In deze zaak vordert eiser, die via een uitzendbureau bij Installatiebedrijf was gedetacheerd, een verklaring voor recht dat Installatiebedrijf aansprakelijk is voor de schade die hij heeft geleden door een vermeende koolstofmonoxidevergiftiging tijdens zijn werkzaamheden. Eiser heeft op 19 mei 2021 grondwerkzaamheden uitgevoerd en stelt dat hij daarbij in de nabijheid van graafmachines heeft gewerkt, wat heeft geleid tot zijn klachten. Na een bezoek aan de huisarts op 20 mei 2021, waar hij melding maakt van misselijkheid en duizeligheid, is hij op 1 juni 2021 naar de Spoedeisende Hulp gebracht met pijn op de borst en andere symptomen. Eiser stelt dat deze klachten het gevolg zijn van een koolstofmonoxidevergiftiging die hij tijdens zijn werk heeft opgelopen.
De kantonrechter heeft de vorderingen van eiser afgewezen. De rechter oordeelt dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat hij daadwerkelijk een koolstofmonoxidevergiftiging heeft opgelopen. De medische stukken die door eiser zijn overgelegd, bevatten geen duidelijke conclusie van een arts over de aanwezigheid van een koolstofmonoxidevergiftiging. De klachten die eiser heeft ervaren, zijn niet medisch geobjectiveerd en de rechter wijst erop dat de informatie over de CO-intoxicatie voornamelijk afkomstig is van eiser zelf, zonder dat dit door medische literatuur of deskundigen is onderbouwd.
De kantonrechter concludeert dat het tijdsverloop tussen de vermeende blootstelling aan koolstofmonoxide en de verschillende klachten van eiser onvoldoende onderbouwd is om de vorderingen te steunen. Eiser wordt in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten van Installatiebedrijf vergoeden, die zijn begroot op € 205,00. Het vonnis is uitgesproken op 19 maart 2025.