3.8.Nu 046 de kindzorg heeft beëindigd, is er volgens verweerder in de gemeente Sittard-Geleen geen enkele (gecontracteerde) ZIN-aanbieder meer beschikbaar die de geïndiceerde kindzorg aan het gezin van verzoekster kan en wil leveren. Omdat verweerder begrijpt dat verzoekster kindzorg nodig heeft, heeft verweerder bij het bestreden besluit de leveringsvorm van de kindzorg van ZIN door 046 veranderd in een pgb. Dit pgb is met ingang van 10 maart 2025 toegekend voor een periode van drie maanden voor 3.480 minuten per week tegen een pgb-maandbedrag van € 6.888,99 voor professionele ondersteuning of € 4.002,99 voor informele ondersteuning. Tot slot heeft verweerder het besluit van 17 januari 2025 ingetrokken.
4. Verzoekster is van mening dat verweerder jegens haar en haar kinderen geen passende bijdrage levert, en verzoekster, haar kinderen en de zorgaanbieder ongeoorloofd laat verkeren in een onveilige situatie. Er wordt inadequate ondersteuning geboden hetgeen de ontwikkeling en het welzijn van de kinderen schaadt.
Verder stelt verzoekster dat het uurtarief voor de kindzorg (€ 27,26 voor een professionele ondersteuner) onvoldoende is. De aanbieder die verzoekster zelf heeft gevonden, Helping Hand Limburg, heeft aangegeven geen zorg te kunnen leveren voor een tarief van € 27,26. Zij leveren immers geen huishoudelijke hulp maar kindzorg. In tegenstelling tot huishoudelijke hulp wordt hierbij met kinderen gewerkt en niet met spullen, hetgeen een interactieve werkrelatie betreft en ook intiem is gelet op de zorgtaken die moeten worden verricht. De medewerkers dienen op een adequate wijze met kinderen om te kunnen gaan. Ook dient de aanbieder zzp’ers in te schakelen voor het gezin, hetgeen echter onmogelijk is voor het huidige tarief. Ook het aantal uren (58 uur per week) is volgens verzoekster te weinig. Het is een feit dat zowel [naam] , 046 als Helping Hand Limburg van mening zijn dat er twee personen nodig zijn om op dit moment veilige, doeltreffende en adequate zorg aan het gezin te leveren.
Tot slot heeft verzoekster verweerder per e-mail van 11 maart 2025 op de hoogte gesteld dat er een gesprek met BJZ heeft plaatsgevonden. Dit gesprek ging over de onhoudbare situatie bij het gezin van verzoekster. Het enige dat BJZ voorstelde, was om CECL mee te laten kijken in de thuissituatie, zoals al vaker is geschied bij de observatiemomenten, en dat de professional van CECL vervolgens de ondersteuners meer handvatten zal geven hoe beter met de situatie kan worden omgegaan. Er worden thans dan ook geen andere maatregelen ingezet die de behoefte aan opschaling van de kindzorg beïnvloeden. Mocht er in de toekomst toch iets wijzigen, dan zal verzoekster verweerder zoals eerder aangegeven hierover informeren.
Voorlopig oordeel voorzieningenrechter
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat aan de eisen van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht is voldaan. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
6. De voorzieningenrechter stelt vervolgens vast dat verzoekster het verzoek om voorlopige voorziening met zaaknummer ROE 25/593 gericht tegen een e-mail van 27 februari 2025 over een spoedmelding van 20 februari 2025 ter zitting heeft ingetrokken. De gronden en stukken uit de ingetrokken zaak (25/593) zullen in deze zaak (25/645) worden betrokken.
7. De voorzieningenrechter benadrukt dat verweerder (Team Zorg) bij het bestreden besluit kindzorg op grond van de Wmo 2015 heeft toegekend. Dergelijke kindzorg valt onder huishoudelijke ondersteuning en betreft ondersteuning aan verzoekster bij het uitvoeren van de praktische zorgtaken met betrekking tot haar kinderen, zoals uit bed halen, wassen, kleden, eten en/of drinken geven, naar school brengen, van school halen en naar bed brengen. Het betreft dus praktische ondersteuning voor verzoekster, omdat zij vanwege haar eigen beperkingen hulp nodig heeft bij toezicht, begeleiding en verzorging van haar kinderen. Het komt er dus op neer dat op de momenten dat verzoekster alleen is met haar drie kinderen ondersteuning nodig heeft. In de onderhavige procedure is niet in geschil dat dat 58 uur per week zijn.
8. Kindzorg op grond van de Wmo 2015 betreft dus geen ondersteuning van verzoekster bij opvoedingsproblemen. Kindzorg op grond van de Wmo 2015 betreft evenmin hulp en zorg aan jeugdigen en hun ouders bij het omgaan met gedragsproblemen van de jeugdige. Dat is jeugdhulp.
