ECLI:NL:RBLIM:2025:2226

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
ROE 22/1698
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om smartengeld op grond van artikel 54a Barp wegens gebrek aan causaal verband tussen dienstongeval en klachten

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg op 11 maart 2025, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om smartengeld op grond van artikel 54a van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) behandeld. Eiser, werkzaam bij de Politie Eenheid Limburg, had een dienstongeval gemeld dat plaatsvond op 5 november 2014, waarbij hij een blessure aan zijn elleboog opliep. Verweerder, de korpschef van Politie, had het verzoek om smartengeld afgewezen, omdat er geen causaal verband kon worden aangetoond tussen het ongeval en de klachten van eiser. De rechtbank beoordeelt of deze afwijzing terecht is. Eiser had aanvullende medische adviezen ingediend, maar de rechtbank concludeert dat de medische adviezen van de ingeschakelde deskundigen zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat er geen reden is om aan de onafhankelijkheid of deskundigheid van deze adviseurs te twijfelen. De rechtbank oordeelt dat er geen medisch causaal verband is tussen het dienstongeval en de klachten van eiser, en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/1698

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.F.G. Pennino),
en

De korpschef van Politie, verweerder

(gemachtigde: mr. I.G.J. van den Broek).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om smartengeld op grond van artikel 54a van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp).
1.1.
Verweerder heeft dit verzoek met het besluit van 15 december 2021 afgewezen (het primaire besluit). Met het bestreden besluit van 27 juni 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing gebleven.
1.2.
Eiser heeft op 31 oktober 2024 aanvullende gronden ingediend en daarbij stukken overgelegd, waaronder een medisch advies van 24 augustus 2022.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 12 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder. Het onderzoek is op de zitting gesloten.
1.4.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend op 20 november 2024 om verweerder in de gelegenheid te stellen zijn medisch adviseur te laten reageren op het medisch advies van 24 augustus 2022 dat eiser (pas) op 31 oktober 2024 (in beroep) heeft overgelegd.
1.5.
Op 21 januari 2025 heeft verweerder het advies van zijn medisch adviseur naar de rechtbank gestuurd.
1.6.
Zoals ter zitting besproken, heeft de rechtbank vervolgens het onderzoek gesloten.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser werkt bij de Politie Eenheid Limburg in de functie van sr. GGP.
Op 5 november 2014 is tijdens een landelijke vaardigheidstraining, waarbij een relsituatie werd nagespeeld, een houten blokje tegen de linker elleboog van eiser gegooid. Dit blokje raakte de punt van de elleboog van eiser, deze werd meteen dik. Eiser heeft zijn elleboog toen ook ter plaatse laten zien aan de EHBO.
2.1.
Eiser heeft op een gegeven moment een Formulier arbeidsongevallen politie ingevuld en daarmee melding gemaakt van het voorval, met het verzoek om een dienstongeval vast te stellen.
2.2.
Verweerder heeft vervolgens het medisch adviesbureau [naam adviesbureau] ingeschakeld. Op 12 juni 2019 is het eerste medisch advies uitgebracht door verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 1] . Deze vond het voor de duidelijkheid noodzakelijk om nog nadere medische informatie op te vragen. Daarna zijn op 30 september 2019 en op 11 november 2019 wederom medische adviezen uitgebracht (beide door verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 2] ). De vraagstelling was of de klachten van de tenniselleboog zijn toe te wijzen aan het dienstongeval. [naam verzekeringsarts 2] heeft in de adviezen geconcludeerd dat de klachten niet zijn te relateren aan het ongeval en er dus geen causaal verband aangetoond kan worden tussen het ongeval en de klachten.
2.3.
Op 1 april 2020 is het ongeval aangemerkt als een dienstongeval. De melding van het ongeval wordt op grond van artikel 8, eerste lid, van de Regeling smartengeld dienstongevallen politie (Rsdp) automatisch aangemerkt als een aanvraag tot smartengeld overeenkomstig artikel 54a van het Barp.
2.4.
Op 4 december 2020 heeft eiser aangegeven dat er restklachten zijn met mogelijk nieuwe medische inzichten. Hierop is het dossier van eiser opnieuw voorgelegd aan [naam adviesbureau] voor een herbeoordeling. Op 31 mei 2021 is een nieuw medisch advies uitgebracht (door arts/medisch adviseur [naam arts] ). Ook op basis van de nieuw ontvangen medische informatie zijn de huidige klachten van eiser niet medisch causaal te relateren aan het dienstongeval en is niet aannemelijk dat de klachten door het dienstongeval zijn ontstaan, aldus het medisch advies. Het is wel aannemelijk dat eiser als gevolg van handaandoeningen en de tenniselleboog klachten blijft ervaren, maar deze zijn niet te relateren aan het ongeval.
2.5.
Eiser is in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze op dit advies te geven en heeft dit per e-mail op 15 juni 2021 gedaan. De zienswijze en de vragen uit de zienswijze zijn vervolgens voorgelegd aan een medisch adviseur van [naam adviesbureau] . Op 6 oktober 2021 is er een reactie gekomen, uitgebracht in de vorm van een medisch advies (door [naam medisch adviseur 1] , chirurg medisch adviseur). De medisch adviseur onderschrijft het advies van 31 mei 2021. Het advies is daarna nog voorgelegd aan de gemachtigde van eiser en die persisteert bij zijn eerdere opmerkingen.
2.6.
Bij het primaire besluit heeft verweerder eisers verzoek om smartengeld vervolgens afgewezen omdat de klachten van eiser niet een rechtstreeks gevolg zijn van het dienstongeval. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, waarna deze afwijzing in stand is gelaten in het bestreden besluit.
Standpunt van verweerder
3. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit – kort gezegd – op het standpunt dat de ingeschakelde deskundige (van [naam adviesbureau] ), anders dan eiser in bezwaar heeft gesteld, onafhankelijk is. De ingeschakelde medisch adviseurs zijn volgens verweerder deskundigen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Rsdp. Bij de besluitvorming mocht dus worden uitgegaan van het advies van [naam adviesbureau] . Er is volgens verweerder ook geen sprake van concrete aanknopingspunten om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming of de inhoud van het advies, waardoor ook dat geen reden is om niet van de adviezen uit te gaan.

