ECLI:NL:RBLIM:2025:3142

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
C/03/339421 / KG ZA 25-78
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugname van een paard na buitengerechtelijke ontbinding van de koopovereenkomst met betrekking tot een niet-consumentenkoop

In deze zaak vordert de eiseres de terugname van een paard na de buitengerechtelijke ontbinding van de koopovereenkomst. De rechtbank Limburg heeft op 2 april 2025 uitspraak gedaan in een kort geding. De eiseres, een Duitse vrouw, heeft het paard gekocht van [gedaagde sub 2], die het paard als privé-eigendom verkocht. De eiseres stelt dat het paard niet voldoet aan de koopovereenkomst omdat het niet kan worden gebruikt als springpaard. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een consumentenkoop, omdat de koopovereenkomst niet is gesloten met de vennootschap, maar met [gedaagde sub 2] als privé-persoon. De eiseres heeft onvoldoende bewijs geleverd dat het paard een gebrek had ten tijde van de verkoop. De rechtbank wijst de vorderingen van de eiseres af en veroordeelt haar in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: C/03/339421 / KG ZA 25-78
Vonnis in kort geding van 2 april 2025
in de zaak van
[eiseres],
te [postcode] [plaatsnaam] (Duitsland),
eisende partij,
advocaat: mr. M.J.F. van den Berg,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

te [plaatsnaam] ,
2.
[gedaagde sub 2],
te [plaatsnaam] ,
3.
[gedaagde sub 3],
te [plaatsnaam] ,
4.
[gedaagde sub 4],
te [plaatsnaam] ,
5.
[gedaagde sub 5],
te [plaatsnaam] ,
gedaagde partijen,
advocaat: mr. H.R. Eekhof.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als [eiseres] , [gedaagden gezamelijk] , de vof (gedaagde sub 1), [gedaagde sub 2] en de overige vennoten (gedaagden sub 3 t/m 5).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 t/m 15
- de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 8
- de akte wijziging van eis en overlegging producties 16 t/m 20 ten behoeve van de mondelinge behandeling zijdens [eiseres]
- de mondelinge behandeling van 26 maart 2025 ter gelegenheid waarvan aan de zijde van [eiseres] en aan de zijde van [gedaagden gezamelijk] spreekaantekeningen zijn overgelegd.

2.De feiten

2.1.
Op 9 juni 2012 is het paard ‘ [naam paard] ’ (hierna: het paard), geboren. Als fokker van dit paard is bij het stamboek KWPN [gedaagde sub 2] geregistreerd. [gedaagde sub 2] drijft samen met de overige vennoten de vof. De vof is een agrarische onderneming.
2.2.
Het paard werd wekelijks bereden door een vaste amazone. In 2024 heeft [gedaagde sub 2] het paard te koop aangeboden via een tussenpersoon, [naam tussenpersoon] . [de tussenpersoon] heeft in dat kader contact opgenomen met [naam stalgenoot] . [de stalgenoot] van [eiseres] wist dat [eiseres] op zoek was naar een paard voor de springsport.
2.3.
Op 19 juni 2024 is het paard klinisch en röntgenologisch onderzocht in het kader van een aankoopkeuring. [eiseres] heeft ook twee keer proefgereden op het paard.
2.4.
Op 30 juni 2024 is het paard door [de stalgenoot] opgehaald. [de stalgenoot] heeft de koopsom contant aan [de tussenpersoon] betaald.
2.5.
Het paard is vervolgens door [de stalgenoot] bij [eiseres] in Duitsland afgeleverd. Enkele weken na de aflevering van het paard begon het paard kreupel te lopen aan het rechtervoorbeen. [eiseres] heeft het paard een periode rust gegeven.
2.6.
Op 22 augustus 2024 is het paard door een [dierenarts] onderzocht. De dierenarts schreef ontstekingsremmers en pijnstillers voor.
2.7.
