Beoordeling door de rechtbank
8. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht eisers verzoek om smartengeld heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
9. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
10. Artikel 54a, eerste lid, van het Barp bepaalt dat in geval van invaliditeit die voortvloeit uit een dienstongeval aan de desbetreffende ambtenaar smartengeld wordt vergoed. De in het vierde lid van artikel 54a van het Barp voorgeschreven nadere regels over de toekenning van de uitkering zijn neergelegd in de Rsdp. Artikel 3, eerste lid, van de Rsdp bepaalt dat het bevoegd gezag een deskundige aanwijst die de als gevolg van het dienstongeval ontstane mate van invaliditeit van de ambtenaar vaststelt aan de hand van de Guides to the Evaluation of Permanent Impairment van de American Medical Association (de AMA-Guides).
11. Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een dienstongeval. De discussie richt zich op de vraag of eiser in aanmerking komt voor een smartengeldvergoeding. Meer in het bijzonder of er een medisch causaal verband bestaat tussen het dienstongeval en de klachten van eiser.
12. Eiser betwist dat verweerder de besluitvorming mocht baseren op de medische adviezen van [naam adviesbureau] . De rechtbank overweegt hierover allereerst dat, om een besluit te mogen baseren op de adviezen van de medisch adviseurs van [naam adviesbureau] , deze adviezen moeten voldoen aan een aantal voorwaarden: zij moeten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de medische adviezen niet aan deze vereisten voldoet of dat aan de conclusies daarin moet worden getwijfeld. De rechtbank zal in het onderstaande ingaan op de afzonderlijke gronden die daarover zijn aangevoerd.
Onafhankelijkheid van de deskundige(n)
13. Over eisers standpunt dat de door verweerder ingeschakelde medisch adviseurs van [naam adviesbureau] niet onafhankelijk zijn, overweegt de rechtbank als volgt. In artikel 3 van de Rsdp is bepaald dat het bevoegd gezag (in dit geval: verweerder) een deskundige aanwijst. Zoals verweerder terecht stelt, vereist deze regeling niet dat eiser bij het aanwijzen van een deskundige geconsulteerd wordt. Dat dit niet is gebeurd, betekent dus niet alleen al daarom dat de adviseurs van [naam adviesbureau] niet onafhankelijk zijn. Dat de adviseurs niet onafhankelijk zijn alleen maar omdat deze door verweerder zijn aangesteld, volgt de rechtbank ook niet. Hiervoor zijn geen aanknopingspunten te vinden en eiser heeft dat verder ook niet concreet (gemaakt of) onderbouwd. Van belang daarbij is dat [naam adviesbureau] een onafhankelijk (extern) adviesbureau is en niet verbonden is met of onderdeel is van verweerder. De medisch adviseurs hebben bovendien geen eigen belang bij de uitkomsten van de adviezen en de daaruit voortvloeiende besluiten. De rechtbank ziet in wat eiser daarover heeft aangevoerd geen reden om te twijfelen aan de onafhankelijkheid van de adviseurs van [naam adviesbureau] . Ook niet genoeg daarvoor is dat de medisch adviseurs eiser niet zelf gezien hebben (zie daarvoor ook rechtsoverweging 16). De rechtbank verwijst in dit kader ook naar de uitspraak van de CRvB van 2 juni 2022, onder 4.2.1. Daarin overweegt de CRvB dat in de Rvbpgeen aanknopingspunt te vinden is dat verweerder bij aanwijzing van een onafhankelijke deskundige de ambtenaar moet betrekken. Dat de ambtenaar geen inbreng heeft gehad op het aanwijzen van de deskundige en de manier waarop het rapport definitief is geworden, maakt volgens de CRvB ook niet dat de deskundigen niet onafhankelijk zijn. De rechtbank wijst in het verlengde daarvan op de uitspraak van 17 oktober 2024, waarin de CRvB heeft geoordeeld over medische adviezen van medisch adviseurs van [naam adviesbureau] . Uit het oordeel van de CRvB is niet af te leiden dat de CRvB het medisch adviesbureau [naam adviesbureau] en haar adviseurs niet ziet als onafhankelijk deskundige. Het betoog van eiser hierover slaagt niet.
