In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 11 februari 2025 een beschikking gegeven met betrekking tot de wijziging van de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling van een minderjarige, hierna te noemen [het kind]. De moeder en de vader, beiden vertegenwoordigd door hun advocaten, hebben hun standpunten gepresenteerd. De moeder verzoekt om een co-ouderschapsregeling, terwijl de vader zich verzet tegen deze regeling vanwege de praktische bezwaren die de reisafstand met zich meebrengt. De Raad voor de Kinderbescherming heeft een advies uitgebracht waarin wordt gepleit voor een wijziging van de zorgregeling, maar de rechtbank heeft besloten om het advies van de Raad te passeren. De rechtbank heeft geoordeeld dat de voorgestelde regeling niet in het belang van [het kind] is, gezien de praktische bezwaren en de impact op haar sociale leven. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten dat de hoofdverblijfplaats van [het kind] bij de vader zal zijn, met een zorgregeling die voorziet in drie lange weekenden per maand bij de moeder en een verdeling van de vakanties en feestdagen. De rechtbank heeft ook benadrukt dat de ouders moeten werken aan hun communicatie en dat er geen verplichting tot hulpverlening kan worden opgelegd. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.