Standpunt van eiser

4. Eiser voert in beroep aan dat de mate van invaliditeit vastgesteld dient te worden door een deskundige op grond van artikel 3 van de Rsdp. Deze deskundige moet op grond van het artikel de mate van invaliditeit vaststellen aan de hand van de AMA-guides. De beoordeling zoals vereist heeft volgens eiser niet plaatsgevonden. Eiser geeft daarvoor de volgende redenen.
4.1.
Ten eerste is de beoordeling volgens eiser niet verricht door een deskundige als bedoeld in artikel 3 van de Rsdp. Een medisch adviseur is volgens hem niet hetzelfde als een deskundige. Zo moet een deskundige onafhankelijk zijn en dat is bij de medisch adviseurs van adviesbureau [naam adviesbureau] niet het geval. [naam adviesbureau] is namelijk door verweerder ingeschakeld. Er heeft geen overleg plaatsgevonden over de persoon van de deskundige en de vraagstelling. Ook hebben de medisch adviseurs advies gegeven zonder eigen onderzoek te doen. Het is een onwenselijke situatie nu eiser hierdoor afhankelijk wordt gemaakt van de zienswijze van de medisch adviseur, waarbij de input voor het advies door één partij wordt gegeven. Het is ook bekend dat de zienswijzen van medisch adviseurs sterk kunnen verschillen. De medisch adviseur [naam medisch adviseur 1] van [naam adviesbureau] erkent ook dat geen sprake is van een onafhankelijk beoordeling door in zijn advies het volgende op te schrijven:
“Wellicht doelt de belangenbehartiger op een deskundige tijdens een medische expertise, maar daarvan is momenteel geen sprake”.
4.2.
Eiser voert verder aan dat onvoldoende is komen vast te staan of de medisch adviseurs over voldoende inhoudelijke deskundigheid beschikken. Evident is dat de eerste drie medisch adviseurs verzekeringsartsen zijn, die enkel een basisopleiding tot arts hebben genoten. De laatste medisch adviseur is weliswaar chirurg, maar zijn specialisatie is onbekend, terwijl dit wel van belang is.
4.3.
Op de derde plaats zijn de AMA-guides door de medisch adviseurs niet betrokken bij de adviezen. Verweerder geeft aan dat de AMA-guides pas een rol spelen bij de beantwoording van de vraag naar de mate van invaliditeit en niet bij de beantwoording van de causaliteitsvraag, echter stellen de AMA-guides ook eiser aan de te volgen procedure. Onderdeel van het medisch expertiseonderzoek betreft het verrichten van een eigen onderzoek evenals een uitgebreide anamnese. Hier is geen sprake van geweest.
5. Tot slot stelt eiser dat het door hem overgelegde advies van [ naam medisch adviseur 2] maakt dat getwijfeld dient te worden aan de juistheid van de inhoud van de medische adviezen van [naam adviesbureau] . Ook hierin is reden gelegen om te besluiten dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven en een onafhankelijk deskundige te benoemen om eisers letsel te beoordelen. Uit het advies van [ naam medisch adviseur 2] volgt dat een relatie tussen de klachten (overige aandoeningen c.q. klachten van de elleboog c.q. arm/hand) en het werk c.q. dienstongeval niet kan worden uitgesloten. Voor wat betreft de tenniselleboog en de problematiek van de onderarmzenuw gaat [ naam medisch adviseur 2] uit van een causaal verband tussen het letsel en het ongeval. Verder is volgens eiser ook nog interessant dat door [ naam medisch adviseur 2] wordt aangegeven dat de tendovaginitis en de ziekte van Dupuytren weliswaar niet een rechtsreeks gevolg zijn van het feit