in voldoende verband staat met het oorspronkelijke verzoek en geen sprake is van een eiswijziging van ingrijpende aard.
De vorderingen
4.2.
Nu door [gedaagde] geen inhoudelijk verweer is gevoerd, worden de vorderingen toegewezen voor zover de rechtbank deze niet onrechtmatig of ongegrond acht, met inachtneming van hetgeen hierna wordt overwogen.
4.3.
[eiser sub 1] vordert nakoming van de tussen hem en [gedaagde] gesloten exploitatieovereenkomst. In die overeenkomst is het opgenomen dat:
“De opbrengst uit verhuur of enige andere vorm en de kosten voor instandhouding van of exploitatie van voornoemde onroerende zaak zullen door ondergetekenden ieder voor 50% (vijftig%) worden genoten respectievelijk worden gedragen;”.
4.4.
[eiser sub 1] heeft onweersproken gesteld dat die bepaling zodanig moet worden uitgelegd dat partijen daarmee bedoeld hebben ook de verkoopopbrengst tussen hen beiden te verdelen. Nu die stelling door [gedaagde] onbestreden is gelaten, dient de rechtbank van de juistheid daarvan uit te gaan. De rechtbank zal de vordering tot betaling van de helft van de overwaarde dan ook toewijzen.
4.5.
Dat is anders voor de door [eiser sub 2] gevorderde betaling van rentekosten over de hypotheekschuld. Ter zitting heeft zij aangevoerd dat deze vordering is gebaseerd op de exploitatieovereenkomst tussen [eiser sub 1] en [gedaagde] . [eiser sub 2] is evenwel geen partij bij die overeenkomst. Ook na vragen ter zitting heeft zij niet nader onderbouwd op welke grond zij in dit geval nakoming zou kunnen vorderen van een overeenkomst waarbij zij geen partij is. De vordering tot betaling van rentekosten wordt dan ook als ongegrond afgewezen
4.6.
[eiser sub 1] vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden vastgesteld op € 1.008,29 voor kosten deurwaardersexploten, € 331,00 voor griffierecht en € 1.214,00 voor salaris advocaat (1,0 punt(en) × € 1.214,00), totaal € 2.553,29.
4.7.
Uit het vorenoverwogene volgt dat de vorderingen van [eiser sub 1] worden toegewezen en de vorderingen van [eiser sub 2] worden afgewezen. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij (enkel) worden veroordeeld in de proces- en nakosten van [eiser sub 1] . De proceskosten van [eiser sub 1] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
113,54
- griffierecht
1.325,00
- salaris advocaat
2.428,00
(2 punten × € 1.214,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
4.044,54

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser sub 1] te betalen een bedrag van € 49.466,54, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 28 april 2022, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden vastgesteld op € 2.553,29,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 4.044,54, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.M.G. Rulkens en in het openbaar uitgesproken op
12 maart 2025.
MS