Deskundigheid van de deskundige(n)
14. Het onderzoek is gedaan door medisch adviseurs die allen medicus zijn (een arts, chirurg en verzekeringsartsen). De rechtbank is van oordeel dat in wat eiser daarover heeft aangevoerd onvoldoende aanleiding bestaat om te twijfelen aan de medische deskundigheid van deze adviseurs om te kunnen adviseren over de medische vraag die hier aan de orde is. Dat de medisch adviseur zelf geen (plastisch) chirurg is op het gebied waar de medische klachten op zien, is daarvoor niet genoeg. Daar is in het advies van 6 oktober 2021 ook op inzichtelijke wijze op ingegaan. De rechtbank overweegt verder dat een verzekeringsarts (zoals [naam verzekeringsarts 1] , [naam verzekeringsarts 2] en [naam verzekeringsarts 3] ) juist gespecialiseerd is in het beoordelen van een medische situatie, zoals in dit geval het medische verband tussen de klachten en het ongeval. Het is ook niet zo dat verzekeringsartsen enkel een basisopleiding tot arts hebben gehad: verzekeringsartsen hebben een specialisatieopleiding gevolgd. In dit kader verwijst de rechtbank wederom naar de uitspraak van de CRvB van 17 oktober 2024, waarin de CRvB oordeelt over de adviezen van medisch adviseurs die verbonden zijn aan [naam adviesbureau] . Uit die uitspraak kan (ook) niet worden afgeleid dat de CRvB van oordeel is dat de medisch adviseurs van [naam adviesbureau] (in algemene zin) niet deskundig zijn om te adviseren over dit soort medische vragen. Daar komt bij dat eisers eigen medisch adviseur [ naam medisch adviseur 2] in zijn advies toelicht dat ervaring en specialiteit een voordeel zijn in het beoordelen van afwijkingen die in het behandelingsdomein liggen van dat specialisme, maar dat dit niet betekent dat artsen met een andere specialisatie niet een deskundig oordeel over deze afwijking zouden kunnen geven. Er is overigens ook op geen enkele manier uit (de bewoordingen van) het medische advies van [ naam medisch adviseur 2] op te maken dat hij betwijfelt of de medisch adviseurs van [naam adviesbureau] voldoende deskundig zijn. De rechtbank volgt dan ook niet eisers stelling dat de medisch adviseurs van [naam adviesbureau] over onvoldoende inhoudelijke (medische) kennis beschikken om over dit medische onderwerp te kunnen adviseren en dus niet deskundig zijn.
Gebruik van de AMA-guidelines
15. Dat de AMA-guides niet zijn betrokken bij de medische adviezen maakt naar het oordeel van de rechtbank ook niet dat niet van deze adviezen kan worden uitgegaan. Zoals verweerder terecht heeft gesteld, volgt uit artikel 3 van de Rsdp dat de
mate van invaliditeitwordt vastgesteld aan de hand van de AMA-guides. Daaraan gaat de vraag vooraf of sprake is van invaliditeit door een dienstongeval (de causaliteitsvraag). Deze vraag is ontkennend beantwoord door de deskundigen, zodat niet wordt toegekomen aan de vraag wat de mate van invaliditeit is. Bij díe vraag moeten de AMA-guides wél betrokken worden, maar die vraag lag dus nog niet voor. Dit standpunt wordt overigens bevestigd door eisers eigen medisch adviseur. [ naam medisch adviseur 2] schrijft namelijk ook dat de AMA-guides alleen gebruikt worden om de definitieve blijvende invaliditeit te berekenen, maar dat eerst overeenstemming bereikt zal moeten worden of er sprake is van een causaal verband en pas daarna wordt gekeken wat de blijvende klachten / beperkingen zijn. De beroepsgrond van eiser hierover slaagt dus ook niet.
Inhoud van de medische adviezen
16. Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek zelf ook zorgvuldig geweest. De artsen van [naam adviesbureau] hebben (aanvullende) medische informatie opgevraagd en vervolgens alle aanwezige informatie van verschillende behandelaren op een deugdelijke en kenbare manier betrokken bij de medische beoordeling. Eiser heeft zelf niet gesteld dat er informatie ontbreekt. Het enkele feit dat de medisch adviseurs eiser niet zelf gezien hebben, maakt het onderzoek niet onzorgvuldig. Dat heeft eiser ook niet onderbouwd. De (meerdere) medische adviezen van de artsen van [naam adviesbureau] zijn inzichtelijk, bevatten geen (onderlinge) tegenstrijdigheden en het onderzoek kan de getrokken conclusies dragen. Eiser heeft voldoende ruimte gehad om op de medische adviezen te reageren, en heeft van deze mogelijkheid ook gebruik gemaakt. Zo heeft eiser gereageerd op de medische adviezen, waarna op 6 oktober 2021 een medisch advies is uitgebracht als reactie op eisers zienswijze. Eiser heeft vervolgens de mogelijkheid gekregen om ook hier weer op te reageren. Uiteindelijk heeft eiser in beroep ook nog een eigen medisch advies ingebracht van [ naam medisch adviseur 2] . Hier heeft de medisch adviseur van [naam adviesbureau] op gereageerd.