Omdat de klachten aanhielden is op 27 september 2024 een MRI-onderzoek uitgevoerd.
2.8.
[eiseres] heeft vervolgens (via haar advocaten) met [gedaagde sub 2] gecorrespondeerd. Partijen hebben geen minnelijke regeling bereikt.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert na eiswijziging – samengevat – dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis in kort geding [gedaagden gezamelijk] hoofdelijk dan wel één van de vennoten afzonderlijk zal veroordelen het paard binnen 48 uur na betekening van het vonnis terug te nemen en op te halen onder gelijktijdige terugbetaling van de koopsom van € 20.000,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 februari 2025. [eiseres] vordert een dwangsom van € 2.000,- per dag met een maximum van € 20.000,- te verbinden aan de veroordeling, voor het geval [gedaagden gezamelijk] in gebreke blijven hieraan te voldoen. Daarnaast vordert [eiseres] betaling van een voorschot van schadevergoeding van € 5.000,-. Verder vordert [eiseres] dat, wanneer zij gehouden is het paard terug te brengen naar de verkoper, [gedaagden gezamelijk] veroordeeld worden tot betaling van € 1.500,- aan transportkosten. Tot slot vordert [eiseres] veroordeling van [gedaagden gezamelijk] in de proceskosten.
3.2.
[gedaagden gezamelijk] voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna voor zover van belang nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of [eiseres] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
Spoedeisend belang
4.2.
Het spoedeisend belang van [eiseres] bij haar vordering is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk gemaakt nu in het geval dat de buitengerechtelijke ontbinding van de koopovereenkomst standhoudt, het paard niet (meer) haar eigendom is terwijl het onderhoud van het paard aanzienlijke kosten met zich meebrengt. Bovendien is het houden van levende have per definitie niet zonder risico.
Tussen wie is een koopovereenkomst tot stand gekomen?
4.3.
[eiseres] stelt dat zij een koopovereenkomst heeft gesloten met haar als koper en [gedaagden gezamelijk] althans [gedaagde sub 2] als verkoper.
4.4.
Door [gedaagden gezamelijk] is gemotiveerd betwist dat de vof althans de overige vennoten een koopovereenkomst hebben gesloten ten aanzien van het paard, omdat het paard privé-eigendom van [gedaagde sub 2] was. [gedaagde sub 2] betwist op zijn beurt een koopovereenkomst met [eiseres] te hebben gesloten. [gedaagde sub 2] stelt dat hij het paard met tussenkomst van [de tussenpersoon] heeft verkocht aan [de stalgenoot] en verwijst hiervoor naar de schriftelijke verklaring van [de tussenpersoon] .
4.5.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiseres] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat tussen haar en de vof althans tussen haar en de overige vennoten een koopovereenkomst tot stand is gekomen. Immers, uit alle door partijen overgelegde stukken blijkt dat het paard op naam van [gedaagde sub 2] stond. [eiseres] heeft geen enkel contact gehad met de overige vennoten, noch is er enige aanleiding geweest om aan te nemen dat het paard door de vof werd verkocht. Het paard was geen eigendom van de vof, stond niet in de boeken van de vof, er is geen schriftelijke koopovereenkomst noch een factuur opgemaakt door de vof. Ook is gesteld noch gebleken dat [de tussenpersoon] de vof als verkopende partij heeft genoemd. Kortom, er is geen enkele indicatie om aan te nemen dat de vof dan wel de overige vennoten verkoper was/waren van het paard. De vorderingen tegen de vof en de overige vennoten worden dan ook afgewezen.