dat het houten blokje op de linker elleboog van eiser terecht is gekomen, maar dat de klachten wel een gevolg kunnen zijn van de doorlopende microtraumata die hij heeft opgelopen bij de ME charges/oefeningen. [ naam medisch adviseur 2] lijkt in zijn advies – in ieder geval een deel van de klachten – te herleiden tot het dienstongeval. Verder kan uit het advies worden opgemaakt dat het letsel complex is en dat een gedegen beoordeling door een onafhankelijke deskundige op het betreffende vakgebied is aangewezen teneinde meer duidelijkheid te verkrijgen over de aard en ernst van het letsel en de relatie tussen het letsel en het dienstongeval.

Medisch advies in beroep

6. In beroep heeft eiser een medisch advies van 24 augustus 2022 overgelegd van [ naam medisch adviseur 2] (niet praktiserend chirurg), verbonden aan MediThemis. In het advies heeft [ naam medisch adviseur 2] – kort gezegd – vastgesteld dat de ziekte van Dupuytren en de tendovaginitis geen rechtstreeks gevolg zijn van het ongeval. De klachten kunnen volgens [ naam medisch adviseur 2] wel het gevolg zijn van de doorlopende microtrauma die eiser heeft opgelopen bij de ME charges/oefeningen, waarbij eiser het schild in de linkerhand had en daarmee klappen heeft moeten opvangen. Dit kan volgens [ naam medisch adviseur 2] de verdikking op de peesschede dan wel de ontsteking van de omliggende peesschede verklaren. [ naam medisch adviseur 2] stelt in zijn advies ook dat de pijnklachten van eiser na de operatie zo op de voorgrond zijn kunnen blijven staan dat de aanvankelijke tintelingen en uitstralende pijn naar de vingers onvoldoende op de voorgrond hebben gestaan. Ook kan het zijn dat als gevolg van de verhoogde druk in de spierloges, door het verkeerde gebruik van de elleboog en hand als gevolg van de pijn, de klachten te verklaren zijn van de cubitale neurpathie en de tenniselleboog. [ naam medisch adviseur 2] stelt verder dat sprake kan zijn van referred pijn bij eiser, waarbij de pijnklachten aan de buitenzijde van de elleboog het gevolg zijn van de cubitale neuropathie of een uitstraling zijn vanuit de bursa.
7. Verweerder heeft zijn medisch adviseur op het advies van [ naam medisch adviseur 2] laten reageren. In het advies van 16 december 2024 (door verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 3] ) wordt geconcludeerd dat het advies van [ naam medisch adviseur 2] geen aanleiding geeft tot aanpassing van de eerdere advisering. Beide partijen zijn het erover eens dat de Dupuytren en triggerfingers geen volledig en uitsluitend gevolg van het dienstongeval zijn. Dat de pijnklachten na de operatieve ingreep de tintelingen en uitstralende pijn hebben overstemd in die mate dat eiser er niet op eigen initiatief over heeft geklaagd kan volgens [naam verzekeringsarts 3] , maar de orthepedisch chirurg heeft op 2 februari 2016 expliciet vermeld dat er geen sprake is van uitstraling naar de arm, de pijnklachten waren heel lokaal. [naam verzekeringsarts 3] acht het daarom onwaarschijnlijk dat eiser de klachten is vergeten te vermelden omdat deze overstemd zouden zijn door pijnklachten in de elleboog. Volgens [naam verzekeringsarts 3] kan ook sprake zijn van referred pain zoals [ naam medisch adviseur 2] heeft gesteld, maar dit zou dan het gevolg zijn van de cubitale neuropathie, waarover reeds aangegeven is dat deze niet als gevolg kan worden gezien van het ongeval.

