In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 2 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen de stichting Wonen Limburg en een huurder over vochtoverlast in een schuur van een nieuwbouwwoning. De huurder, die sinds september 2022 de woning huurt, heeft klachten geuit over vochtproblemen en schimmelvorming in de schuur. Wonen Limburg heeft hierop gereageerd door ventilatiegaten aan te brengen en grindputten te installeren, maar de huurder stelde dat deze maatregelen onvoldoende effect hadden. De huurder heeft een verzoek tot huurprijsverlaging ingediend bij de Huurcommissie, die de huurprijs tijdelijk heeft verlaagd. Wonen Limburg was het niet eens met deze beslissing en heeft de kantonrechter ingeschakeld.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de procedure is gestart binnen de wettelijke termijn, waardoor de uitspraak van de Huurcommissie verviel. De rechter heeft de zaak opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat de huurder niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de gestelde gebreken. De kantonrechter oordeelde dat de schuur, hoewel niet geïsoleerd, geschikt moet zijn voor opslag van goederen en dat de huurder enige mate van vocht moet tolereren. De rechter heeft de vorderingen van de huurder in reconventie afgewezen en verklaard dat er geen sprake is van een gebrek in de zin van artikel 7:204 lid 2 BW. De huurder is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen.