ECLI:NL:RBLIM:2025:2457

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
11201089 \ CV EXPL 24-3447
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake aannemingsovereenkomst en minnelijke regeling tussen een onderneming en een gedaagde

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 12 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres sub 1], een onderneming gespecialiseerd in pvc-vloeren, en [gedaagde]. De procedure begon met een dagvaarding waarin [eiseres sub 1] vorderingen indiende tegen [gedaagde] voor het betalen van de aanneemsom van € 6.232,00, buitengerechtelijke incassokosten en een schadevergoeding van € 500,00. De vorderingen waren gebaseerd op een aannemingsovereenkomst die volgens [eiseres sub 1] tot stand was gekomen, maar die [gedaagde] betwistte. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een aannemingsovereenkomst was, maar dat partijen ook een minnelijke regeling zijn overeengekomen. Deze regeling hield in dat [eiseres sub 1] het voorschot terugbetaalde en het openstaande bedrag crediteerde, terwijl [gedaagde] de pvc-vloer zou verwijderen. De rechtbank oordeelde dat beide partijen hun verplichtingen uit de minnelijke regeling zijn nagekomen, waardoor de aannemingsovereenkomst was ontbonden. Het beroep van [eiseres sub 1] op bedrog werd afgewezen, omdat niet was aangetoond dat [gedaagde] de vloer niet had verwijderd. De vorderingen van [eiseres sub 1] werden afgewezen en zij werd veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11201089 \ CV EXPL 24-3447
Vonnis van 12 maart 2025
in de zaak van

1.[eiseres sub 1] ,

te [vestigingsplaats] ,
2.
[eiser sub 2] , VENNOOT VAN EISER SUB 1,
te [woonplaats 1] ,
3.
[eiseres sub 3] , VENNOOT VAN EISER SUB 1,
te [woonplaats 1] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eiseres sub 1] ,
gemachtigde: mr. S. de Block,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. T.J.N. Hameleers.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- het bericht van 17 januari 2025 met producties 16 t/m 18 van [eiseres sub 1]
- het bericht van 28 januari 2025 met producties 19 en 20 van [eiseres sub 1]
- de mondelinge behandeling van 28 januari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres sub 1] is een onderneming gespecialiseerd in het leveren en leggen van pvc-vloeren.
2.2.
[eiseres sub 1] heeft een aannemingsovereenkomst gesloten voor het leveren en leggen van een SENSE 905 Deep Wood VL visgraat DB 80x16 cm pvc-vloer voor een totaalbedrag (inclusief BTW) van € 6.232,00. De pvc-vloer wordt geleverd en gelegd op de benedenverdieping van de woning van de dochter van [gedaagde] (hierna: de dochter).
2.3.
In het begin van augustus 2023 is [eiseres sub 1] gestart met haar werkzaamheden.
2.4.
Op 5 augustus 2023 heeft [gedaagde] een aanbetaling van € 2.000,00 gedaan aan [eiseres sub 1] .
2.5.
[eiseres sub 1] heeft haar werkzaamheden medio augustus 2023 voltooid. De pvc-vloer is aangelegd in de gang, het toilet, de keuken en de woonkamer van de woning.
2.6.
Op 29 augustus 2023 heeft [eiseres sub 1] een factuur aan [gedaagde] gestuurd voor het nog openstaande bedrag van € 4.232,00. [gedaagde] heeft dit bedrag niet betaald, omdat zij niet tevreden is over de pvc-vloer.
2.7.
Partijen zijn vervolgens een minnelijke regeling overeengekomen, die in ieder geval inhoudt dat [eiseres sub 1] het voorschot van € 2.000,00 terugbetaalt aan [gedaagde] , [eiseres sub 1] het openstaande bedrag van € 4.232,00 crediteert, [gedaagde] zelf de pvc-vloer uit de woning verwijdert en [eiseres sub 1] € 500,00 aan [gedaagde] betaalt ten behoeve van het verwijderen van de vloer.
2.8.
Op 15 september 2023 heeft [eiseres sub 1] het bedrag van € 2.000,00 aan [gedaagde] terugbetaald, het openstaande bedrag gecrediteerd en het bedrag van € 500,00 aan [gedaagde] voldaan.
2.9.
Op 29 september 2023 heeft [eiseres sub 1] [gedaagde] per e-mail verzocht om foto’s aan te leveren van de verwijderde vloer ten behoeve van hun administratie. [gedaagde] heeft op 2 oktober 2023 per e-mail foto’s aangeleverd van delen van de verwijderde vloer.
2.10.
Op 4 oktober 2023 heeft [eiseres sub 1] per e-mail gereageerd dat deze foto’s niet voldoende zijn voor de boekhoudster. [eiseres sub 1] heeft foto’s nodig van de volledige vloer die verwijderd is. [gedaagde] heeft niet gereageerd op deze e-mail.
2.11.
Op 18 oktober 2023 en op 3 november 2023 heeft [eiseres sub 1] [gedaagde] opnieuw verzocht bewijzen aan te leveren van de volledig verwijderde vloer. [gedaagde] heeft op 4 november 2023 gereageerd dat zij niet over aanvullende bewijsstukken beschikt.
2.12.
Op 8 november 2023 heeft [eiseres sub 1] [gedaagde] nogmaals verzocht om bewijs dat de vloer vervangen is. [gedaagde] stuurt een foto terug van de vloer in de keuken.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres sub 1] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] veroordeelt om aan [eiseres sub 1] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de aanneemsom van € 6.232,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
II. [gedaagde] veroordeelt om aan [eiseres sub 1] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten van € 686,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
III. [gedaagde] veroordeelt om aan [eiseres sub 1] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een schadevergoeding van € 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
IV. [gedaagde] voorts veroordeelt in de kosten van deze procedure onder bepaling dat [gedaagde] de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd wordt wanneer deze niet binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis zijn betaald met inbegrip van de nakosten.
3.2.
[eiseres sub 1] legt aan de vordering ten grondslag dat er een aannemingsovereenkomst stand is gekomen tussen [eiseres sub 1] en [gedaagde] . Partijen hebben een minnelijke regeling gesloten, maar die regeling is op 1 februari 2023 door [eiseres sub 1] vernietigd wegens bedrog. Door deze vernietiging wordt de minnelijke regeling geacht nooit te hebben bestaan. Tussen partijen heeft daardoor geen finale kwijting plaatsgevonden en is de aannemingsovereenkomst ook niet ontbonden, waardoor [gedaagde] de aannemingsovereenkomst moet nakomen, aldus [eiseres sub 1] . [eiseres sub 1] vordert bovendien een schadevergoeding van € 500,00 van [gedaagde] wegens onrechtmatige daad.
3.3.
[gedaagde] betwist de vorderingen van [eiseres sub 1] en concludeert tot afwijzing daarvan. [gedaagde] betwist dat zij partij was bij de aannemingsovereenkomst. Bovendien betwist zij dat de minnelijke regeling onder invloed van door haar gepleegd bedrog tot stand is gekomen. Volgens [gedaagde] zijn beide partijen de afspraken uit de minnelijke regeling nagekomen. Daarmee is de aannemingsovereenkomst ontbonden en kan [eiseres sub 1] geen nakoming meer vorderen van deze overeenkomst
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In deze zaak staat de vraag centraal of tussen [eiseres sub 1] en [gedaagde] een aannemingsovereenkomst tot stand is gekomen, of [gedaagde] gehouden is om de aanneemsom te betalen en of [gedaagde] een schadevergoeding verschuldigd is aan [eiseres sub 1] . De kantonrechter overweegt daarover het volgende.
Te laat ingebrachte stukken
4.2.
[eiseres sub 1] heeft op 28 januari 2025 aanvullende producties 19 en 20 in het geding gebracht. Uit het procesreglement volgt dat een processtuk uiterlijk 10 dagen voor de dag van de zitting in het geding moeten worden gebracht. Producties 19 en 20 zijn dus te laat ingebracht. Echter, [gedaagde] heeft geen bezwaar gemaakt tegen het inbrengen van deze producties. Bovendien hebben beide partijen ter zitting een beroep gedaan op de e-mail van 8 november 2023 en de bijgevoegde foto (productie 19). De kantonrechter zal producties 19 en 20 dan ook toelaten tot het procesdossier.
