ECLI:NL:RBLIM:2025:3023

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
ROE 25/645
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake persoonsgebonden budget voor kindzorg op grond van de Wmo 2015

Op 1 april 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen. Verzoekster had een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening met betrekking tot de toekenning van een persoonsgebonden budget (pgb) voor kindzorg op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015). De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat de gevraagde extra ondersteuning bij de zorg voor de kinderen niet door verweerder kan worden toegekend. Dit is het gevolg van het feit dat er sprake is van jeugdhulp, waarvoor alleen Bureau Jeugdzorg (BJZ) kan indiceren, gezien de ondertoezichtstelling van de kinderen van verzoekster.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster sinds enkele jaren jeugdhulp ontvangt en dat er een wijziging heeft plaatsgevonden in de indicatie voor kindzorg. Verweerder heeft een pgb toegekend voor een periode van drie maanden, maar verzoekster is van mening dat dit onvoldoende is en dat er meer ondersteuning nodig is. De voorzieningenrechter heeft de argumenten van verzoekster beoordeeld, maar concludeert dat de huidige indicatie voor kindzorg op basis van de Wmo 2015 niet toereikend is voor de complexe zorgbehoefte van de kinderen. De voorzieningenrechter benadrukt dat verzoekster zich moet wenden tot BJZ voor jeugdhulp, aangezien verweerder niet meer de bevoegdheid heeft om jeugdhulp te indiceren na de ondertoezichtstelling.

De uitspraak heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventueel bodemgeding niet. De voorzieningenrechter heeft ook vastgesteld dat er geen aanleiding is voor vergoeding van griffierecht of proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 25/645

uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 april 2025 in de zaak tussen

[naam verzoekster] , uit [plaatsnaam] ,

verzoekster,
(gemachtigde: mr. J. van Helden),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen, verweerder,
(gemachtigde: mr. J.L.G. Niederer).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over het besluit van verweerder om verzoekster tijdelijk een persoonsgebonden budget (pgb) toe te kennen voor kindzorg op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015). Verzoekster is het hier niet mee eens. Zij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening en voert daartoe een aantal gronden aan. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar van eiseres een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Deze vraag beantwoordt zij aan de hand van de gronden van verzoekster.
1.1.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de gevraagde extra ondersteuning bij de zorg voor de kinderen niet door verweerder (Team Zorg van de gemeente) kan worden toegekend, omdat er (voor die extra ondersteuning) sprake is van jeugdhulp. Gelet op de ondertoezichtstelling van de kinderen van verzoekster kan alleen Bureau Jeugdzorg (BJZ) die extra ondersteuning indiceren. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

