ECLI:NL:RBLIM:2025:3177

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
ROE 21/758
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de beslissing van de korpschef inzake rectificatie van politiegegevens

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, gedaan op 3 april 2025, wordt het beroep van eiseressen tegen de beslissing van de korpschef van politie van 9 maart 2021 beoordeeld. Eiseressen, zussen van elkaar, hebben een verzoek ingediend om rectificatie van politiegegevens die aan Bureau Jeugdzorg (BJZ) zijn verstrekt. De rechtbank oordeelt dat de korpschef zorgvuldig heeft gehandeld door de verstrekkingen te beoordelen en te concluderen dat de gegevens feitelijk juist zijn. De rechtbank stelt vast dat de korpschef de beoordeling heeft beperkt tot de vraag of de verstrekkingen feitelijk onjuist waren, en dat meningen en opvattingen niet voor rectificatie in aanmerking komen. Het beroep van eiseressen wordt ongegrond verklaard, en de rechtbank wijst op de gevolgen van de verstrekkingen, waaronder de uitsluiting van eiseressen als netwerkgezin en de uithuisplaatsing van de kinderen van eiseres 3. De rechtbank kent eiseressen een schadevergoeding toe wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, maar wijst de overige verzoeken om rectificatie af. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij de verwerking van politiegegevens en de rechten van betrokkenen onder de Wet politiegegevens.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/758

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres 1] , [eiseres 2] en [eiseres 3] , uit [woonplaats] , eiseressen

