ECLI:NL:RBLIM:2025:2816

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 maart 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
03.281433.24
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf van 36 maanden voor het medeplegen van vervoeren van ongeveer 15 kilogram cocaïne

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Limburg op 21 maart 2025 uitspraak gedaan tegen de verdachte, geboren in 1973 en thans gedetineerd. De verdachte werd bijgestaan door mr. G.J.J.G. Stevens-Waltmans. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 7 maart 2025, waarbij de verdachte en zijn raadsvrouw aanwezig waren. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde, namelijk het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 15 kilogram cocaïne. De verdediging pleitte voor integrale vrijspraak, stellende dat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor de wetenschap van de verdachte over de cocaïne.

De rechtbank heeft vastgesteld dat op 1 september 2024 de verdachte samen met medeverdachte [naam medeverdachte 2] een auto bestuurde waarin een tas met cocaïne werd aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en medeverdachte samen handelden en dat de verdachte niet geloofwaardig kon verklaren over zijn rol in het vervoer van de cocaïne. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en sprak de verdachte vrij van de onderdelen verkopen, afleveren en verstrekken.

De rechtbank legde een gevangenisstraf van 36 maanden op, rekening houdend met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank benadrukte dat de drugshandel ernstige gevolgen heeft voor de volksgezondheid en veiligheid. De beslissing is gebaseerd op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03.281433.24
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 maart 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens] 1973,
thans gedetineerd in [adres PI] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. G.J.J.G. Stevens-Waltmans, advocaat kantoorhoudende te Roermond.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 7 maart 2025. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de strafzaken tegen medeverdachte [naam medeverdachte 1] met het parketnummer 03.281524.24 en medeverdachte [naam medeverdachte 2] met het parketnummer 03.281484.24.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte op
1 september 2024 in Weert (primair) samen met (een) ander(en) ongeveer 14.989,23 gram cocaïne heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd dan wel opzettelijk aanwezig heeft gehad dan wel (subsidiair) dat hij voorbereidingshandelingen heeft verricht voor het vervoer van cocaïne.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 15 kilogram cocaïne.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit. Ten aanzien van het primair ten laste gelegde heeft zij aangevoerd dat het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt voor de wetenschap van de aanwezigheid van de cocaïne en daarmee ook elke vorm van opzet op de ten laste gelegde handelingen. Ten aanzien van subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat zich in het dossier geen wettig en overtuigend bewijs bevindt waaruit blijkt dat de cocaïne is vervoerd in de auto die de verdachte bestuurde en de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Bewijsmiddelen
Verbalisanten [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] , [naam 6] en [naam 7]relateerden – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: [2]
Op 1 september 2024, omstreeks 19:05 uur zagen wij, [naam 5] en [naam 1] , een voertuig rijden op de A16, een Opel Meriva, met het kenteken [kentekennummer 1] . Wij herkenden dit kenteken van enige tijd geleden waarbij tijdens een controle een lege professionele verborgen ruimte werd aangetroffen.
Wij zagen dat het voornoemde voertuig over de A16, A58 en A2 richting Weert reed en daar een woonwijk in reed. Op de Middelstestraat in Weert zagen wij een tweede voertuig, een witte Volkswagen Polo, met kenteken [kentekennummer 2] rijden en wij zagen dat dit voertuig achter het eerdergenoemde voertuig met kenteken [kentekennummer 1] aanreed. Wij zagen dat de twee voertuigen enkele straten verder reden. Wij zagen dat de twee voertuigen op een afgelegen weg stopten, de Onze-Lieve-Vrouwe-Hofweg te Weert. De Volkswagen Polo stond voor, de Opel Meriva stond daar kort achter.
Later bleken er drie personen betrokken te zijn, die wij gemakshalve nu al benoemen:
- [verdachte] (bestuurder van Volkswagen Polo [kentekennummer 2] );
- [naam medeverdachte 2] (bijrijder Volkswagen Polo [kentekennummer 2] );
- [naam medeverdachte 1] (bestuurder Opel Mireva [kentekennummer 1] ).