9. De voorzieningenrechter stelt vast dat in de dossiers inmiddels voldoende aanknopingspunten zitten waaruit kan worden afgeleid dat verzoekster en haar kinderen behoefte hebben aan een combinatie van kindzorg op grond van de Wmo2015 en jeugdhulp op grond van de Jeugdwet. Uit verschillende dossierstukken blijkt dat de kinderen ‘een rugzakje’ hebben, ‘reactief gedrag vertonen’, ‘veel hebben meegemaakt’ enz. Ook de door verweerder beschreven incidenten duiden erop dat er sprake is van gedrags- en opvoedproblemen.Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat om die reden [naam] , 046 en Helping Hand Limburg aangeven dat één medewerker tegelijk in dit gezin niet genoeg is. De reden dat het aantal geïndiceerde uren (58) in de praktijk niet voldoende is, is dan ook niet gelegen in de beperkingen en problemen van verzoekster op het gebied van participatie en zelfredzaamheden waaraan op grond van de Wmo 2015 ondersteuning wordt geboden.Het aantal geïndiceerde uren is in de praktijk niet genoeg omdat ook jeugdhulp nodig is. Hetzelfde geldt voor het geïndiceerde uurtarief. Nu kindzorg op grond van de Wmo 2015 een vorm van huishoudelijke ondersteuning is, waarvoor dus geen bijzondere pedagogische vaardigheden nodig zijn, is een uurtarief van € 27,26 daarvoor toereikend.
10. Op de zitting is duidelijk geworden dat verzoekster ervan uitgaat dat kindzorg op grond van de Wmo 2015 ook inhoudt jeugdhulp op grond van de Jeugdwet. Dat is echter niet het geval.
11. De voorzieningenrechter volgt verweerder in zijn standpunt dat verweerder sinds de ondertoezichtstelling van de kinderen per 17 juli 2024 niet meer de bevoegdheid heeft om jeugdhulp te indiceren. Dit heeft de voorzieningenrechter overigens ook al vermeld in rechtsoverweging 3.5. van de uitspraak van 5 november 2024.Dit volgt uit artikel 3.5, eerste lid en artikel 2.4, tweede lid, onder b, van de Jeugdwet. Artikel 3.5 van de Jeugdwet regelt dat de gecertificeerde instelling (BJZ) kan bepalen welke jeugdhulp de jongere nodig heeft. BJZ is verplicht daar met de gemeente over te overleggen. Hiermee wordt de samenwerking tussen de gemeente en de gecertificeerde instelling geborgd. Het is van groot belang dat de gecertificeerde instelling per casus in overleg treedt met de gemeente over de eventuele in te zetten jeugdhulp voor de jeugdige(n). De gecertificeerde instelling moet niet alleen op de hoogte zijn van het ingekochte hulpaanbod van de gemeente, maar ook de inbreng van de gemeente meenemen in haar besluitvorming. Overeenstemming met de gemeente per geval wordt niet geëist, omdat het uiteindelijk de gecertificeerde instelling is die de wettelijke verantwoordelijkheid heeft om de door de rechter opgedragen maatregel (de ondertoezichtstelling) uit te voeren.
12. De conclusie is dat als verzoekster en haar kinderen een zorgbehoefte hebben die de kindzorg op basis van de Wmo 2015 overstijgt (en waarvoor mogelijk de inzet van meer dan één medewerker dan wel een hoger gekwalificeerde medeweker geboden is), verzoekster zich dient te wenden tot BJZ.
13. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder (Team Zorg) ook een regietaak heeft bij het afstemmen en uitvoeren van de hulp en ondersteuning binnen een gezin. Dit staat in artikel 2.3.2, vierde lid, aanhef en onder f, van de Wmo 2015. Als sprake is van multiproblematiek op meerdere sociale vlakken, moet de (jeugd)hulp en de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen zoveel mogelijk integraal en in samenhang met andere hulp worden verleend. In dit geval geeft verzoekster verweerder echter geen toestemming om samen te werken met BJZ, zelfs Team Jeugd en Team Zorg binnen dezelfde gemeente mogen van verzoekster geen contact met elkaar hebben over haar gezin. Ook op het door de voorzieningenrechter ter zitting gedane voorstel om BJZ alsnog bij deze zaak te betrekken om tot een voor haar gezin werkbare oplossing te komen, heeft verzoekster geen toestemming gegeven. Verweerder kan zijn regietaak onder deze omstandigheden niet goed uitoefenen, wat ertoe heeft geleid dat verweerder een Wmo-indicatie heeft verleend die verzoekster in de praktijk onvoldoende ondersteunt.
14. Tot slot overweegt de voorzieningenrechter dat de door verzoekster gewenste ZIN-indicatie voor Helping Hand Limburg op grond van de Wmo 2015 niet mogelijk is. Ten eerste omdat Helping Hand Limburg geen door de gemeente gecontracteerde ZIN-aanbieder is en ten tweede omdat Helping Hand Limburg alleen met twee medewerkers tegen uurtarief van € 45,- wil komen. Zoals hiervoor al is overwogen kan dit niet vanuit de kindzorgindicatie op grond van de Wmo2015 komen. Ter zitting heeft verweerder wel gezegd dat – hoewel het niet wenselijk is – het voor verzoekster mogelijk is om vanuit het voor haar gereserveerde pgb-maandbedrag van € 6.888,99 zorg in te kopen bij Helping Hand Limburg tegen een uurtarief van € 45,- om te zorgen dat de kinderen in ieder geval weer naar school kunnen (worden gebracht). Dit betekent wel dat zij dan maar 153 uur per maand kan inzetten. Als die uren over twee medewerkers moeten worden verdeeld, is dat 76,5 uur per maand. De voorzieningenrechter ziet ook wel in dat dit niet in verhouding staat tot de door verzoekster gevraagde 116 uur per week, maar het kan misschien wel een tijdelijke oplossing zijn totdat BJZ een indicatie voor jeugdhulp heeft afgegeven.