2. Met het bestreden besluit van 12 maart 2025 heeft verweerder verzoekster tijdelijk (van 10 maart 2025 tot 10 juni 2025) voor 3.480 minuten (58 uur) per week een pgb toegekend voor kindzorg op grond van de Wmo 2015
.
2.1.
Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2.2.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 25 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster, vergezeld van mr. M. de Esch, de gemachtigde van verweerder, vergezeld van mw. C. Thijssen en mw. Y. Wilting-van der Sangen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Totstandkoming van het besluit
Wat aan het bestreden besluit voorafging
3. Sinds enkele jaren ontvangt verzoekster van verweerder op grond van de Jeugdwet jeugdhulp in verband met het gezond en veilig opgroeien van haar drie minderjarige kinderen en daarnaast op grond van de Wmo 2015 ondersteuning in de vorm van kindzorg voor de verzorging van en het toezicht op haar kinderen.
3.1.
Per 17 juli 2024 zijn de drie kinderen van verzoekster onder toezicht van BJZ gesteld.
3.2.
Bij besluit op bezwaar van 22 augustus 2024 – voor zover hier relevant – heeft verweerder (Team Jeugd) verzoekster met ingang van 6 oktober 2023 tot aan de datum waarop Team Zorg (afdeling WMO) dan wel BJZ een besluit heeft genomen, 95 uur per week aan jeugdhulp op grond van de Jeugdwet in de vorm van Zorg In Natura (ZIN) door [naam] toegekend ten behoeve van de (fysieke) ondersteuning in de zorg en opvoedtaken van de kinderen.
3.3.
Op 25 september 2024 heeft Team Zorg (afdeling WMO) een besluit genomen. Verweerder heeft aan verzoekster op grond van de Wmo 2015 een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning in de vorm van ZIN toegekend voor 1.734 minuten per week voor de periode 1 oktober 2024 t/m 5 oktober 2026 en 1.244 minuten per week voor de periode van 6 oktober 2026 t/m 28 juni 2028. In de indicatie voor de eerste periode zit 1.270 minuten (= 21,16 uur) per week aan kindzorg. In de indicatie voor de tweede periode 780 minuten (= 13 uur) per week aan kindzorg.
3.4.
Bij besluit van 10 oktober 2024 heeft verweerder (Team Jeugd) de jeugdhulp op grond van de Jeugdwet stopgezet met een gewenningsperiode van acht weken vanaf 14 oktober t/m 8 december 2024. Per week gaat er 10 uur aan jeugdhulp af, van 95 uur naar 0 uur. In dit besluit staat ook dat BJZ vanwege de uitgesproken ondertoezichtstelling per 17 juli 2024 jeugdhulp kan inzetten ten behoeve van de kinderen van verzoekster. Het dagelijks taxivervoer van de kinderen stopt op 18 oktober 2024, omdat het brengen en halen van de kinderen in de nieuwe Wmo-indicatie is opgenomen.
3.5.
Bij besluit van 5 december 2024 heeft verweerder (Team Zorg) het besluit van 25 september 2024 ingetrokken en aan verzoekster op grond van de Wmo 2015 een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning in de vorm van ZIN toegekend voor kindzorg voor 1.270 minuten per week voor de periode van 1 oktober tot en met 1 december 2024, voor 6.060 minuten in de periode van 2 december tot en met 8 december 2024 en voor 6.960 minuten (= 116 uur) in de periode van 9 december 2024 tot en met 31 januari 2025. De kindzorg zal door [naam] worden uitgevoerd door twee medewerkers tegelijk. Na 1 februari 2025 is de inzet van [naam] via Ambulante Thuiszorg volgens verweerder niet meer mogelijk, aangezien het management van [naam] te kennen heeft gegeven dat [naam] niet langer bereid is om hulp te verlenen aan het gezin van verzoekster.
3.6.
Bij besluit van 17 januari 2025 heeft verweerder (Team Zorg) aan verzoekster voor de periode van 1 februari 2025 tot en met 5 oktober 2026 op grond van de Wmo 2015 een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning in de vorm van ZIN voor kindzorg toegekend voor 3.480 minuten (= 58 uur) per week. De kindzorg zal worden uitgevoerd door één medewerker tegelijk van 046 Thuiszorg / 046 Dagbesteding (046).
3.7. 046
046 heeft de levering van de kindzorg op zondag 9 maart 2025 beëindigd, omdat 046 de kindzorg in het gezin van verzoekster niet meer kan en wil leveren. Er zijn in vijf weken tijd dertig meldingen (Melding Incident Cliënt = MIC) gedaan. Op zondag 9 maart 2025 heeft er een nieuw incident plaatsgevonden. 046 heeft verweerder gemeld dat zij de veiligheid van haar medewerkers niet langer kan garanderen en heeft daarom de zorg gestopt.
Het bestreden besluit
3.8.
Nu 046 de kindzorg heeft beëindigd, is er volgens verweerder in de gemeente Sittard-Geleen geen enkele (gecontracteerde) ZIN-aanbieder meer beschikbaar die de geïndiceerde kindzorg aan het gezin van verzoekster kan en wil leveren. Omdat verweerder begrijpt dat verzoekster kindzorg nodig heeft, heeft verweerder bij het bestreden besluit de leveringsvorm van de kindzorg van ZIN door 046 veranderd in een pgb. Dit pgb is met ingang van 10 maart 2025 toegekend voor een periode van drie maanden voor 3.480 minuten per week tegen een pgb-maandbedrag van € 6.888,99 voor professionele ondersteuning of € 4.002,99 voor informele ondersteuning. Tot slot heeft verweerder het besluit van 17 januari 2025 ingetrokken.
