ECLI:NL:RBLIM:2025:2532

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
C/03/337531 HARK 24-249
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Limburg op 26 februari 2025 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, bijgestaan door advocaat mr. L. Bien, was gericht tegen rechter mr. M.J.M. Goessen. Het verzoek tot wraking was ingediend naar aanleiding van een zitting op 20 december 2024, waar de rechter aan mr. Bien vroeg of hij gemachtigd was om verzoeker te vertegenwoordigen. Verzoeker was niet verschenen en mr. Bien was niet de advocaat die zich eerder had gesteld. Verzoeker voelde zich benadeeld en vroeg zich af of hij nog een eerlijke kans kreeg bij deze rechter, wat leidde tot de vrees voor partijdigheid.

De rechter heeft in zijn verweer gesteld dat het wrakingsverzoek gebaseerd was op een misinterpretatie van artikel 279 van het Wetboek van Strafvordering. Hij betoogde dat een procesbeslissing, zoals de beslissing om de zaak aan te houden, geen grond voor wraking kan vormen. De wrakingskamer oordeelde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter. De discussie over de uitleg van artikel 279 Sv tussen de rechter en mr. Bien was niet voldoende om te concluderen dat de rechter partijdig was. De wrakingskamer benadrukte dat een rechterlijke beslissing als zodanig nooit grond kan zijn voor wraking, en dat de motivering van die beslissing ook niet als zodanig kan worden opgevat, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dat rechtvaardigen. De wrakingskamer concludeerde dat het verzoek tot wraking ongegrond was en wees het af.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK LIMBURG

Wrakingskamer
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 337531/ HA RK 24-249
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek van
[verzoeker],
wonende te [plaatsnaam] ,
hierna: verzoeker,
bijgestaan door mr. L. Bien, advocaat te Maastricht,
dat strekt tot wraking van mr. M.J.M. Goessen, rechter in deze rechtbank, hierna: de rechter.

1.De procedure

Op 20 december 2024 is ter griffie een e-mailbericht van verzoeker ontvangen in de strafzaak met parketnummer [parketnummer] . Het onderzoek ter terechtzitting in deze zaak is eerder die dag kort na aanvang voor onbepaalde tijd geschorst.
De rechter heeft de wrakingskamer bericht niet in het verzoek te berusten en heeft de wrakingskamer op 14 januari 2025 zijn schriftelijke reactie doen toekomen.
De behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van de wrakingskamer op 20 februari 2025 waar mr. Bien en de rechter zijn verschenen. Verzoeker is niet verschenen.

2.Het verzoek tot wraking

Aan het verzoek is het volgende ten grondslag gelegd. Bij aanvang van de zitting op 20 december 2024 heeft de rechter aan mr. Bien gevraagd of hij gemachtigd was om verzoeker te vertegenwoordigen zoals bedoeld in artikel 279 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), omdat verzoeker niet was verschenen en mr. Bien niet de advocaat was die zich gesteld had. Mr. Bien heeft hierop bevestigend geantwoord. Hij voert aan dat zijn bevestigende mededeling wettelijk voldoende had moeten zijn om de behandeling van de zaak voort te zetten. Toen verzoeker na afloop van de zitting door mr. Bien op de hoogte gesteld werd van de gang van zaken, gaf hij aan dat hij zich afvroeg of hij nog een eerlijke kans kreeg bij deze rechter, nu deze zijn advocaat kennelijk niet vertrouwde. Door mr. Bien niet op zijn woord te geloven heeft de rechter de schijn van partijdigheid op zich geladen. Hierbij is gewezen op een uitspraak van de wrakingskamer van de rechtbank Den Haag van 1 april 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2019:3799).

3.Standpunt van de rechter

Volgens de rechter lijkt de kern van het verzoek te zijn gelegen in het verschil van inzicht over de uitleg van artikel 279 Sv. Het verzoek tot wraking is daarmee gericht tegen de beslissing om de zaak aan te houden, zijnde een procesbeslissing die geen grond voor wraking kan vormen. De rechter stelt zich op het standpunt dat noch door wat hij ter zitting heeft gezegd, noch door wat hij toen heeft gedaan, hij blijk heeft gegeven vooringenomen te zijn of is de vrees daartoe objectief gerechtvaardigd. De rechter heeft verzocht het verzoek af te wijzen.

4.De beoordeling

Op grond van artikel 512 Sv kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Uitgangpunt is dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen meebrengt dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nooit grond kan vormen voor wraking; wraking is geen verkapt rechtsmiddel. De wrakingkamer komt geen oordeel toe over de juistheid van een beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van aanwending van een rechtsmiddel belast is met de inhoudelijke behandeling van de zaak.
De wrakingskamer vat het verzoek aldus op dat verzoeker het niet eens is met de beslissing om de zaak niet inhoudelijk te behandelen, nu niet bekend was of verzoeker ervan op de hoogte was dat mr. Bien zijn verdediging zou voeren. Dit kan niet anders worden opgevat dan als zijnde gericht tegen een door de rechter genomen procesbeslissing. Zoals hiervoor overwogen, is een rechterlijke procesbeslissing geen grond voor wraking. Dit geldt in het algemeen ook voor de motivering van die procesbeslissing als grond voor wraking, ook als die motivering wordt gezien als onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier. Dit kan alleen anders zijn als die motivering in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten (bijvoorbeeld door de bewoordingen in de motivering) niet anders kan worden begrepen dan als een uiting van vooringenomenheid (zie het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413). De wrakingskamer oordeelt dat hiervan geen sprake is. Daartoe overweegt zij het volgende.
Tijdens de zitting van 20 december 2024 heeft er een discussie plaatsgevonden tussen mr. Bien en de rechter over de uitleg van artikel 279 Sv. Het gegeven dat de rechter aanvullende vragen heeft gesteld in plaats van mr. Bien aanstonds op zijn woord te geloven, maakt niet dat de motivering van de beslissing om aan te houden in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden begrepen dan als een uiting van vooringenomenheid.
De conclusie is dat het wrakingsverzoek afgewezen dient te worden.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
wijst het verzoek tot wraking van de rechter af.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.M.M. Kleijkers, voorzitter, mr. M.J.A.G. van Baal en mr. Y.J.C.A. Roeffen, leden, bijgestaan door mr. F.A.E. van de Venne, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2025.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.