4.6.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is wel voldoende aannemelijk geworden dat tussen [eiseres] en [gedaagde sub 2] een koopovereenkomst tot stand is gekomen. Daarvoor is het volgende redengevend. Tijdens de mondelinge behandeling is door [eiseres] geschetst hoe de verkoop tot stand is gekomen. [eiseres] heeft aangegeven dat zij er door [de stalgenoot] weliswaar op is gewezen dat [de tussenpersoon] een paard verkocht, maar dat [de stalgenoot] voor het overige geen actieve rol had in het verkoopproces. [de stalgenoot] is een stalgenoot van [eiseres] die zij dagelijks ziet en een goede vriend van [de tussenpersoon] . Nadat het contact tussen [eiseres] en [de tussenpersoon] (weer) was gelegd, heeft [eiseres] zelf met [de tussenpersoon] de onderhandelingen gevoerd, heeft zij het paard twee keer bezichtigd op een externe locatie (niet zijnde de vof of privéterrein van [gedaagde sub 2] ) en heeft zij de aankoopkeuring laten uitvoeren. [de stalgenoot] heeft het paard op verzoek van [eiseres] enkel opgehaald. [eiseres] heeft aan [de stalgenoot] een envelop meegegeven met daarin de koopsom, welke envelop [de stalgenoot] vervolgens aan [de tussenpersoon] heeft overhandigd. [gedaagde sub 2] heeft deze gang van zaken ter zitting onvoldoende betwist, hij heeft verklaard dat hem ten tijde van de verkoop niet bekend was wie de koper van het paard was, maar dat er wel een Duitse mevrouw was die twee keer proef heeft gereden met het paard. Hij stelt zich op het standpunt dat [de stalgenoot] de koper is omdat [de tussenpersoon] hem achteraf in het kader van deze procedure verteld heeft dat hij aan [de stalgenoot] heeft verkocht. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit laatste onvoldoende en heeft [eiseres] gezien het bovenstaande voorshands voldoende aannemelijk gemaakt dat niet [de stalgenoot] , maar [eiseres] de koper is.
Is sprake van consumentenkoop?
4.7.
[eiseres] stelt dat sprake is van een consumentenkoop, omdat zij particulier is en [gedaagde sub 2] heeft gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf, namelijk als professioneel fokker. Wanneer de voorzieningenrechter zou aannemen dat [gedaagde sub 2] niet heeft gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf is volgens [eiseres] nog steeds sprake van een consumentenkoop, omdat de koopovereenkomst tot stand is gekomen door tussenkomst van [de tussenpersoon] , die als gevolmachtigde handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. [eiseres] doet daarbij een beroep op artikel 7:5 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
4.8.
[gedaagde sub 2] betwist dat hij heeft gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf. [gedaagde sub 2] voert aan dat hij hobbymatig paarden fokt en de veulens in principe altijd verkoopt aan [de paardenfokker] . Dat hij nu een volwassen paard heeft verkocht is volgens [gedaagde sub 2] hoge uitzondering. [de paardenfokker] had geen interesse in dit paard nu het niet in een [paardenlijn 1] was gefokt maar in een [paardenlijn 2] . Omdat hij zelf wel wat zag in het paard heeft hij het gehouden en met succes in de springsport uitgebracht. [gedaagde sub 2] heeft het paard als privépersoon verkocht en heeft [eiseres] ook in die hoedanigheid ontmoet. Weliswaar werd hij daarbij bijgestaan door [de tussenpersoon] , maar dat maakt niet dat sprake is van consumentenkoop.
4.9.
De vraag of sprake is van consumentenkoop is van belang voor de bewijslastverdeling. Op grond van artikel 7:18a lid 2 BW wordt vermoed dat een zaak bij aflevering niet aan de overeenkomst beantwoordde, indien de afwijking van hetgeen is overeengekomen zich binnen een jaar na aflevering openbaart, tenzij de aard van de zaak of de aard van de afwijking zich daartegen verzet. Voordat de voorzieningenrechter ingaat op de aard van het gestelde gebrek zal zij daarom eerst beoordelen of sprake is van consumentenkoop.