Samenvatting gronden
4. Verzoekster is van mening dat verweerder jegens haar en haar kinderen geen passende bijdrage levert, en verzoekster, haar kinderen en de zorgaanbieder ongeoorloofd laat verkeren in een onveilige situatie. Er wordt inadequate ondersteuning geboden hetgeen de ontwikkeling en het welzijn van de kinderen schaadt.
Verder stelt verzoekster dat het uurtarief voor de kindzorg (€ 27,26 voor een professionele ondersteuner) onvoldoende is. De aanbieder die verzoekster zelf heeft gevonden, Helping Hand Limburg, heeft aangegeven geen zorg te kunnen leveren voor een tarief van € 27,26. Zij leveren immers geen huishoudelijke hulp maar kindzorg. In tegenstelling tot huishoudelijke hulp wordt hierbij met kinderen gewerkt en niet met spullen, hetgeen een interactieve werkrelatie betreft en ook intiem is gelet op de zorgtaken die moeten worden verricht. De medewerkers dienen op een adequate wijze met kinderen om te kunnen gaan. Ook dient de aanbieder zzp’ers in te schakelen voor het gezin, hetgeen echter onmogelijk is voor het huidige tarief. Ook het aantal uren (58 uur per week) is volgens verzoekster te weinig. Het is een feit dat zowel [naam] , 046 als Helping Hand Limburg van mening zijn dat er twee personen nodig zijn om op dit moment veilige, doeltreffende en adequate zorg aan het gezin te leveren.
Tot slot heeft verzoekster verweerder per e-mail van 11 maart 2025 op de hoogte gesteld dat er een gesprek met BJZ heeft plaatsgevonden. Dit gesprek ging over de onhoudbare situatie bij het gezin van verzoekster. Het enige dat BJZ voorstelde, was om CECL mee te laten kijken in de thuissituatie, zoals al vaker is geschied bij de observatiemomenten, en dat de professional van CECL vervolgens de ondersteuners meer handvatten zal geven hoe beter met de situatie kan worden omgegaan. Er worden thans dan ook geen andere maatregelen ingezet die de behoefte aan opschaling van de kindzorg beïnvloeden. Mocht er in de toekomst toch iets wijzigen, dan zal verzoekster verweerder zoals eerder aangegeven hierover informeren.
Voorlopig oordeel voorzieningenrechter
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat aan de eisen van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht is voldaan. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
6. De voorzieningenrechter stelt vervolgens vast dat verzoekster het verzoek om voorlopige voorziening met zaaknummer ROE 25/593 gericht tegen een e-mail van 27 februari 2025 over een spoedmelding van 20 februari 2025 ter zitting heeft ingetrokken. De gronden en stukken uit de ingetrokken zaak (25/593) zullen in deze zaak (25/645) worden betrokken.
7. De voorzieningenrechter benadrukt dat verweerder (Team Zorg) bij het bestreden besluit kindzorg op grond van de Wmo 2015 heeft toegekend. Dergelijke kindzorg valt onder huishoudelijke ondersteuning en betreft ondersteuning aan verzoekster bij het uitvoeren van de praktische zorgtaken met betrekking tot haar kinderen, zoals uit bed halen, wassen, kleden, eten en/of drinken geven, naar school brengen, van school halen en naar bed brengen. Het betreft dus praktische ondersteuning voor verzoekster, omdat zij vanwege haar eigen beperkingen hulp nodig heeft bij toezicht, begeleiding en verzorging van haar kinderen. Het komt er dus op neer dat op de momenten dat verzoekster alleen is met haar drie kinderen ondersteuning nodig heeft. In de onderhavige procedure is niet in geschil dat dat 58 uur per week zijn. [1]
8. Kindzorg op grond van de Wmo 2015 betreft dus geen ondersteuning van verzoekster bij opvoedingsproblemen. Kindzorg op grond van de Wmo 2015 betreft evenmin hulp en zorg aan jeugdigen en hun ouders bij het omgaan met gedragsproblemen van de jeugdige. Dat is jeugdhulp. [2]
9. De voorzieningenrechter stelt vast dat in de dossiers inmiddels voldoende aanknopingspunten zitten waaruit kan worden afgeleid dat verzoekster en haar kinderen behoefte hebben aan een combinatie van kindzorg op grond van de Wmo2015 en jeugdhulp op grond van de Jeugdwet. Uit verschillende dossierstukken blijkt dat de kinderen ‘een rugzakje’ hebben, ‘reactief gedrag vertonen’, ‘veel hebben meegemaakt’ enz. Ook de door verweerder beschreven incidenten duiden erop dat er sprake is van gedrags- en opvoedproblemen. [3] Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat om die reden [naam] , 046 en Helping Hand Limburg aangeven dat één medewerker tegelijk in dit gezin niet genoeg is. De reden dat het aantal geïndiceerde uren (58) in de praktijk niet voldoende is, is dan ook niet gelegen in de beperkingen en problemen van verzoekster op het gebied van participatie en zelfredzaamheden waaraan op grond van de Wmo 2015 ondersteuning wordt geboden. [4] Het aantal geïndiceerde uren is in de praktijk niet genoeg omdat ook jeugdhulp nodig is. Hetzelfde geldt voor het geïndiceerde uurtarief. Nu kindzorg op grond van de Wmo 2015 een vorm van huishoudelijke ondersteuning is, waarvoor dus geen bijzondere pedagogische vaardigheden nodig zijn, is een uurtarief van € 27,26 daarvoor toereikend.