Beoordeling door de rechtbank

8. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht eisers verzoek om smartengeld heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
9. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
10. Artikel 54a, eerste lid, van het Barp bepaalt dat in geval van invaliditeit die voortvloeit uit een dienstongeval aan de desbetreffende ambtenaar smartengeld wordt vergoed. De in het vierde lid van artikel 54a van het Barp voorgeschreven nadere regels over de toekenning van de uitkering zijn neergelegd in de Rsdp. Artikel 3, eerste lid, van de Rsdp bepaalt dat het bevoegd gezag een deskundige aanwijst die de als gevolg van het dienstongeval ontstane mate van invaliditeit van de ambtenaar vaststelt aan de hand van de Guides to the Evaluation of Permanent Impairment van de American Medical Association (de AMA-Guides).
11. Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een dienstongeval. De discussie richt zich op de vraag of eiser in aanmerking komt voor een smartengeldvergoeding. Meer in het bijzonder of er een medisch causaal verband bestaat tussen het dienstongeval en de klachten van eiser.
Het medisch onderzoek
12. Eiser betwist dat verweerder de besluitvorming mocht baseren op de medische adviezen van [naam adviesbureau] . De rechtbank overweegt hierover allereerst dat, om een besluit te mogen baseren op de adviezen van de medisch adviseurs van [naam adviesbureau] , deze adviezen moeten voldoen aan een aantal voorwaarden: zij moeten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de medische adviezen niet aan deze vereisten voldoet of dat aan de conclusies daarin moet worden getwijfeld. De rechtbank zal in het onderstaande ingaan op de afzonderlijke gronden die daarover zijn aangevoerd.
Onafhankelijkheid van de deskundige(n)
13. Over eisers standpunt dat de door verweerder ingeschakelde medisch adviseurs van [naam adviesbureau] niet onafhankelijk zijn, overweegt de rechtbank als volgt. In artikel 3 van de Rsdp is bepaald dat het bevoegd gezag (in dit geval: verweerder) een deskundige aanwijst. Zoals verweerder terecht stelt, vereist deze regeling niet dat eiser bij het aanwijzen van een deskundige geconsulteerd wordt. Dat dit niet is gebeurd, betekent dus niet alleen al daarom dat de adviseurs van [naam adviesbureau] niet onafhankelijk zijn. Dat de adviseurs niet onafhankelijk zijn alleen maar omdat deze door verweerder zijn aangesteld, volgt de rechtbank ook niet. Hiervoor zijn geen aanknopingspunten te vinden en eiser heeft dat verder ook niet concreet (gemaakt of) onderbouwd. Van belang daarbij is dat [naam adviesbureau] een onafhankelijk (extern) adviesbureau is en niet verbonden is met of onderdeel is van verweerder. De medisch adviseurs hebben bovendien geen eigen belang bij de uitkomsten van de adviezen en de daaruit voortvloeiende besluiten. De rechtbank ziet in wat eiser daarover heeft aangevoerd geen reden om te twijfelen aan de onafhankelijkheid van de adviseurs van [naam adviesbureau] . Ook niet genoeg daarvoor is dat de medisch adviseurs eiser niet zelf gezien hebben (zie daarvoor ook rechtsoverweging 16). De rechtbank verwijst in dit kader ook naar de uitspraak van de CRvB van 2 juni 2022 [1] , onder 4.2.1. Daarin overweegt de CRvB dat in de Rvbp [2] geen aanknopingspunt te vinden is dat verweerder bij aanwijzing van een onafhankelijke deskundige de ambtenaar moet betrekken. Dat de ambtenaar geen inbreng heeft gehad op het aanwijzen van de deskundige en de manier waarop het rapport definitief is geworden, maakt volgens de CRvB ook niet dat de deskundigen niet onafhankelijk zijn. De rechtbank wijst in het verlengde daarvan op de uitspraak van 17 oktober 2024 [3] , waarin de CRvB heeft geoordeeld over medische adviezen van medisch adviseurs van [naam adviesbureau] . Uit het oordeel van de CRvB is niet af te leiden dat de CRvB het medisch adviesbureau [naam adviesbureau] en haar adviseurs niet ziet als onafhankelijk deskundige. Het betoog van eiser hierover slaagt niet.