4.10.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiseres] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [gedaagde sub 2] heeft gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Dat niet aannemelijk is dat de vof betrokken was bij de verkoop van het paard heeft de voorzieningenrechter hiervoor reeds overwogen, zodat de verwijzing van [eiseres] naar de betrokkenheid van [gedaagde sub 2] bij een agrarische onderneming haar niet kan baten. Ten aanzien van de fokactiviteiten van [gedaagde sub 2] overweegt de voorzieningenrechter dat naar haar voorlopig oordeel geen sprake is van bedrijfsmatig fokken. Het enkele feit dat [gedaagde sub 2] in meer dan dertig jaar 93 veulens heeft gefokt is daartoe onvoldoende. Bovendien is in de database van het stamboek KWPN niet de vof als fokker van de veulens vermeld maar enkel [gedaagde sub 2] , zodat ook daaruit geen aanwijzing volgt dat [gedaagde sub 2] handelde in uitoefening van een beroep of bedrijf. Uit het verkoopscenario dat [eiseres] schetst, namelijk dat partijen elkaar steeds op een externe locatie hebben getroffen, [gedaagde sub 2] daar met het paard en samen met [de tussenpersoon] naartoe kwam, die niet zijn landgoed of bedrijf was, heeft zij naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet af kunnen leiden dat [gedaagde sub 2] bedrijfsmatig te werk ging. Bovendien had het feit dat [gedaagde sub 2] 79 jaar oud is ook juist een contra-indicatie voor [eiseres] kunnen dan wel moeten zijn voor het aannemen van bedrijfsmatigheid. Resteert enkel de omstandigheid dat [gedaagde sub 2] volgens [eiseres] door [de tussenpersoon] werd omschreven als een ‘
grote fokker’, doch enkel het gebruik van deze kwalificatie is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende om het aannemen van bedrijfsmatigheid door [eiseres] te rechtvaardigen.
4.11.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat [eiseres] ook geen beroep op artikel 7:5 lid 2 BW toekomt. De koopovereenkomst is, na bemiddeling door [de tussenpersoon] , immers rechtstreeks tot stand gekomen tussen [eiseres] en [gedaagde sub 2] . [eiseres] stelt zich niet op het standpunt dat zij een overeenkomst heeft gesloten met [de tussenpersoon] en heeft [de tussenpersoon] ook niet in deze procedure betrokken. Zij spreekt [gedaagde sub 2] aan uit hoofde van de met hem gesloten koopovereenkomst. Daar waar artikel 7:5 lid 2 BW uitgaat van een overeenkomst waarbij de zaak wordt verkocht door een gevolmachtigde die handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, vindt dat artikel dan ook geen toepassing. Tussen partijen is immers niet in geschil dat [eiseres] het paard niet van [de tussenpersoon] maar van [gedaagde sub 2] heeft gekocht.
4.12.
Voorlopig oordelend is de voorzieningenrechter derhalve van oordeel dat geen sprake is van een consumentenkoop. Dat betekent dat de bewijslast ter zake de gestelde non-conformiteit niet wordt omgekeerd en op [eiseres] rust.
Is er sprake van een gebrek?
4.13.
[eiseres] stelt dat het paard niet kan worden gebruikt als springpaard en daarom niet aan de overeenkomst beantwoordt. Volgens [eiseres] is sprake van non-conformiteit. [eiseres] verwijst in dat kader naar (de vertaling van) het MRI-rapport. Volgens [eiseres] is door middel van de MRI-scans een aandoening geconstateerd die de kreupelheid in het rechter voorbeen veroorzaakt.
4.14.
[gedaagden gezamelijk] betwisten dat sprake is van een gebrek en voor zover het paard al een gebrek kent, dan was dit nog niet aanwezig ten tijde van de verkoop. [gedaagden gezamelijk] voeren aan dat [eiseres] nog wedstrijden heeft gereden met het paard, maar één wedstrijd niet af heeft kunnen maken. Volgens [gedaagden gezamelijk] kan er ook sprake zijn van een trauma dat de kreupelheid van het paard heeft veroorzaakt. Op basis van de nu overgelegde stukken kan volgens [gedaagden gezamelijk] in ieder geval niet de conclusie worden getrokken dat sprake is van een chronische aandoening die de oorzaak is van de kreupelheid.
