ECLI:NL:RBLIM:2025:2575

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
19 maart 2025
Zaaknummer
ROE 24/2080
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van de nabetaling IVA-uitkering en wettelijke rente door de Rechtbank Limburg

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg op 18 maart 2025, wordt het beroep van eiser tegen de hoogte van het dagloon en de nabetaling van de IVA-uitkering beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. P.H.A. Brauer, heeft bezwaar gemaakt tegen besluiten van het Uwv, waarin de hoogte van de IVA-uitkering en de wettelijke rente zijn vastgesteld. De rechtbank concludeert dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat eiser vanaf 1 juni 2009 recht heeft op een IVA-uitkering, maar dat de nabetaling over de periode van 1 juni 2009 tot en met 31 december 2017 nihil is. De rechtbank oordeelt dat de hoogte van de nabetaling over de periode van 1 januari 2018 tot en met 30 november 2023 correct is vastgesteld op € 2.784,67 bruto, en dat er geen recht op wettelijke rente bestaat omdat het Uwv niet in verzuim was. Eiser heeft ook geen recht op proceskostenvergoeding, omdat er geen sprake is van een herroeping van een besluit wegens onrechtmatigheid. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het griffierecht niet terugkrijgt.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24/2080

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P.H.A. Brauer),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Heerlen), het Uwv
(gemachtigde: E.H.J.A. Olthof).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de hoogte van het dagloon, de ingangsdatum en hoogte van de nabetaling invaliditeitsverzekering volledig arbeidsongeschikten (IVA)-uitkering, de hoogte van de wettelijke rente en het niet vergoeden van de proceskosten in bezwaar.
1.1.
Het Uwv heeft bij besluiten van 28 november 2023 (besluit 1), 19 december 2023, (besluit 2), 21 december 2023 (besluit 3) kort samengevat vastgesteld dat eiser vanaf
1 juni 2009 recht heeft op een IVA-uitkering (besluit 1), de nabetaling van de IVA-uitkering na verrekening met toeslag over de periode 1 juni 2009 tot en met 31 december 2017 nihil is (besluit 2), eiser recht heeft op een nabetaling van IVA-uitkering, na verrekening met toeslag, over de periode 1 januari 2018 tot en met 30 november 2023 van € 2.784,67 bruto (€ 1.756,42 netto) en de wettelijke rente over de nabetaling € 285,27 bedraagt (besluit 3). Het Uwv heeft bij besluit van 1 februari 2024 (besluit 4) een specificatie gegeven van de nabetaling van € 2.784,67 over de periode vanaf 1 januari 2018 tot en met 30 november 2023 (besluit 4).
1.2.
Met het bestreden besluit van 29 februari 2024 op het bezwaar van eiser is het Uwv bij al deze besluiten gebleven, met dien verstande dat ten aanzien van besluit 3 het Uwv heeft vastgesteld dat de wettelijke rente ten onrechte is betaald maar dat het Uwv op de toegekende wettelijke rente niet terugkomt.
1.3.
Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 14 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het Uwv.
Er heeft gelijktijdige behandeling plaatsgevonden van de beroepen met zaaknummers 23/3065 en 24/2078. De rechtbank heeft na afloop van de zitting de zaken gesplitst en doet afzonderlijk uitspraak in de beroepen met zaaknummers 23/3065 en 24/2078.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de hoogte van het dagloon
,de ingangsdatum en hoogte van de nabetaling van de IVA-uitkering, de hoogte van de wettelijke rente en de afwijzing van de proceskosten in bezwaar. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Het Uwv heeft bij besluit van 1 juli 2008 eiser met ingang van 12 augustus 2008 een WIA-uitkering toegekend waarbij het WIA-dagloon is bepaald op € 48,84, geïndexeerd € 51,57. Eiser heeft tegen het besluit van 1 juli 2008 geen rechtsmiddelen aangewend. Eiser heeft tevens een toeslag op grond van de Toeslagenwet ontvangen. Eiser heeft op
27 februari 2023 verzocht om herziening van het WIA-dagloon. Het Uwv heeft dit verzoek bij besluit van 23 maart 2023 afgewezen en na gemaakt bezwaar bij besluit van
19 oktober 2023 het bezwaar gegrond verklaard, het WIA-dagloon per 12 augustus 2008 herzien naar € 91,21 (geïndexeerd) en de ingangsdatum van de herziening bepaald op
27 februari 2022, een jaar vóór het indienen van het verzoek om herziening. Het geïndexeerde WIA-dagloon per 27 februari 2022 bedraagt € 115,97. Eiser heeft tegen het besluit van 19 oktober 2023 beroep ingesteld (zaaknummer 20/3065). De rechtbank heeft bij uitspraak van heden dit beroep ongegrond verklaard en het beroep met zaaknummer 24/2078 gegrond verklaard, omdat het Uwv van een onjuiste ingangsdatum wettelijke rente
is uitgegaan.
4.1.
