In deze zaak heeft de gemeente Lanaken, een Belgische gemeente, een vordering ingesteld tegen [gedaagde] voor het betalen van leegstandsheffing met betrekking tot een woning die eigendom was van [gedaagde] en gelegen is in België. De procedure begon met een dagvaarding op 22 juli 2024, gevolgd door een schriftelijke weergave van het mondelinge antwoord en een conclusie van repliek. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de woning sinds 31 maart 2010 leegstaat en dat de gemeente Lanaken aanslagen heeft opgelegd voor de jaren 2019, 2020 en 2021, die door [gedaagde] niet volledig zijn voldaan. De gemeente vorderde een totaalbedrag van € 5.422,32, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.
De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de vordering van de gemeente Lanaken betrekking heeft op een administratieve boete en dat de Brusselse verordening inzake rechterlijke bevoegdheid niet van toepassing is. Tevens is er geen wettelijke grondslag voor de Nederlandse rechter om van het geschil kennis te nemen, aangezien het gaat om een publiekrechtelijke kwestie en niet om een burgerlijke zaak. De kantonrechter heeft daarom geoordeeld dat hij niet bevoegd is om de zaak te behandelen en heeft de vordering van de gemeente Lanaken afgewezen. De gemeente Lanaken is in de proceskosten veroordeeld, die aan de zijde van [gedaagde] op nihil zijn vastgesteld.