In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 4 maart 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de moeder en de vader van een minderjarige, geboren in 2011, die gediagnostiseerd is met ADHD. De moeder vorderde vervangende toestemming om haar kind reguliere medicatie, Methylfenidaat, te geven, nadat de vader zijn toestemming had geweigerd. De vader voerde aan dat hij tegen het gebruik van medicatie was en pleitte voor een homeopathische behandeling, waarbij hij zijn bezorgdheid uitte over verslaving aan medicijnen binnen de familie. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vader geen relevante en medisch onderbouwde argumenten had aangedragen tegen de vordering van de moeder. De rechter stelde vast dat de moeder met een medisch rapport had aangetoond dat de voorgestelde medicatie noodzakelijk was voor de behandeling van hun kind. De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van het kind bij een juiste medische behandeling spoedeisend was en dat de vordering van de moeder moest worden toegewezen. De voorzieningenrechter verleende de moeder vervangende toestemming om de medicatie aan het kind toe te dienen, en verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.