De aannemingsovereenkomst
4.3.
[gedaagde] heeft betwist dat zij partij is bij de aannemingsovereenkomst. Volgens [gedaagde] is de aannemingsovereenkomst gesloten met de dochter, aangezien op de factuur de naam van de dochter staat en de vloer in haar woning is gelegd. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] partij was bij de aannemingsovereenkomst. [gedaagde] is naar de winkel gegaan om een pvc-vloer te bestellen, zij heeft per e-mail bevestigt dat ze de pvc-vloer wil bestellen, zij heeft de betaling verricht en zij heeft alle correspondentie gevoerd. Bovendien heeft [gedaagde] ter zitting erkend dat ze begrijpt dat [eiseres sub 1] haar als contractspartij zag. De kantonrechter oordeelt dat er een aannemingsovereenkomst tot stand is gekomen tussen [eiseres sub 1] en [gedaagde] .
De minnelijke regeling
4.4.
Partijen zijn het erover eens dat zij een minnelijke regeling zijn overeengekomen. Over de inhoud van deze regeling zijn zij het niet met elkaar eens. [eiseres sub 1] stelt dat partijen, naast de afspraken zoals genoemd onder 2.7, ook hebben afgesproken dat [gedaagde] de pvc-vloer zou retourneren aan [eiseres sub 1] , bewijs zou aanleveren van het verwijderen van de pvc-vloer en bewijs zou aanleveren van het aanschaffen van een vervangende vloer. [eiseres sub 1] heeft dit bewijs nodig voor haar verzekering, aldus [eiseres sub 1] . [gedaagde] betwist dat partijen hebben afgesproken dat zij de vloer moest retourneren en bewijs moest aanleveren van het verwijderen van de vloer en het aanschaffen van een vervangende vloer. Dit verzoek kwam pas voor het eerst in de e-mail van 29 september 2023, aldus [gedaagde] . Zij erkent wel dat zij de vloer zou verwijderen en stelt dat zij dat ook heeft gedaan.
4.5.
[eiseres sub 1] stelt bovendien dat bij de totstandkoming van de overeengekomen minnelijke regeling sprake was van bedrog. Volgens [eiseres sub 1] is zij de minnelijke regeling aangegaan vanwege een mededeling c.q. opzettelijke misleiding van [gedaagde] . [eiseres sub 1] was bereid medewerking te verlenen aan de minnelijke regeling, mits [gedaagde] zou zorgen voor het aanleveren van bewijzen van de verwijderde pvc-vloer en de vervangende vloer. Achteraf blijkt dat [gedaagde] nooit de intentie heeft gehad om de pvc-vloer te vervangen, aldus [eiseres sub 1] . Volgens [eiseres sub 1] is sprake van bedrog. Als [eiseres sub 1] dit had geweten, dan had zij nooit de minnelijke regeling getroffen met [gedaagde] . Daarom heeft haar gemachtigde de minnelijke regeling bij brief van 1 februari 2024 vernietigd. [gedaagde] betwist dat sprake is van bedrog. Zij stelt dat zij de vloer wel heeft verwijderd, dat het aanleveren van bewijzen nooit onderdeel was van de minnelijke regeling en dat enige vorm van opzet op bedrog bij haar ontbreekt.
4.6.
De kantonrechter oordeelt dat partijen een minnelijke regeling zijn overeengekomen die inhoudt dat [eiseres sub 1] het voorschot van € 2.000,00 terugbetaalt aan [gedaagde] , dat [eiseres sub 1] het openstaande bedrag van € 4.232,00 crediteert, dat [gedaagde] zelf de pvc-vloer uit de woning verwijdert en dat [eiseres sub 1] € 500,00 aan [gedaagde] betaalt ten behoeve van het verwijderen van de vloer.
4.7.