17. Het medisch advies van [ naam medisch adviseur 2] leidt de rechtbank ook niet tot het oordeel dat de medische adviezen van [naam adviesbureau] niet ten grondslag mochten worden gelegd aan de besluitvorming. Uit het advies van [ naam medisch adviseur 2] volgt namelijk niet dat – anders dan de medisch adviseurs van [naam adviesbureau] concluderen – de klachten van eiser in medische zin het gevolg zijn van het dienstongeval. [ naam medisch adviseur 2] zegt in feite enkel dat dit mogelijk niet kan worden uitgesloten, maar dat is daarvoor niet genoeg. Daarop heeft de medisch adviseur van [naam adviesbureau] ook gemotiveerd gereageerd. [ naam medisch adviseur 2] heeft in zijn advies opgenomen dat de tendovaginitis en de ziekte van Dupuytren niet een rechtstreeks gevolg zijn van het ongeval waarbij eiser een houten blok op zijn linker elleboog heeft gekregen. Dat is ook de conclusie van de medisch adviseurs van [naam adviesbureau] . De opmerking van [ naam medisch adviseur 2] dat de klachten wel een gevolg kunnen zijn van de doorlopende microtraumata die eiser heeft opgelopen bij de ME charges / oefeningen is echter geen antwoord op de vraag of de klachten zijn ontstaan uit het dienstongeval (met het houten blokje). En dat is wel waar het om gaat bij deze medische causaliteitsbeoordeling. De medisch adviseur van [naam adviesbureau] die op het advies van [ naam medisch adviseur 2] heeft gereageerd ( [naam verzekeringsarts 3] ) bevestigt dit ook. [ naam medisch adviseur 2] schrijft ook dat de tintelingen en uitstralende pijn naar de vingers mogelijk onvoldoende op de voorgrond hebben gestaan, gelet op de pijnklachten in de elleboog. [ naam medisch adviseur 2] heeft verder nog aangegeven dat sprake kan zijn van ‘referred pain’ waarbij de pijnklachten aan de buitenzijde van de elleboog het gevolg zijn van de cubitale neuropathie of een uitstraling zijn van de bursa. [naam verzekeringsarts 3] heeft echter naar het oordeel van de rechtbank in zijn medisch advies in reactie daarop begrijpelijk uitgelegd waarom het volgens hem onwaarschijnlijk is dat de klachten zijn overstemd door de pijnklachten in de elleboog. Ook heeft [naam verzekeringsarts 3] inzichtelijk toegelicht dat de cubitale neuropathie niet als gevolg van het ongeval kan worden gezien en waarom dus eventuele referred pain van de cubitale neuropathie ook niet ongevalsgevolg is. [ naam medisch adviseur 2] heeft tot slot in zijn advies nog opgemerkt dat eiser voorafgaand aan het dienstongeval normaal heeft kunnen functioneren in het arrestatieteam van de politie, maar hij na het ongeval klachten is blijven houden. Dat de klachten niet medisch verklaard kunnen worden, betekent volgens [ naam medisch adviseur 2] niet dat ze niet ongevalsgevolg zijn. Hierover overweegt de rechtbank dat het er in dit geval om gaat of kan worden vastgesteld dat er een (objectief) medisch causaal verband is tussen de klachten en het dienstongeval, waarover de medisch adviseurs van [naam adviesbureau] hebben geconcludeerd dat dit niet kan worden vastgesteld. Dat [ naam medisch adviseur 2] opmerkt dat de klachten niet medisch verklaard kunnen worden, doet aan dat toetsingskader en die conclusie niet af. Verder heeft verweerder hierover ook terecht naar voren gebracht dat het feit dat eiser vóór het ongeval normaal en klachtenvrij heeft kunnen functioneren niet bepalend is voor de vraag of er sprake is van blijvende invaliditeit als gevolg van het dienstongeval. Dit heeft de CRvB ook geoordeeld in de uitspraak van 16 april 2020.Bovendien heeft [naam verzekeringsarts 3] toegelicht dat Dupuytren, een tendovaginitis en een cubitale neuropathie aandoeningen zijn die veelvuldig voorkomen in de algemene bevolking zonder dat daar een ongeval aan vooraf is gegaan. Het is volgens [naam verzekeringsarts 3] aannemelijk dat eiser als gevolg van deze aandoeningen klachten blijft ervaren. Maar zoals uit de medische adviezen volgt: die klachten zijn – hoe vervelend het ook is dat eiser daar last van heeft en waarschijnlijk blijft hebben – medisch niet te relateren aan het dienstongeval. De rechtbank kan de reactie op het medisch advies van [ naam medisch adviseur 2] volgen en ziet in dat advies dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de bevindingen van en de conclusies in de (eerdere) medisch adviezen van [naam adviesbureau] .
18. De rechtbank is van oordeel dat de door de medisch adviseurs van [naam adviesbureau] uitgebrachte adviezen zorgvuldig tot stand zijn gekomen en inhoudelijk inzichtelijk en concludent zijn. Verweerder heeft bij de besluitvorming dan ook mogen afgaan op die medische adviezen en op grond daarvan kunnen concluderen dat er geen medisch causaal verband is tussen het dienstongeval en de medische klachten van eiser. Eisers betoog dat de medische adviezen onzorgvuldig zijn slaagt niet. Met het medisch advies van [ naam medisch adviseur 2] is onvoldoende twijfel gezaaid over de conclusie in die adviezen en onvoldoende aangetoond dat wel sprake is van een medisch causaal verband tussen eisers klachten en het dienstongeval.
19. Er is daarom tot slot ook geen aanleiding om een medisch deskundige te benoemen zoals eiser heeft verzocht, omdat de daarvoor noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling ontbreekt.