Eiser heeft op 30 oktober 2023 verzocht om een herbeoordeling. Het Uwv heeft bij besluit 1 vastgesteld dat eiser vanaf 1 juni 2009 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en dat hij om die reden vanaf 1 juni 2009 recht heeft op een IVA-uitkering. Het WIA-maandloon is € 1.141,88 en de uitkering per maand bedraagt (75% van het maandloon)
€ 856,41 bruto inclusief vakantiegeld en € 793,01 bruto exclusief vakantiegeld. Het Uwv heeft daarna de besluiten 2, 3 en 4 en het bestreden besluit genomen zoals omschreven in 1.1. en 1.2.
5. Eiser betwist in beroep de hoogte van het WIA-dagloon; volgens eiser is dit nog steeds te laag en is het aan het Uwv te wijten dat het dagloon in 2008 te laag is vastgesteld.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat de gronden tegen het dagloon in onderhavig beroep niet kunnen slagen, omdat de in deze procedure voorliggende besluitvorming niet ziet op de hoogte van het dagloon. Dat is onderwerp van geschil in het beroep met zaaknummer 23/3065. De rechtbank heeft bij uitspraak van heden dat beroep ongegrond verklaard en gaat uit van het WIA-dagloon van € 91,21 per 12 augustus 2008, per 27 februari 2022 geïndexeerd naar € 115,97, zoals vastgesteld in het besluit op bezwaar van 19 oktober 2023. De rechtbank heeft het standpunt van het Uwv dat de ingangsdatum van de herziening van het dagloon 27 februari 2022 is, gevolgd. De rechtbank laat wat eiser heeft aangevoerd over het dagloon en over de ingangsdatum van de herziening daarvan in onderhavig beroep dan ook buiten bespreking en gaat uit van het WIA-dagloon per 27 februari 2022 van € 115,97.
6. Vaststaat dat het Uwv heeft nagelaten destijds, een jaar na de toekenning van de WIA-uitkering, een herbeoordeling te doen.
6.1.
De verzekeringsarts heeft na onderzoek op 27 november 2023 geconcludeerd dat de aanvang van de duurzame arbeidsongeschiktheid niet met enige zekerheid vast te stellen. De verzekeringsarts overweegt dat de (medische) toestand destijds al was zoals die ten tijde van het onderzoek op 27 november 2023 was. De verzekeringsarts stelt de aanvang van de duurzame arbeidsongeschiktheid arbitrair vast op 1 juni 2009.
7. Eiser heeft aangevoerd dat er veel te weinig IVA-uitkering over de perioden
1 juni 2009 tot en met 31 december 2017 en vanaf 1 januari 2018 tot en met
30 november 2023 is nabetaald. In de beslissing waarbij IVA is toegekend staat niet dat de verhoging naar 5% niet wordt uitbetaald en evenmin dat het verhoogde dagloon een tijd niet wordt uitbetaald. Volgens eiser mag deze uitsluiting ook niet gemaakt worden. In het IVA-besluit staat het foute maandloon genoemd; dat maandloon van € 1.141,88 komt niet overeen met het inmiddels per terugwerkende kracht verhoogde dagloon. Volgens eiser moet de nabetaling van IVA-uitkering vanaf 1 juni 2009 tot en met 30 november 2023 zijn gebaseerd op 75% van het maandloon en zijn gebaseerd op het verhoogde dagloon.
7.1.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn beroepsgrond dat het Uwv te weinig IVA-uitkering over de periode 1 juni 2009 tot en met 30 november 2023 heeft nabetaald. Het Uwv heeft in het bestreden besluit uitgelegd dat eiser vanaf 1 juni 2009 recht heeft op een nabetaling van 5% van het WIA-maandloon, maar dat de verhoging van 70 naar 75% ‘wegvalt’ tegen de ontvangen toeslag in die periode. Eiser heeft door de verhoging naar 75% geen recht op toeslag meer. Eiser heeft dus ten onrechte toeslag ontvangen. Het Uwv heeft de toeslag verrekend met de IVA-uitkering en het saldo over de periode 1 juni 2009 tot 27 februari 2022 is 0. De verhoging naar IVA-uitkering heeft feitelijk pas een positief effect vanaf de dagloonverhoging per 27 februari 2022. Dit blijkt ook uit de bijlage bij besluit 4. Pas vanaf februari 2022 komt de verhoging naar IVA-uitkering tot een nabetaling. Het Uwv heeft in het verweerschrift bevestigd dat bij de IVA-nabetaling zoals vermeld in besluit 3 is uitgegaan van het hogere WIA-dagloon per 27 februari 2022 zoals bepaald in het besluit op bezwaar van 19 oktober 2023.
8. Eiser heeft verder aangevoerd dat er wel recht bestaat op wettelijke rente. Het Uwv hanteert volgens eiser een verkeerd uitgangspunt. Het Uwv erkent de verhoging van de uitkering net 5% door toekenning van de IVA en de dagloonstijging, dus is er recht op een hogere nabetaling en betaalt het Uwv te laat omdat in 2008 al betaald had moeten zijn naar de hogere uitkering.
