ECLI:NL:RBLIM:2025:2647

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
21 maart 2025
Zaaknummer
11246560 \ CV EXPL 24-3926
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van advocaat voor onjuiste toezegging tijdens procedure

In deze zaak vorderen eisers schadevergoeding van de gemachtigde die hen vertegenwoordigde in een eerdere procedure. De gemachtigde zou tijdens de mondelinge behandeling onjuiste informatie hebben verstrekt over een storting op de derdengeldenrekening, wat leidde tot een regeling tussen eisers en gedaagden. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen, waarbij werd geoordeeld dat de gemachtigde niet onrechtmatig heeft gehandeld. De kantonrechter oordeelde dat eisers zelf op de hoogte waren van het betalingsgedrag van de tegenpartij en dat de gemachtigde niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de gevolgen van de gemaakte afspraken. De kantonrechter benadrukte dat de advocaat de belangen van zijn cliënt moet behartigen, maar ook rekening moet houden met de belangen van derden. De vordering van eisers werd afgewezen en zij werden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11246560 \ CV EXPL 24-3926
Vonnis van 12 maart 2025
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

te [woonplaats 1] ,
2.
[eiseres sub 2],
te [woonplaats 1] ,
eisende partijen,
gemachtigde: mr. H.E. Menger,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

te [woonplaats 2] ,
2.
[gedaagde sub 2],
handelend onder de naam
[handelsnaam],
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partijen,
gemachtigde: mr. A.V.M. van der Vegte.
Eisende partijen worden hierna samen [eisers] genoemd.
Gedaagde partijen worden hierna afzonderlijk [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd, dan wel gezamenlijk [gedaagden]