4.15.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. In het MRI-rapport is het volgende opgenomen (Nederlandse vertaling, productie 6 bij dagvaarding):
Samenvatting:
Het onderzoek van de regio hoef rechtsvoor en kootstreek werd op 27 september 2024 uitgevoerd bij een staand, gesedeerd paard, met behulp van een low-field MRI (0,27 Tesla).
Samengevat waren de belangrijkste bevindingen als volgt:
  • Duidelijke laesie sagittale groeve met een kleine verzwakking in het subchondrale bot, omringd door sclerose en een ernstige botoedeemachtige laesie DDx subchondraal botdefect versus fissuur (cave risico op fissuur/fractuur); daarnaast sclerose met milde botoedeemachtige laesie van de sagittale kam Mc3.
  • Lichte ophoping gewrichtsvloeistof hoefgewricht.
Interpretatie:
Op de MRI-scan kon als belangrijkste oorzaak voor de kreupelheid een verzwakking in het
subchondrale bot met omringende sclerose en een acute, uitgebreide en ernstige botoedeemachtige laesie worden vastgesteld. Daarnaast is er sprake van een sclerose met milde botoedeemachtige laesie in de sagittale kam. Sclerose van het bot wijst per definitie op een chronisch of langdurig bestaand botombouwproces, terwijl de botoedeemachtige laesie wijst op een acute verandering.”
4.16.
De conclusie die [eiseres] aan dit rapport verbindt, namelijk dat sprake is van een chronisch probleem dat de oorzaak is van de kreupelheid, kan de voorzieningenrechter niet volgen. In het rapport is opgenomen dat enerzijds sprake is van een sclerose, die wijst op een chronisch en langdurig botombouwproces (waarbij onduidelijk is of sprake is van een verstoord of afwijkend botombouwproces). Anderzijds is sprake van een acute en ernstige botoedeemachtige laesie, die wijst op een acute verandering. [eiseres] legt een verband tussen deze twee constateringen, terwijl dit verband niet zonder meer uit het rapport volgt. Zonder nadere toelichting van een deskundige op dit gebied, kan niet worden vastgesteld of sprake is van een acute of reeds langere tijd bestaande aandoening die de oorzaak is van de kreupelheid. Daar komt bij dat volgens de artsen onduidelijk is of en zo ja binnen welke periode het paard herstelt. Gelet op het feit dat [eiseres] langzaamaan weer met het paard kan trainen, is niet uitgesloten dat sprake is van een eenmalige kreupelheid, die geen verband houdt met enige chronische aandoening. Samengevat is voorshands niet aannemelijk geworden dat er sprake is van een (chronische) aandoening die ten tijde van de verkoop al aanwezig was én die de oorzaak is van de door [eiseres] gestelde kreupelheid.
4.17.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter draagt [eiseres] de bewijslast van de stelling dat het paard niet beantwoordde aan de koopovereenkomst. Het is in dit kort geding onvoldoende aannemelijk geworden dat het paard ten tijde van de verkoop een gebrek had dat tot non-conformiteit leidt. Mogelijk zou [eiseres] kunnen bewijzen dat dit wel zo is, maar de kortgedingprocedure leent zich naar zijn aard niet voor uitgebreid feitenonderzoek en bewijslevering.
4.18.
De voorzieningenrechter zal de vorderingen van [eiseres] daarom afwijzen.
4.19.
[eiseres] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagden gezamelijk] worden begroot op:
- griffierecht
2.995,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
4.280,00
4.20.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 4.280,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiseres] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald.
Dit vonnis is gewezen op 2 april 2025 door mr. Y.J.C.A. Roeffen en in het openbaar uitgesproken door mr. I.R.A. Timmermans-Vermeer.
MS