10. Op de zitting is duidelijk geworden dat verzoekster ervan uitgaat dat kindzorg op grond van de Wmo 2015 ook inhoudt jeugdhulp op grond van de Jeugdwet. Dat is echter niet het geval.
11. De voorzieningenrechter volgt verweerder in zijn standpunt dat verweerder sinds de ondertoezichtstelling van de kinderen per 17 juli 2024 niet meer de bevoegdheid heeft om jeugdhulp te indiceren. Dit heeft de voorzieningenrechter overigens ook al vermeld in rechtsoverweging 3.5. van de uitspraak van 5 november 2024. [5] Dit volgt uit artikel 3.5, eerste lid en artikel 2.4, tweede lid, onder b, van de Jeugdwet. Artikel 3.5 van de Jeugdwet regelt dat de gecertificeerde instelling (BJZ) kan bepalen welke jeugdhulp de jongere nodig heeft. BJZ is verplicht daar met de gemeente over te overleggen. Hiermee wordt de samenwerking tussen de gemeente en de gecertificeerde instelling geborgd. Het is van groot belang dat de gecertificeerde instelling per casus in overleg treedt met de gemeente over de eventuele in te zetten jeugdhulp voor de jeugdige(n). De gecertificeerde instelling moet niet alleen op de hoogte zijn van het ingekochte hulpaanbod van de gemeente, maar ook de inbreng van de gemeente meenemen in haar besluitvorming. Overeenstemming met de gemeente per geval wordt niet geëist, omdat het uiteindelijk de gecertificeerde instelling is die de wettelijke verantwoordelijkheid heeft om de door de rechter opgedragen maatregel (de ondertoezichtstelling) uit te voeren. [6]
12. De conclusie is dat als verzoekster en haar kinderen een zorgbehoefte hebben die de kindzorg op basis van de Wmo 2015 overstijgt (en waarvoor mogelijk de inzet van meer dan één medewerker dan wel een hoger gekwalificeerde medeweker geboden is), verzoekster zich dient te wenden tot BJZ.
13. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder (Team Zorg) ook een regietaak heeft bij het afstemmen en uitvoeren van de hulp en ondersteuning binnen een gezin. Dit staat in artikel 2.3.2, vierde lid, aanhef en onder f, van de Wmo 2015. Als sprake is van multiproblematiek op meerdere sociale vlakken, moet de (jeugd)hulp en de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen zoveel mogelijk integraal en in samenhang met andere hulp worden verleend. In dit geval geeft verzoekster verweerder echter geen toestemming om samen te werken met BJZ, zelfs Team Jeugd en Team Zorg binnen dezelfde gemeente mogen van verzoekster geen contact met elkaar hebben over haar gezin. Ook op het door de voorzieningenrechter ter zitting gedane voorstel om BJZ alsnog bij deze zaak te betrekken om tot een voor haar gezin werkbare oplossing te komen, heeft verzoekster geen toestemming gegeven. Verweerder kan zijn regietaak onder deze omstandigheden niet goed uitoefenen, wat ertoe heeft geleid dat verweerder een Wmo-indicatie heeft verleend die verzoekster in de praktijk onvoldoende ondersteunt.
14. Tot slot overweegt de voorzieningenrechter dat de door verzoekster gewenste ZIN-indicatie voor Helping Hand Limburg op grond van de Wmo 2015 niet mogelijk is. Ten eerste omdat Helping Hand Limburg geen door de gemeente gecontracteerde ZIN-aanbieder is en ten tweede omdat Helping Hand Limburg alleen met twee medewerkers tegen uurtarief van € 45,- wil komen. Zoals hiervoor al is overwogen kan dit niet vanuit de kindzorgindicatie op grond van de Wmo2015 komen. Ter zitting heeft verweerder wel gezegd dat – hoewel het niet wenselijk is – het voor verzoekster mogelijk is om vanuit het voor haar gereserveerde pgb-maandbedrag van € 6.888,99 zorg in te kopen bij Helping Hand Limburg tegen een uurtarief van € 45,- om te zorgen dat de kinderen in ieder geval weer naar school kunnen (worden gebracht). Dit betekent wel dat zij dan maar 153 uur per maand kan inzetten. Als die uren over twee medewerkers moeten worden verdeeld, is dat 76,5 uur per maand. De voorzieningenrechter ziet ook wel in dat dit niet in verhouding staat tot de door verzoekster gevraagde 116 uur per week, maar het kan misschien wel een tijdelijke oplossing zijn totdat BJZ een indicatie voor jeugdhulp heeft afgegeven.

Conclusie en gevolgen

15. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat verzoekster geen gelijk krijgt. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L. Goofers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Vonk-Menger, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 1 april 2025.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Daarbij heeft verweerder er rekening mee gehouden dat de kinderen doordeweeks niet dagelijks tot 18.30 uur naar de bso kunnen.
2.De volledige definitie van het begrip jeugdhulp staat in artikel 1.1 van de Jeugdwet.
3.In de zaak met zaaknummer ROE 24/4250, waarin de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan op 24 november 2024 (ECLI:NL:RBLIM:2024:8089), gingen partijen en de voorzieningenrechter er nog van uit dat de kinderen van verzoekster zelf geen beperkingen hebben.
4.Zie artikel 1.2.1, aanhef en onder a van de Wmo 2015.
6.Kamerstukken II 2012-2013, 33 684, nr. 3, p. 160 (MvT)