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de exploten van dagvaarding van 3 juli 2024 met producties 1 tot en met 10;
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 6;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde sub 1] was advocaat van de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] (hierna: [naam 1] ), de voormalige huurders van [eisers] , en heeft [naam 1] bijgestaan in de procedure tussen hen en [eisers] bij de rechtbank bekend onder zaaknummer 10246185 \ CV EXPL 22-5399. Destijds was [gedaagde sub 1] werkzaam bij [gedaagde sub 2] .
2.2.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft [gedaagde sub 1] [naam 1] geadviseerd om de som van de ontstane huurachterstand van € 26.500,00 over te maken naar de derdengeldenrekening van [gedaagde sub 2] . Op 15 maart 2023 ontving [gedaagde sub 1] van [naam 1] een stortingsbewijs waaruit volgens haar blijkt dat de betalingsopdracht was verstrekt en de overmaking op 16 maart 2023 zou worden uitgevoerd.
2.3.
Tijdens de mondelinge behandeling op 16 maart 2023 zijn [eisers] en [naam 1] een minnelijke regeling overeengekomen die onder meer inhoudt dat de huurovereenkomst eindigt per 1 april 2023 en dat [naam 1] binnen zeven dagen € 12.500,00 zullen betalen aan [eisers]
2.4.
In het aanvullend proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 16 maart 2023 is het volgende opgenomen:
“(…)
Mr. Wijnands heeft verzocht om een aanvullend, verkort, proces-verbaal af te geven ten aanzien van wat besproken is aangaande betalingen van of naar de derdengeldenrekening van mr. [gedaagde sub 1] .
Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht. Mr. [gedaagde sub 1] heeft dit gedaan aan de hand van schriftelijke spreekaantekeningen die in het dossier worden gevoegd.
In aanvulling op de processtukken verklaren partijen nog het volgende.
[…]
Mr. [gedaagde sub 1]:
Tot voor kort zijn er nog onderhandelingen geweest. Daarom is nog niet betaald. [naam 1] heeft vijf keer € 5.300,00 op de derdengeldenrekening van ons kantoor gestort. Er is dus geen sprake van betalingsonmacht.
[…]
Na schorsing van de zaak verklaren partijen het volgende.
[…]
Mr. [gedaagde sub 1] :
Betaling binnen een week is akkoord. Er kan vandaag opdracht worden gegeven om het geld over te maken.”
2.5.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft [gedaagde sub 1] aan [gedaagde sub 2] opdracht gegeven om € 12.500,00 over te maken naar [eisers] Toen bleek dat het bedrag van € 26.500,00 niet was bijgeschreven op de derdengeldenrekening.
2.6.
[gedaagde sub 1] en de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van [gedaagden] (hierna: HDI) heeft gecorrespondeerd met [naam 1] , maar dat heeft er niet toe geleid dat [naam 1] het afgesproken bedrag hebben overgemaakt op de derdengeldenrekening of rechtstreeks aan [eisers] .
2.7.
Bij brief van 27 april 2023 hebben [eisers] [gedaagde sub 1] aansprakelijk gesteld. Bij e-mail van 20 september 2023 heeft HDI de aansprakelijkheid afgewezen.
2.8.
Op 11 mei 2023 hebben [eisers] een tuchtrechtelijke klacht ingediend tegen [gedaagde sub 1] . Deze klachtprocedure heeft geleid tot een uitspraak van 19 februari 2024 van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch. Daarin is de klacht gegrond verklaard en is [gedaagde sub 1] de maatregel van berisping opgelegd. De Raad van Discipline heeft in dat verband onder meer overwogen:
“Verweerster heeft ten overstaan van de rechtbank ten onrechte de suggestie gewekt dat een bedrag op haar derdengeldrekening was bijgeschreven, waardoor klager in zijn belangen is geschaad. Ter zitting van de raad heeft verweerster er geen blijk van gegeven het onjuiste van haar handelen in te zien. Rekening houdend met alle omstandigheden is de raad van oordeel dat de oplegging van een berisping passend en geboden is.”
2.9.
Bij e-mail van 21 februari 2024 hebben [eisers] HDI verzocht alsnog over te gaan tot betaling van het bedrag van € 12.500,00.
2.10.
Bij e-mail van 7 maart 2024 heeft de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar [eisers] bericht niet over te gaan tot betaling.
2.11.
Bij brieven van 22 maart 2024 hebben [eisers] [gedaagde sub 2] aansprakelijk gesteld.
2.12.
Bij brief van 3 april 2024 hebben [eisers] contact gezocht met [gedaagde sub 1] . Bij e-mail van 9 april 2024 heeft [gedaagde sub 2] daarop gereageerd.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen – samengevat – dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagden] hoofdelijk zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting € 12.500,00 aan [eisers] te betalen, in de proceskosten en tot betaling van de wettelijke rente.
3.2.
[gedaagden] voeren verweer. [gedaagden] concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [eisers] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eisers] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren hoofdelijke veroordeling van [eisers] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Rechtsmacht Nederlandse rechter; toepasselijkheid Nederlands recht
4.1.
De kantonrechter stelt voorop dat de vordering een internationaal karakter heeft omdat [gedaagde sub 1] in België woont. Dit betekent dat de kantonrechter – alvorens toe te komen aan de inhoudelijke beoordeling van het geschil – eerst moet vaststellen welke rechter rechtsmacht heeft ten aanzien van het voorliggende geschil en daarna welk recht van toepassing is.
4.2.
Op grond van artikel 7 lid 2 van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 is de Nederlandse rechter bevoegd en op grond van artikel 4 lid 1 van de Verordening (EG) nr. 864/2007 is Nederlands recht van toepassing.
Inhoudelijke beoordeling van het geschil
4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat de vordering van [eisers] moeten worden afgewezen en dat zij moeten worden veroordeeld in de proceskosten. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.4.