Wij, [naam 5] , [naam 2] en [naam 1] , zagen dat de achterportieren van de Opel Meriva open stonden. Wij, [naam 5] en [naam 2] , zagen dat [naam medeverdachte 2] bij het geopende rechterachterportier stond van de Opel Meriva en naar binnen gebukt stond richting de achterbank van de Opel. Ik, [naam 5] , zag dat [naam medeverdachte 2] , vervolgens een zwarte sporttas op de grond zette naast de Opel Meriva. Tevens zagen wij, [naam 5] en [naam 2] , dat [naam medeverdachte 2] blauwe latex handschoenen droeg en zijn beide handen in de zwarte sporttas deed. Hierop besloten wij in te grijpen: wij liepen richting de mannen toe, legitimeerden ons als politieambtenaar en hielden alle drie de personen aan.
Wij zagen dat sporttas, die eerst op de grond stond bij [naam medeverdachte 2] naast de Opel Meriva, nu op de achterbank stond van de Opel Meriva. Kennelijk is in de tussentijd dat wij richting de voertuigen liepen de tas op de achterbank gezet. Wij, [naam 2] en [naam 5] , herkenden deze sporttas als exact dezelfde tas die eerder naast [naam medeverdachte 2] op de grond stond en waarin hij met de latex handschoenen bezig was. Verder was er geen zwarte sporttas aanwezig. Wij, verbalisanten, zagen dat de rits van de zwarte sporttas volledig geopend was. Er waren duidelijk meerdere rechthoekige blokken te zien die wij ambtshalve herkennen als zijnde de bekende kiloblokken, vermoedelijk cocaïne. De blokken waren voorzien van een stempel met de tekst "TRUMP". Het bleken in totaal 10 (tien) blokken te zijn. Deze blokken zijn inbeslaggenomen.
Voorts zagen wij dat de achterbank van de Opel Meriva omhoog stond, de verborgen ruimte was dus ontgrendeld en deze stond open. In de verborgen ruimte bevonden zich nog vijf blokken. Deze zijn eveneens inbeslaggenomen.
Ik hoorde [naam medeverdachte 2] uit eigen beweging zeggen: “Hoe lang moet ik nu
zitten, dit is de eerste keer dat ik dit doe en ik word meteen gepakt.”
De
kennisgevingen van inbeslagneming [3] vermelden de volgende in beslag genomen stoffen:
  • 5.565,68 gram bruto poeders (goednummer 1735036);
  • 11.125,92 gram bruto poeders (10 blokken, goednummer 1735035).
De indicatieve testen wezen uit dat de stoffen, voorzien van goednummers 1735036 en 1735035 positief reageerden op de aanwezigheid van
cocaïne. [4] Uit de hoeveelheden harddrugs werden monsters genomen (AQX0387NL: nettogewicht 5001,61 gram en AAQX0386NL: nettogewicht 9987,62 gram) en naar het NFI verzonden. [5] De rapportages van het NFI vermelden dat de monsters met kenmerken AQX0387NL en AAQX0386NL allen
cocaïnebevatten. [6]
De medeverdachte [naam medeverdachte 1]verklaarde ter terechtzitting van 7 maart 2025 – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: [7]
Ik moest cocaïne ophalen en daar zou ik voor betaald krijgen. Ik heb daarvoor een auto, een Opel Meriva met verborgen ruimte, en een mobiele telefoon gekregen. Op 1 september 2024 ben ik naar Weert gereden met de Opel Meriva. Ik moest naar een adres rijden in Weert. Er was tegen mij gezegd dat iemand mij daar tegemoet gereden zou komen. Als ik in Weert aan zou komen moest ik een berichtje sturen met de mobiele telefoon die ik had gekregen. Dat heb ik ook gedaan. Ik heb in Weert de auto naast de weg gezet en toen kwam de Volkswagen Polo aangereden. Er werd naar mij geseind door de bijrijder van de Volkswagen Polo. De bijrijder was [naam medeverdachte 2] . Hij maakte een handgebaar. De auto reed vervolgens langzaam naast mij. Ik ging toen weer rijden en reed voor de Volkswagen Polo. De Volkswagen Polo is vervolgens vóór mij gaan rijden en toen ben ik deze auto gevolgd. We zijn vervolgens gestopt en toen zag ik dat [naam medeverdachte 2] met een sporttas naar mijn auto toe liep. Hij maakte het achterportier van de auto open en ik had ondertussen de verborgen ruimte geopend. Ik zag gelijk de sporttas en heb vervolgens de blokken cocaïne aangepakt en in de verborgen ruimte gelegd.
Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank stelt aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte, op 1 september 2024, op enig moment samen met medeverdachte [naam medeverdachte 2] , in de auto (Volkswagen Polo) is gaan rijden, terwijl zich ook een tas met ongeveer 15 kilogram cocaïne in die auto bevond, en dat zij samen, die cocaïne aldus vervoerend, naar de plek zijn gereden waar medeverdachte [naam medeverdachte 1] zich bevond nadat die medeverdachte [naam medeverdachte 1] met de aan hem gegeven telefoon had doorgegeven dat hij zich op de afgesproken plek bevond, waarna verdachte door enige straten heen eerst achter [naam medeverdachte 1] aan en vervolgens voor [naam medeverdachte 1] uit is gereden en voor hem is gestopt. Op de plek waar verdachten zijn gestopt werd de tas met cocaïne door medeverdachte [naam medeverdachte 2] naar de auto van medeverdachte [naam medeverdachte 1] gebracht. Medeverdachte [naam medeverdachte 2] had daarbij blauwe latex handschoenen aan. Medeverdachte [naam medeverdachte 1] had ondertussen de verborgen ruimte geopend en heeft de blokken cocaïne van medeverdachte [naam medeverdachte 2] aangenomen en in de verborgen ruimte van de Opel Meriva- de auto van medeverdachte [naam medeverdachte 1] - gelegd. Dit bleek ongeveer 15 kilogram cocaïne te betreffen.
De rechtbank is van oordeel dat de voorgaande vaststellingen redengevende feiten en omstandigheden opleveren die wijzen op medeplegen tussen de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte 2] van het vervoeren van de aangetroffen cocaïne. Het is aan de verdachte om met een, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring te komen.
Wat heeft de verdachte hiertegenover gesteld? Niet veel. De verdachte heeft verklaard dat hij niets weet vancocaïne en dat hij enkel op verzoek van zijn zoon [naam medeverdachte 2] een willekeurig ritje is gaan maken door Weert en daarbij per toeval eerst achter [naam medeverdachte 1] is gaan rijden en hem vervolgens is ingehaald. Verdachte wilde langs huis om zijn portemonnee op te halen om te gaan tanken. Hij stopte alleen op verzoek van zijn zoon, aldus medeverdachte [naam medeverdachte 2] . Hij heeft niet gezien dat zijn zoon naar de auto van medeverdachte [naam medeverdachte 1] liep en hij heeft ook geen tas gezien.
De rechtbank heeft de verdachte in dit verband tijdens de terechtzitting vele vragen gesteld, maar stuitte steeds op een geïrriteerde verdachte die de betreffende -cruciale- vragen niet wenste te beantwoorden. Op vragen als hoe de verdachte een in de auto aanwezige, zwarte tas vol met cocaïne niet gezien heeft of hoe het kan dat de verdachte niet gezien heeft dat zijn zoon, medeverdachte [naam medeverdachte 2] , blauwe handschoenen aan had en de tas met cocaïne naar de medeverdachte [naam medeverdachte 1] bracht, kwam geen bevredigend antwoord. Ondanks aldus vele kansen om meer reliëf in zijn verklaringen aan te brengen en op die manier meer openheid van zaken te geven, bleef het bij een min of meer blote ontkenning van wetenschap van hetgeen is voorgevallen. Verdachte heeft bovendien ook niet duidelijk kunnen maken hoe het kan dat hij [naam medeverdachte 1] treft op de door [naam medeverdachte 1] met derden afgesproken plek en dat hij door verschillende straten achter [naam medeverdachte 1] aanrijdt, anders dan dat dit alles op toeval berust.
De rechtbank schuift de verklaring van de verdachte dan ook als ongeloofwaardig terzijde.
De rechtbank acht, op basis van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, aldus het primair ten laste gelegde medeplegen van vervoeren van ongeveer 15 kilogram cocaïne wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van de onderdelen verkopen, afleveren en verstrekken.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
primair:
op 1 september 2024 in Weert tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft vervoerd 14.989,23 gram (9.987,62 gram + 5.001,61 gram) cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
primair:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft in geval van bewezenverklaring verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn PTSS en het gegeven dat hij een first offender is. Voorts heeft zij verzocht aansluiting te zoeken bij de lijn die de rechtbank Rotterdam volgt in soortgelijke zaken.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het samen met een ander vervoeren van ongeveer 15 kilogram cocaïne. Gelet op deze grote hoeveelheid kan het niet anders dan dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in deze grote hoeveelheden gaat gepaard met vele andere vormen van criminaliteit en is een gevaar voor de volksgezondheid. Daarnaast gaat de drugshandel niet zelden gepaard met geweld, waardoor die handel ook een gevaar vormt voor de veiligheid. De verdachte heeft bij dit alles kennelijk niet stilgestaan en enkel oog gehad voor zijn eigen financiële gewin.
