ECLI:NL:RBLIM:2025:2460

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
11297271 \ CV EXPL 24-4557
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallige huur en incassokosten in huurrechtelijke geschil

In deze zaak vordert Loeks B.V., een verhuurder van bedrijfsruimte, betaling van achterstallige huur door de gedaagde partij. De huurprijs van € 6.014,36 per maand diende vóór de eerste van elke maand te worden voldaan. Per 1 januari 2024 werd de huur automatisch geïncasseerd, maar op 1 maart 2024 werd besloten om terug te keren naar handmatige overboeking. In juni en juli 2024 ontstond er een geschil over een openstaand bedrag van € 5.943,64, waarna Loeks de gedaagde bij brief sommeerde om het bedrag vóór 15 augustus 2024 te voldoen. De gedaagde heeft echter verweer gevoerd en stelt dat er geen huurachterstand is.

De kantonrechter heeft de procedure beoordeeld en vastgesteld dat er een huurovereenkomst bestaat en dat de gedaagde verplicht is om de huur te betalen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde niet voldoende heeft aangetoond dat hij de huur over februari 2024 heeft betaald. De vordering van Loeks tot betaling van de hoofdsom, buitengerechtelijke incassokosten en rente is toegewezen. De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 6.344,19, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten van € 1.474,39. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11297271 \ CV EXPL 24-4557
Vonnis van 12 maart 2025
in de zaak van
LOEKS B.V.,
te Maastricht,
eisende partij,
hierna te noemen: Loeks,
gemachtigde: Agin Otten Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. W.J.F. Geertsen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het exploot van dagvaarding van 27 augustus 2024 met producties 1 tot en met 8;
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 7;
- de conclusie van repliek met producties 9 tot en met 14;
- de conclusie van dupliek met producties 1 en 2.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] huurt van Loeks de bedrijfsruimte (casco winkelruimte) met aanhorigheden aan de [adres] te [plaats] (hierna: het gehuurde). De huurprijs van thans € 6.014,36 per maand moet telkens worden voldaan vóór de eerste dag van iedere maand.
2.2.
Per 1 januari 2024 werd de huur automatisch geïncasseerd. Op 1 maart 2024 heeft de beheerder van het gehuurde samen met [gedaagde] besloten om daarmee te stoppen en terug te gaan naar handmatige overboeking van de huur door [gedaagde] .
2.3.
In juni en juli 2024 hebben partijen met elkaar gecorrespondeerd over het openstaande bedrag van € 5.943,64.
2.4.
Bij brief van 8 augustus 2024 heeft Loeks [gedaagde] gesommeerd om vóór 15 augustus 2024 het openstaande bedrag aan hoofdsom, incassokosten en rente te voldoen.
2.5.
Partijen hebben met elkaar gecorrespondeerd, maar dit heeft niet geleid tot een oplossing van het geschil.