Deskundigheid van de deskundige(n)
14. Het onderzoek is gedaan door medisch adviseurs die allen medicus zijn (een arts, chirurg en verzekeringsartsen). De rechtbank is van oordeel dat in wat eiser daarover heeft aangevoerd onvoldoende aanleiding bestaat om te twijfelen aan de medische deskundigheid van deze adviseurs om te kunnen adviseren over de medische vraag die hier aan de orde is. Dat de medisch adviseur zelf geen (plastisch) chirurg is op het gebied waar de medische klachten op zien, is daarvoor niet genoeg. Daar is in het advies van 6 oktober 2021 ook op inzichtelijke wijze op ingegaan. De rechtbank overweegt verder dat een verzekeringsarts (zoals [naam verzekeringsarts 1] , [naam verzekeringsarts 2] en [naam verzekeringsarts 3] ) juist gespecialiseerd is in het beoordelen van een medische situatie, zoals in dit geval het medische verband tussen de klachten en het ongeval. Het is ook niet zo dat verzekeringsartsen enkel een basisopleiding tot arts hebben gehad: verzekeringsartsen hebben een specialisatieopleiding gevolgd. In dit kader verwijst de rechtbank wederom naar de uitspraak van de CRvB van 17 oktober 2024, waarin de CRvB oordeelt over de adviezen van medisch adviseurs die verbonden zijn aan [naam adviesbureau] . Uit die uitspraak kan (ook) niet worden afgeleid dat de CRvB van oordeel is dat de medisch adviseurs van [naam adviesbureau] (in algemene zin) niet deskundig zijn om te adviseren over dit soort medische vragen. Daar komt bij dat eisers eigen medisch adviseur [ naam medisch adviseur 2] in zijn advies toelicht dat ervaring en specialiteit een voordeel zijn in het beoordelen van afwijkingen die in het behandelingsdomein liggen van dat specialisme, maar dat dit niet betekent dat artsen met een andere specialisatie niet een deskundig oordeel over deze afwijking zouden kunnen geven. Er is overigens ook op geen enkele manier uit (de bewoordingen van) het medische advies van [ naam medisch adviseur 2] op te maken dat hij betwijfelt of de medisch adviseurs van [naam adviesbureau] voldoende deskundig zijn. De rechtbank volgt dan ook niet eisers stelling dat de medisch adviseurs van [naam adviesbureau] over onvoldoende inhoudelijke (medische) kennis beschikken om over dit medische onderwerp te kunnen adviseren en dus niet deskundig zijn.
Gebruik van de AMA-guidelines
15. Dat de AMA-guides niet zijn betrokken bij de medische adviezen maakt naar het oordeel van de rechtbank ook niet dat niet van deze adviezen kan worden uitgegaan. Zoals verweerder terecht heeft gesteld, volgt uit artikel 3 van de Rsdp dat de
mate van invaliditeitwordt vastgesteld aan de hand van de AMA-guides. Daaraan gaat de vraag vooraf of sprake is van invaliditeit door een dienstongeval (de causaliteitsvraag). Deze vraag is ontkennend beantwoord door de deskundigen, zodat niet wordt toegekomen aan de vraag wat de mate van invaliditeit is. Bij díe vraag moeten de AMA-guides wél betrokken worden, maar die vraag lag dus nog niet voor. Dit standpunt wordt overigens bevestigd door eisers eigen medisch adviseur. [ naam medisch adviseur 2] schrijft namelijk ook dat de AMA-guides alleen gebruikt worden om de definitieve blijvende invaliditeit te berekenen, maar dat eerst overeenstemming bereikt zal moeten worden of er sprake is van een causaal verband en pas daarna wordt gekeken wat de blijvende klachten / beperkingen zijn. De beroepsgrond van eiser hierover slaagt dus ook niet.