Evenals de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er, gelet op de ernst van het feit dat de verdachte heeft gepleegd, niet kan worden volstaan met een andere straf dan een forse gevangenisstraf. Wel zal de rechtbank in de strafhoogte rekening houden met de persoonlijke omstandigheden die de raadsvrouw heeft aangevoerd.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), waarin voor in het geval van het vervoeren van 10 tot 20 kilogram harddrugs een gevangenisstraf van
40 maanden wordt vermeld. Dit zal de rechtbank als uitgangspunt nemen bij de bepaling van de straf. De rechtbank ziet geen reden een andere lijn als uitgangspunt te nemen. De raadsvrouw heeft verzocht de zaak te berechten conform de ‘Snelle Toekomstgerichte Meervoudige Kamerzitting’ (STMK) zoals dat wordt gedaan bij de rechtbank Rotterdam. De rechtbank heeft de jurisprudentie waarnaar in dit verband werd verwezen bestudeerd en overweegt als volgt. Drugszaken kenmerken zich door grote overlast voor de samenleving en steeds hardnekkigere verharding van het milieu waarbij zelfs liquidaties niet zijn uitgesloten. Nog los van het feit dat de afspraken die de rechtbank Rotterdam hanteert geen landelijke toepassing kennen, is de rechtbank van oordeel dat de straffen die in de door de raadsvrouw aangehaalde jurisprudentie door de rechtbank Rotterdam worden opgelegd, geenszins recht doen aan de omstandigheden van deze zaak tegen de achtergrond van de ernstige drugsproblematiek die Nederland steeds meer in een wurggreep houdt. Daar komt bij dat het naar het oordeel van de rechtbank geen aanbeveling verdient om, zonder dat daartoe duidelijke aanleiding bestaat, de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht terzijde te stellen. De belangen van rechtseenheid en rechtsgelijkheid, waar de strafrechter toch ook acht op moet slaan, komen dan te zeer in het geding. Daarom zal de rechtbank bij de straftoemeting in deze zaak geen acht slaan op die afspraken.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat, overeenkomstig de eis van de officier van justitie, aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden dient te worden opgelegd, met aftrek van de reeds in voorarrest doorgebrachte dagen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 47 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Loof, voorzitter, mr. D. Osmić en
mr. S.L.M. van Venrooij, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.H.M. Meisen, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 21 maart 2025.
Buiten staat
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 1 september 2024 in de gemeente Weert, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 14.989,23 gram (9.987,62 gram + 5.001,61 gram), in elk geval
een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 september 2024 in de gemeente Weert om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten het opzettelijk vervoeren van een grote (handels)hoeveelheid cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door met zijn auto achter de auto van de medeverdachte (waarin later een grote handelshoeveelheid harddrugs is aangetroffen) te rijden, zijn auto tot stilstand te brengen op een afgelegen weg, waar ook de auto van de medeverdachte is gestopt en/of (vervolgens) de bijrijder (zijn zoon) uit te laten stappen om een sporttas met harddrugs uit die andere auto te pakken.
.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2024142838, gesloten d.d. 15 oktober 2024, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 138.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 september 2024, pg. 14-16.
3.Geschriften, te weten 2 kennisgevingen van inbeslagneming d.d. 3 september 2024, pg. 121 en 120.
4.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen d.d. 3 september 2024, pg. 24 en proces-verbaal onderzoek verdovende middelen d.d. 3 september 2024, pg. 22.
5.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen d.d. 25 september 2024, pg. 40-41.
6.Deskundigenrapportages van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 12 september 2024, pg. 48-50.
7.Proces-verbaal ter terechtzitting in de zaak van de verdachte [naam medeverdachte 1] met parketnummer 03.281433.24 d.d. 7 maart 2025.