8.1.
Het Uwv heeft in het bestreden besluit vermeld dat er geen recht op wettelijke rente bestaat omdat het Uwv niet in verzuim was. Dat zou het Uwv pas zijn geweest vanaf het tijdstip waarop de beschikking op de laatste dag van de daarvoor gestelde termijn zou zijn gegeven. Uwv zou in verzuim zijn geweest als het besluit en de betaling was afgegeven 14 weken na datum aanvraag. De aanvraag voor een herbeoordeling is op 30 oktober 2023 gedaan. Het besluit is genomen binnen 8 weken, namelijk op 28 november 2023 en de betaling is binnen 6 weken daarna, op 21 december 2023, geschied. Het Uwv komt op de toegekende wettelijke rente niet terug omdat eiser niet in een nadeliger positie mag komen na het maken van bezwaar.
8.2.
Ingevolge artikel 4:100, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het bestuursorgaan wettelijke rente verschuldigd indien het de beschikking tot betaling van een door hem verschuldigde geldsom niet tijdig geeft, vanaf het tijdstip waarop het in verzuim zou zijn geweest indien de beschikking op de laatste dag van de daarvoor gestelde termijn zou zijn gegeven.
8.3.
Bij een periodieke betaling als hier aan de orde geldt de vaste rechtspraak van de CRvB, de uitspraak van 25 januari 2012 [1] . De CRvB heeft in die uitspraak het volgende overwogen:
“Zoals de Raad in zijn uitspraak van 28 oktober 2011 (LJN BU2160) heeft overwogen heeft hij zich met betrekking tot de ingangsdatum van de wettelijke rente in geval van periodiek te betalen uitkeringen of salaris, mede naar aanleiding van de inwerkingtreding van de Vierde Tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), nader op zijn jurisprudentie beraden. Voor zover geen sprake is van specifieke algemeen verbindende voorschriften - anders dan de algemene bepalingen van Titel 4.4 van de Awb - met betrekking tot het tijdstip waarop deze periodieke betalingen moeten worden verricht, neemt de Raad voortaan, omwille van een praktische en eenvormige rechtstoepassing, mede gezien het forfaitaire karakter van wettelijke rente, tot uitgangspunt dat de wettelijke rente gaat lopen op de eerste dag van de kalendermaand volgende op de maand (of het andere tijdvak) waarop de periodieke betaling betrekking heeft. Indien het niet gaat om reeds lopende periodieke betalingen, maar om een eerste toekenning of om een wijziging van een element van de periodieke betaling, geldt bovendien dat de wettelijke rente niet eerder gaat lopen dan vanaf de eerste dag van de kalendermaand volgende op die waarin de beslistermijn voor de toekenning of wijziging is verstreken.”
8.4.
Toepassing van deze rechtspraak betekent in eisers geval het volgende. De nabetaling naar aanleiding van eisers verzoek om een herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid betreft een wijziging van een element van de periodieke betaling. Op grond van artikel 102, derde lid, van de Wet WIA, geldt voor een besluit over het ontstaan van een recht als bedoeld in de hoofdstukken 6 en 7, een beslistermijn van acht weken. Dit betekent voor eiser het volgende. Eiser heeft op 30 oktober 2023 een verzoek om een herbeoordeling ingediend. Dit verzoek is op 30 oktober 2023 bij het Uwv ontvangen
.Het Uwv heeft op 28 november 2023 een besluit op het verzoek genomen, dus binnen acht weken op het verzoek van eiser. Het Uwv was dus niet in verzuim.
8.5.
Uit de uitspraken van de CRvB van 1 maart 2018 (onder meer ECLI:NL:CRVB:2018:592) [2] volgt dat in het geval van periodieke betalingen de betaaltermijn als bedoeld in artikel 4:87, eerste lid, van de Awb niet geldt.
8.6.
De rechtbank concludeert dat eisers beroepsgrond dat het Uwv al wettelijke rente verschuldigd was vanaf een datum in 2008 daarom niet slaagt en dat het Uwv, weliswaar met een onjuiste motivering omdat het Uwv bij de bepaling van de ingangsdatum van de wettelijke rente nog een betaaltermijn van 6 weken betrekt, zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen wettelijke rente over de nabetaling van de IVA-uitkering verschuldigd was.
9. Eiser stelt dat hij een proceskostenvergoeding bezwaar had moeten ontvangen.
9.1.
Het Uwv heeft in het bestreden besluit de bezwaren tegen de besluiten 1 tot en met 4 ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv eiser op goede gronden geen proceskostenvergoeding heeft toegekend, omdat geen sprake is geweest van een herroeping van een (of meerdere) primaire besluit(en) wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid als bedoel in artikel 7:15 van de Awb.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.T. Coenegracht, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G. Cremers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2025
De rechter is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 18 maart 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.