Inhoud van de medische adviezen
16. Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek zelf ook zorgvuldig geweest. De artsen van [naam adviesbureau] hebben (aanvullende) medische informatie opgevraagd en vervolgens alle aanwezige informatie van verschillende behandelaren op een deugdelijke en kenbare manier betrokken bij de medische beoordeling. Eiser heeft zelf niet gesteld dat er informatie ontbreekt. Het enkele feit dat de medisch adviseurs eiser niet zelf gezien hebben, maakt het onderzoek niet onzorgvuldig. Dat heeft eiser ook niet onderbouwd. De (meerdere) medische adviezen van de artsen van [naam adviesbureau] zijn inzichtelijk, bevatten geen (onderlinge) tegenstrijdigheden en het onderzoek kan de getrokken conclusies dragen. Eiser heeft voldoende ruimte gehad om op de medische adviezen te reageren, en heeft van deze mogelijkheid ook gebruik gemaakt. Zo heeft eiser gereageerd op de medische adviezen, waarna op 6 oktober 2021 een medisch advies is uitgebracht als reactie op eisers zienswijze. Eiser heeft vervolgens de mogelijkheid gekregen om ook hier weer op te reageren. Uiteindelijk heeft eiser in beroep ook nog een eigen medisch advies ingebracht van [ naam medisch adviseur 2] . Hier heeft de medisch adviseur van [naam adviesbureau] op gereageerd.
17. Het medisch advies van [ naam medisch adviseur 2] leidt de rechtbank ook niet tot het oordeel dat de medische adviezen van [naam adviesbureau] niet ten grondslag mochten worden gelegd aan de besluitvorming. Uit het advies van [ naam medisch adviseur 2] volgt namelijk niet dat – anders dan de medisch adviseurs van [naam adviesbureau] concluderen – de klachten van eiser in medische zin het gevolg zijn van het dienstongeval. [ naam medisch adviseur 2] zegt in feite enkel dat dit mogelijk niet kan worden uitgesloten, maar dat is daarvoor niet genoeg. Daarop heeft de medisch adviseur van [naam adviesbureau] ook gemotiveerd gereageerd. [ naam medisch adviseur 2] heeft in zijn advies opgenomen dat de tendovaginitis en de ziekte van Dupuytren niet een rechtstreeks gevolg zijn van het ongeval waarbij eiser een houten blok op zijn linker elleboog heeft gekregen. Dat is ook de conclusie van de medisch adviseurs van [naam adviesbureau] . De opmerking van [ naam medisch adviseur 2] dat de klachten wel een gevolg kunnen zijn van de doorlopende microtraumata die eiser heeft opgelopen bij de ME charges / oefeningen is echter geen antwoord op de vraag of de klachten zijn ontstaan uit het dienstongeval (met het houten blokje). En dat is wel waar het om gaat bij deze medische causaliteitsbeoordeling. De medisch adviseur van [naam adviesbureau] die op het advies van [ naam medisch adviseur 2] heeft gereageerd ( [naam verzekeringsarts 3] ) bevestigt dit ook. [ naam medisch adviseur 2] schrijft ook dat de tintelingen en uitstralende pijn naar de vingers mogelijk onvoldoende op de voorgrond hebben gestaan, gelet op de pijnklachten in de elleboog. [ naam medisch adviseur 2] heeft verder nog aangegeven dat sprake kan zijn van ‘referred pain’ waarbij de pijnklachten aan de buitenzijde van de elleboog het gevolg zijn van de cubitale neuropathie of een uitstraling zijn van de bursa. [naam verzekeringsarts 3] heeft echter naar het oordeel van de rechtbank in zijn medisch advies in reactie daarop begrijpelijk uitgelegd waarom het volgens hem onwaarschijnlijk is dat de klachten zijn overstemd door de pijnklachten in de elleboog. Ook heeft [naam verzekeringsarts 3] inzichtelijk