[eiseres sub 1] heeft in deze procedure weliswaar gesteld dat zij een kwalitatief goede pvc-vloer heeft geleverd en gelegd, maar nu partijen (naar aanleiding van de klachten van [gedaagde] over de kwaliteit van de vloer) een minnelijke regeling zijn overeengekomen die inhoudt dat de pvc-vloer wordt verwijderd, is de kwaliteit van de pvc-vloer geen onderdeel van deze procedure. De kantonrechter zal hierover dan ook niet oordelen.
4.8.
Uit de door [gedaagde] overgelegde Whatsapp-correspondentie blijkt niet dat partijen zijn overeengekomen dat de vloer geretourneerd moest worden en dat [gedaagde] bewijs moest aanleveren van het verwijderen van de pvc-vloer en het aanschaffen van een vervangende vloer. Ook uit de e-mail van 29 september 2023 van [eiseres sub 1] blijkt niet dat partijen in de minnelijke regeling overeengekomen zijn dat [gedaagde] bewijzen moest leveren. [eiseres sub 1] verzoekt in deze e-mail (en in latere e-mails) om bewijzen vanwege het crediteren en verwerken van de verwijderde vloer in hun administratie, niet vanwege de afspraken die zijn gemaakt in de minnelijke regeling. Dat [gedaagde] is meegegaan in het verzoek van [eiseres sub 1] door foto’s aan te leveren betekent niet dat het later gedane verzoek van [eiseres sub 1] onderdeel was van de minnelijke regeling. De kantonrechter volgt [eiseres sub 1] dan ook niet in haar stelling dat het aanleveren van bewijsstukken van de verwijderde vloer, onderdeel uitmaakte van de minnelijke regeling. Wél zijn partijen het erover eens dat [gedaagde] de vloer zou verwijderen. De stellingen van [eiseres sub 1] komen erop neer dat zij niet gelooft dat [gedaagde] dat heeft gedaan en dat zij dat ook nooit van plan is geweest en dat daarin het bedrog van [gedaagde] is gelegen.
4.9.
Volgens artikel 3:44 lid 3 BW is onder meer sprake van bedrog wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door enig opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling. Om het door [eiseres sub 1] gedane beroep op bedrog te laten slagen, moet vast komen te staan dat de vloer niet is verwijderd en dat [gedaagde] dat ook nooit van plan is geweest. De kantonrechter oordeelt dat, gelet op de foto’s die [gedaagde] heeft overgelegd van de verwijderde pvc-vloer en de factuur van de vervangende vloer, [eiseres sub 1] onvoldoende heeft gesteld dat [gedaagde] de vloer niet heeft verwijderd. Het beroep op bedrog slaagt niet en de vernietiging van de minnelijke regeling heeft geen resultaat gehad.
4.10.
De kantonrechter oordeelt dat beide partijen hun verplichtingen uit de minnelijke regeling zijn nagekomen en dat daarmee de aannemingsovereenkomst in het kader van de minnelijke regeling is ontbonden. Nakoming van de aannemingsovereenkomst kan niet meer worden gevorderd. Deze vordering van [eiseres sub 1] zal worden afgewezen.
Onrechtmatige daad
4.11.
[eiseres sub 1] stelt dat zij nooit € 500,00 had terugbetaald aan [gedaagde] als er geen sprake was geweest van bedrog door [gedaagde] . [gedaagde] is aansprakelijk voor de betaling van de schade die [eiseres sub 1] heeft geleden ten gevolge van dit bedrog, aldus [eiseres sub 1] .
4.12.
Nu de kantonrechter heeft geoordeeld dat geen sprake is geweest van bedrog bij het overeenkomen van de minnelijke regeling, is ook geen sprake van een onrechtmatige daad door [gedaagde] waardoor [eiseres sub 1] schade heeft geleden. Ook deze vordering van [eiseres sub 1] zal worden afgewezen.
Proceskosten
4.13.
[eiseres sub 1] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris advocaat
678,00
(2 punten × € 339,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
856,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiseres sub 1] in de proceskosten van € 856,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiseres sub 1] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend.
Dit vonnis is gewezen door mr. V. Steijvers en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2025.