[eisers] leggen aan hun vordering de stelling ten grondslag dat [gedaagde sub 1] een zorgvuldigheidsnorm heeft geschonden door tijdens de mondelinge behandeling van het geschil tussen [eisers] en [naam 1] willens en wetens de onjuiste toezegging te doen dat er door [naam 1] € 26.500,00 op de derdengeldenrekening van [gedaagde sub 2] is gestort en dat deze informatie voor [eisers] aanleiding was om akkoord te gaan met het regelingsvoorstel zoals uiteindelijk afgesproken. [gedaagde sub 1] had nader onderzoek moeten doen naar de beweerdelijke betaling door [naam 1] zeker nu [gedaagde sub 1] wist dat [naam 1] de huur in het verleden moeilijk op tijd kon betalen en dat [naam 1] zich eerder van betalingen die niet konden worden uitgevoerd hadden bediend dan wel van trucs bij eerdere (zogenaamde) betalingen. Bovendien had [gedaagde sub 1] moeten weten dat een storting van een bedrag vanuit een Zwitserse bank op de ene dag nooit kan leiden tot een bijschrijving op de volgende dag op een Nederlandse bankrekening, aldus [eisers] .
4.5.
De (bijzondere) positie die de advocaat in het rechtsverkeer inneemt, noopt tot terughoudendheid bij het aannemen van een zorgplicht jegens derden. Of en wanneer gedragingen van de advocaat dienen te worden gekwalificeerd als onrechtmatige daden jegens de wederpartij, moet worden beoordeeld aan de hand van de maatstaf zoals die is neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:61. Daaruit volgt – samengevat weergegeven – dat een advocaat de gerechtvaardigde belangen van zijn cliënt heeft te behartigen en zich daarbij partijdig opstelt. Daarbij dient een advocaat wel oog te hebben voor de context van dat belang, alsmede voor de belangen van andere betrokkenen (zoals de wederpartij of derden). Onder omstandigheden kan een advocaat gehouden zijn bij zijn dienstverlening aan de cliënt rekening te houden met hem bekende of redelijkerwijs kenbare, gerechtvaardigde belangen van derden die in voor hen nadelige zin zouden kunnen worden geraakt door het (voorgenomen) handelen of nalaten waarop zijn dienstverlening betrekking heeft. Indien een advocaat weet, of redelijkerwijs behoort te begrijpen dat sprake is van zodanige belangen en dat de betrokken derden door een (voorgenomen) handelen of nalaten op onaanvaardbare wijze in die belangen zouden kunnen worden geschaad, dient hij zijn dienstverlening aan de cliënt daarop af te stemmen. Daarbij geldt dat een advocaat mag afgaan op de juistheid van de hem door de cliënt verstrekte gegevens zolang in redelijkheid aanwijzingen van het tegendeel ontbreken. Hiermee rekening houdende oordeelt de kantonrechter als volgt.
4.6.
Niet in geschil is dat tussen [eisers] en [naam 1] een huurovereenkomst heeft bestaan en dat [eisers] zelf op de hoogte waren van het betalingsgedrag en de door hen gestelde trucs van [naam 1] Dit kunnen [eisers] naar het oordeel van de kantonrechter dan ook niet afwentelen op [gedaagde sub 1] . Hetzelfde geldt voor hetgeen [eisers] stellen over hoelang het duurt voordat een bedrag dat is overgemaakt vanaf een Zwitserse bank op een Nederlandse bankrekening zou staan. Daaraan doet niet af dat [eisers] stellen dat zij tijdens de mondelinge behandeling hebben geïnformeerd bij [gedaagde sub 1] of het geld echt op de rekening stond en dat [gedaagde sub 1] die vraag bevestigend heeft beantwoord. Weliswaar heeft [gedaagde sub 1] daarmee vertrouwen gewekt bij [eisers] , maar dat acht de kantonrechter onvoldoende om een zorgplichtschending aan te nemen. Daarbij weegt ook mee dat [eisers] in de procedure tegen [naam 1] werden bijgestaan door een juridisch geschoolde gemachtigde die hun belangen behartigde.
Verder stellen [eisers] weliswaar dat [gedaagde sub 1] willens en wetens de onjuiste toezegging heeft gedaan en onderbouwen zij dat met het aanvullend proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 16 maart 2023, maar daaruit blijkt enkel hetgeen dat [gedaagde sub 1] heeft verklaard over de betaling (zie 2.4.) en niet dat [gedaagde sub 1] willens en wetens onjuiste informatie heeft verstrekt.
Onder deze omstandigheden bestaat er dan ook geen grond voor het aannemen van een zorgplichtschending van [gedaagde sub 1] jegens [eisers] en is van een onrechtmatige daad geen sprake. Dit betekent dat het door [eisers] gevorderde niet op deze grond kan worden toegewezen.
4.7.
Tevens leggen [eisers] voor het eerst bij repliek aan hun vordering de stelling ten grondslag dat [gedaagde sub 1] door niet onverwijld [eisers] in kennis te stellen van de zeer onverwachte ontwikkeling – naar de kantonrechter begrijpt de ontdekking door [gedaagden] na de mondelinge behandeling dat het bedrag van € 26.500,00 niet op de derdengeldrekening stond – zodat pogingen om via andere kanalen aan de zijde van [eisers] nog te redden wat er te redden was, verloren zijn gegaan.
4.8.
Ook deze stelling kan niet leiden tot toewijzing van het gevorderde. Het is namelijk aan [eisers] om voldoende feiten en omstandigheden te stellen waaruit kan volgen dat sprake is van een inbreuk op een recht, een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. [eisers] hebben echter nergens gesteld op welke van hun subjectieve rechten een inbreuk zou zijn gemaakt of welke norm zou zijn overtreden door [gedaagde sub 1] , zodat zij niet hebben voldaan aan de op hen rustende stelplicht.
4.9.
[eisers] achten (ook) het kantoor waar [gedaagde sub 1] destijds werkte aansprakelijk voor de beroepsfout die [gedaagde sub 1] volgens hen heeft gemaakt. De kantonrechter begrijpt uit randnummer 12 van de dagvaarding dat [gedaagde sub 2] de werkgever is geweest van [gedaagde sub 1] en dat [eisers] hun vordering dan ook baseren op artikel 6:170 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), aansprakelijkheid voor ondergeschikten. Reeds omdat niet is komen vast te staan dat [gedaagde sub 1] een aan haar toerekenbare onrechtmatige daad heeft gepleegd, kan ook op deze grond het gevorderde niet worden toegewezen.
4.10.
[eisers] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagden] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
812,00
(2 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
947,00
4.11.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.12.
De veroordeling wordt (deels) hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eisers] af,
5.2.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk in de proceskosten van € 947,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eisers] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2. en 5.3. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2025.
CL