toegelicht dat de cubitale neuropathie niet als gevolg van het ongeval kan worden gezien en waarom dus eventuele referred pain van de cubitale neuropathie ook niet ongevalsgevolg is. [ naam medisch adviseur 2] heeft tot slot in zijn advies nog opgemerkt dat eiser voorafgaand aan het dienstongeval normaal heeft kunnen functioneren in het arrestatieteam van de politie, maar hij na het ongeval klachten is blijven houden. Dat de klachten niet medisch verklaard kunnen worden, betekent volgens [ naam medisch adviseur 2] niet dat ze niet ongevalsgevolg zijn. Hierover overweegt de rechtbank dat het er in dit geval om gaat of kan worden vastgesteld dat er een (objectief) medisch causaal verband is tussen de klachten en het dienstongeval, waarover de medisch adviseurs van [naam adviesbureau] hebben geconcludeerd dat dit niet kan worden vastgesteld. Dat [ naam medisch adviseur 2] opmerkt dat de klachten niet medisch verklaard kunnen worden, doet aan dat toetsingskader en die conclusie niet af. Verder heeft verweerder hierover ook terecht naar voren gebracht dat het feit dat eiser vóór het ongeval normaal en klachtenvrij heeft kunnen functioneren niet bepalend is voor de vraag of er sprake is van blijvende invaliditeit als gevolg van het dienstongeval. Dit heeft de CRvB ook geoordeeld in de uitspraak van 16 april 2020. [4] Bovendien heeft [naam verzekeringsarts 3] toegelicht dat Dupuytren, een tendovaginitis en een cubitale neuropathie aandoeningen zijn die veelvuldig voorkomen in de algemene bevolking zonder dat daar een ongeval aan vooraf is gegaan. Het is volgens [naam verzekeringsarts 3] aannemelijk dat eiser als gevolg van deze aandoeningen klachten blijft ervaren. Maar zoals uit de medische adviezen volgt: die klachten zijn – hoe vervelend het ook is dat eiser daar last van heeft en waarschijnlijk blijft hebben – medisch niet te relateren aan het dienstongeval. De rechtbank kan de reactie op het medisch advies van [ naam medisch adviseur 2] volgen en ziet in dat advies dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de bevindingen van en de conclusies in de (eerdere) medisch adviezen van [naam adviesbureau] .
Conclusie
18. De rechtbank is van oordeel dat de door de medisch adviseurs van [naam adviesbureau] uitgebrachte adviezen zorgvuldig tot stand zijn gekomen en inhoudelijk inzichtelijk en concludent zijn. Verweerder heeft bij de besluitvorming dan ook mogen afgaan op die medische adviezen en op grond daarvan kunnen concluderen dat er geen medisch causaal verband is tussen het dienstongeval en de medische klachten van eiser. Eisers betoog dat de medische adviezen onzorgvuldig zijn slaagt niet. Met het medisch advies van [ naam medisch adviseur 2] is onvoldoende twijfel gezaaid over de conclusie in die adviezen en onvoldoende aangetoond dat wel sprake is van een medisch causaal verband tussen eisers klachten en het dienstongeval.
19. Er is daarom tot slot ook geen aanleiding om een medisch deskundige te benoemen zoals eiser heeft verzocht, omdat de daarvoor noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling ontbreekt.

Conclusie en gevolgen

20. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het bestreden besluit standhoudt. Verweerder heeft namelijk eisers verzoek om smartengeld vanwege het dienstongeval op 5 november 2014 terecht afgewezen.
20. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Broier, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.G.G.M. van Buggenum, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 11 maart 2025.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Regeling vergoeding beroepsziekten politie.