3.Het geschil

3.1.
Loeks vordert – samengevat – dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] zal veroordelen om aan Loeks tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 7.109,07, te vermeerderen met de wettelijke rente, en in de proceskosten. Het bedrag van € 7.109,07 bestaat uit € 5.942,64 aan hoofdsom, € 813,28 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 353,15 aan rente.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van Loeks, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van Loeks, met voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van Loeks in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter is van oordeel dat de door Loeks gevorderde hoofdsom, een deel van de buitengerechtelijke incassokosten en de rente moeten worden toegewezen en dat [gedaagde] moet worden veroordeeld in de proceskosten. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.2.
Loeks vordert – zo blijkt uit de conclusie van repliek – betaling van de huur over de maand februari 2024.
4.3.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat tussen hen sprake is van een huurovereenkomst en dat [gedaagde] zich op grond daarvan tegenover Loeks heeft verbonden om elke maand huur te betalen. Ook staat tussen partijen niet ter discussie dat de huur over de maand februari 2024 € 5.942,64 bedraagt. Dit betekent dat [gedaagde] in beginsel verplicht is om dat bedrag te voldoen aan Loeks, tenzij hij een verweer voert op grond waarvan zijn betalingsverplichting teniet gaat.
4.4.
[gedaagde] stelt zich bij dupliek op het standpunt dat er géén sprake is van een huurachterstand en dus – naar de kantonrechter begrijpt – dat hij de huur over de maand februari 2024 heeft betaald.
4.5.
Dit verweer slaagt niet. Op grond van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ligt het op de weg van [gedaagde] om voldoende onderbouwd te stellen dat hij de huur over de maand februari 2024 heeft betaald en dat heeft hij niet gedaan. Bij repliek heeft Loeks namelijk naar voren gebracht dat de handmatige overmaking door [gedaagde] op 5 februari 2024 is toegerekend aan de maand maart 2024, dat de handmatige overmaking op 14 maart 2024 is toegerekend aan de maand april 2024 en dat in de maanden februari en maart 2024 geen andere betalingen zijn gedaan door [gedaagde] waarmee de stornering van februari 2024 kon worden verrekend of gecompenseerd. En in reactie hierop heeft [gedaagde] bij dupliek weliswaar opnieuw verwezen naar het betaaloverzicht van productie 6 bij conclusie van antwoord, waaruit volgens hem enkele betalingen, storneringen en handmatige overmakingen van huurbedragen volgen, maar niet gespecificeerd op welke maanden de huurbedragen zien. Daarbij komt dat [gedaagde] door alleen te stellen dat hij het door Loeks bij repliek in het geding gebrachte actueel overzicht (productie 14 bij conclusie van repliek) – waaruit blijkt dat de huur over de maand februari 2024 open staat – niet eerder heeft gezien, de juistheid van dat overzicht niet heeft betwist.
4.6.
Hetgeen [gedaagde] heeft aangevoerd over de achterliggende problematiek in dit geschil (de wens van [gedaagde] om dubbelglas in het gehuurde te laten plaatsen en de nasleep daarvan) en hetgeen partijen hebben aangevoerd over de manier en het moment waarop de huur werd geïncasseerd namens Loeks wordt onbesproken gelaten omdat [gedaagde] geen rechtsgevolgen daaraan heeft verbonden.
4.7.
Loeks vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is van toepassing. Het verzuim is op of na 1 juli 2012 ingetreden. Er is sprake van een handelsovereenkomst als bedoeld in artikel 6:119a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) die op of na 16 maart 2013 is gesloten. De overeengekomen betalingstermijn ten aanzien van de huur over de maand februari 2024 is verstreken. Daarom is [gedaagde] op grond van het bepaalde in artikel 6:96 lid 4 BW ook zonder (correcte) aanmaning € 40,00 verschuldigd als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Dit bedrag zal inclusief btw worden toegewezen. De kantonrechter ziet geen aanleiding om een hoger bedrag toe te wijzen omdat Loeks niet heeft gesteld dat er buitengerechtelijke werkzaamheden hebben plaatsgevonden ten aanzien van de huur over de maand februari 2024 en de brief van 8 augustus 2024 (zie 2.4.) ziet op de huur over de maand maart 2024.
4.8.
Loeks vordert € 353,15 aan rente berekend tot 23 augustus 2024. Uit de dagvaarding is de kantonrechter gebleken dat Loeks de wettelijke handelsrente van artikel 6:119a BW bedoelt te vorderen. De rente is niet op inhoudelijke gronden weersproken door [gedaagde] en de contractuele betalingstermijn is verstreken zodat de rente ad € 353,13 zal worden toegewezen.
4.9.
Over het totaalbedrag van € 7.109,07 vordert Loeks de wettelijke rente met ingang van – naar de kantonrechter begrijpt – datum dagvaarding. Onder verwijzing naar rov. 4.8. zal de wettelijke handelsrente met ingang van datum dagvaarding enkel worden toegewezen over het bedrag van € 5.942,64 aan achterstallige huur. Ook over de meegevorderde rente ad € 353,15 zal de wettelijke handelsrente worden toegewezen, maar dan met ingang van 1 februari 2025 nu is gebleken dat de thans gevorderde rente pas op dat moment over een vol jaar verschuldigd is. Over de buitengerechtelijke incassokosten is slechts de wettelijke rente van artikel 6:119 BW toewijsbaar en niet de wettelijke handelsrente van artikel 6:119a BW omdat de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten geen betalingsverbintenis is die voortvloeit uit een handelsovereenkomst in de zin van laatstgenoemd artikel.
4.10.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Loeks worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
137,39
- griffierecht
524,00
- salaris gemachtigde
678,00
(2 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.474,39

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Loeks te betalen een bedrag van € 6.344,19, te vermeerderen met:
  • de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over € 5.942,64 met ingang van 27 augustus 2024 tot de dag van volledige betaling,
  • de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over € 353,15 met ingang van 1 februari 2025 tot de dag van volledige betaling, en
  • de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 48,40 met ingang van 27 augustus 2024 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.474,39, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2025.
CL