(gemachtigde: mr. C.M.G.M. Raafs),
en

de korpschef van politie, de korpschef

(gemachtigde: mr. I.M. Haagmans).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseressen tegen de beslissing van de korpschef van 9 maart 2021 op hun verzoek om rectificatie van de door de politie aan Bureau Jeugdzorg (BJZ) verstrekte politiegegevens, op grond van artikel 28 van de Wet politiegegevens (Wpg). [1]
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 19 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseressen en de gemachtigde van de korpschef.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de korpschef op de juiste wijze op het verzoek om rectificatie van eiseressen heeft beslist. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseressen.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De voor de beoordeling relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Waar gaat deze zaak over?
5. Eiseressen zijn zussen van elkaar. Eiseres [eiseres 3] is sinds enige tijd verwikkeld in familierechtelijke procedures over haar kinderen. In het kader van deze procedures zijn er door de politie enkele verstrekkingen gedaan aan BJZ, waarin ook gegevens van eiseressen [eiseres 1] en [eiseres 2] voorkomen.
5.1.
Eiseressen zijn een civielrechtelijk kort geding gestart tegen de nationale politie. Met de kort geding dagvaarding van 17 november 2020 hebben zij – kort samengevat – rectificatie gevorderd van de schriftelijke verstrekking van 16 augustus 2020 en de telefonische verstrekking van 8 oktober 2020 alsmede de toekenning van een voorschot op een schadevergoeding. Volgens eiseressen zijn de verstrekkingen onjuist en wordt er ten onrechte een beeld geschetst door te suggereren en te beweren dat zij zich schuldig hebben gemaakt ofwel schuldig zullen maken aan strafbare feiten. Deze verstrekkingen zijn door BJZ gebruikt in een procedure bij de kinderrechter. De kinderrechter heeft de inhoud uit de verstrekkingen overgenomen, heeft de zussen [eiseres 1] en [eiseres 2] uitgesloten als mogelijk netwerkgezin en heeft de kinderen van [eiseres 3] uit huis geplaatst.
5.2.
Eiseressen hebben daarna op 4 februari 2021 met een e-mail aan onder meer de klachtencoördinator van de politie-eenheid Limburg een verzoek gedaan tot rectificatie van de verstrekkingen die over hen zijn gedaan. De klachtencoördinator heeft daarop kenbaar gemaakt dat deze indieningswijze niet openstaat voor dergelijke verzoeken en heeft het verzoek buiten behandeling gelaten.
5.3.
Op 17 februari 2021 hebben eiseressen hetzelfde rectificatieverzoek per brief bij de korpschef ingediend, als volgt:
“Recentelijk heeft het kort geding plaatsgevonden tegen de nationale politie naar aanleiding van onze ingediende klacht. De kort gedingrechter als zijnde restrechter achtte zich niet bevoegd om kennis te nemen van de inhoud van de vorderingen en wij zijn terugverwezen naar u en/of de bestuursrechter.
Derhalve verzoeken wij u middels deze weg om op grond van de politiewet en de inhoud van de dagvaarding, alsnog over te gaan tot rectificatie van de verstrekkingen die over ons zijn gedaan en die wij als onrechtmatig en onjuist beschouwen. (…)”
5.4.
De korpschef heeft eiseressen daarop bij brief van 1 maart 2021 medegedeeld dat hun verzoek wordt opgevat als een verzoek tot rectificatie als bedoeld in artikel 28 van de Wpg. De korpschef heeft in deze brief aangegeven wat volgens hem de scope (reikwijdte/strekking) van het verzoek is, als volgt:
  • In uw email verwijst u naar de dagvaarding zoals uitgereikt op 17 november 2020. Op basis van die dagvaarding concludeert ik dat uw verzoek zich richt op de politiegegevens zoals deze zijn verstrekt aan bureau jeugdzorg per brief van 16 augustus 2020. Dit betreft gegevens over [eiseres 3] , [eiseres 1] , en [eiseres 2] .
  • Daarnaast richt uw verzoek zich op een telefonische verstrekking aan bureau jeugdzorg op8 oktober 2020. Daarbij zou aan Bureau Jeugdzorg zijn meegedeeld dat [eiseres 3] een klacht had ingediend. U stelt echter dat de klacht niet door [eiseres 3] maar door [eiseres 1] en [eiseres 2] was ingediend.
De korpschef geeft in de brief aan dat indien de weergave van het doel en de scope van het onderzoek niet aansluiten bij de verwachtingen van eiseressen, zij dit per brief kenbaar kunnen maken. Van de zijde van eiseressen is niet (inhoudelijk) gereageerd op deze brief.
5.5.
De korpschef heeft vervolgens met het bestreden besluit van 9 maart 2021 op het verzoek van eiseressen beslist. De korpschef geeft aan dat de verstrekking van
16 augustus 2020 voor de beoordeling is opgedeeld in drie onderdelen, te weten:
De verstrekking van politiegegevens van betrokkene [eiseres 3] uit de tapgesprekken van 7 augustus 2020 gevoerd om 10:21, 10:22, 14:01 en het tapgesprek gevoerd op 10 augustus 2020 om 9:54 uur.
De verstrekking van politiegegevens van betrokkene [eiseres 1] in relatie tot een aangifte van 18 april 2020 en een aanhouding van [eiseres 1] op 10 mei 2020.
De verstrekking van politiegegevens van betrokkene [eiseres 2] in relatie tot een verhoor van 4 juli 2020.
De korpschef geeft aan dat ten aanzien van de onderdelen 1 en 2 geen feitelijke onjuistheden zijn gebleken, zodat de daarin opgenomen gegevens niet voor rectificatie in aanmerking komen. Ten aanzien van onderdeel 3 geeft de korpschef aan dat het horen heeft plaatsgevonden op 3 juli 2020 en niet op 4 juli 2020, zodat dit gegeven zal worden gecorrigeerd. Ten aanzien van alle drie de onderdelen geeft de korpschef tot slot aan dat hetgeen in de dagvaarding is opgenomen niet tot (verdere) rectificatie leidt, nu artikel 28, eerste lid, van de Wpg niet is bedoeld om indrukken, meningen en conclusies waarmee een betrokkene zich niet kan verenigen, te corrigeren.
Ten aanzien van de telefonische verstrekking van 8 oktober 2020 stelt de korpschef stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat een klacht tegen de politie niet onder de Wpg valt, maar onder de werking van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Er is sprake van een ongeoorloofde verstrekking conform artikel 4, twaalfde lid, van de AVG. Bovendien is deze verstrekking feitelijk onjuist ten aanzien van [eiseres 3] , nu zij op het moment van de verstrekking geen klacht had ingediend. Nu er in het systeem geen klacht is geregistreerd van [eiseres 3] , kan dit echter niet worden gecorrigeerd. De ongeoorloofde verstrekking zal verder worden afgehandeld conform het datalek protocol (artikel 33 en 34 van de AVG), in welk kader BJZ hiervan op de hoogte zal worden gesteld.
5.6.
Eiseressen hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij hebben daarnaast de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek in de uitspraak van 2 april 2021 afgewezen vanwege het ontbreken van spoedeisend belang. [2]
Had de korpschef het digitaal ingediende rectificatieverzoek van 4 februari 2021 moeten meenemen in de besluitvorming?
6. Voor zover eiseressen betogen dat de korpschef het verzoek van 4 februari 2021 ten onrechte niet in zijn besluitvorming heeft meegenomen, overweegt de rechtbank dat dit verzoek en de beslissing van de korpschef om dit verzoek buiten behandeling te laten in deze procedure niet voorliggen. Niet valt in te zien dat of hoe de korpschef dit verzoek in de besluitvorming had moeten meenemen. Dat geldt te meer nu eiseressen exact hetzelfde verzoek op 17 februari 2021 per brief hebben ingediend en de korpschef op dat verzoek heeft beslist. Dat besluit ligt in deze procedure ter beoordeling voor. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de korpschef ten onrechte niet beslist over een deel van de verstrekking van8 oktober 2020 en over de verstrekkingen van 11 december 2020 en 18 februari 2021?
7. Eiseressen voeren aan dat de besluitvorming van de korpschef onvolledig en te beperkt is geweest. Volgens eiseressen heeft de korpschef ten onrechte het verzoek beperkt tot de politiegegevens in de brief van 16 augustus 2020 en een gedeelte van de telefonische verstrekking van 8 oktober 2020. Het rectificatieverzoek zag op alle door de korpschef onjuist verstrekte gegevens, dus ook die van latere datum. De telefonische verstrekking van 8 oktober 2020 aan BJZ bevatte niet alleen de mededeling dat [eiseres 3] een klacht had ingediend, maar eveneens de mededeling dat ondanks de sepotbeslissing toch aangenomen wordt dat zij de intentie had om met haar kinderen naar het buitenland te vertrekken. Over die verstrekking heeft de korpschef ten onrechte niet beslist. Eiseressen zijn verder van mening dat de politiegegevens die met de brief van 11 december 2020 aan BJZ zijn verstrekt ook binnen het verzoek vallen. In deze brief geeft de politie een aanvulling op de eerder (met de brief van 16 augustus 2020) verstrekt informatie aangaande eiseres [eiseres 3] . Eiseressen zijn pas op 5 februari 2021 op de hoogte geraakt van deze verstrekking, waarna zij het rectificatieverzoek hebben ingediend. Ook de telefonische verstrekking van
18 februari 2021 aan BJZ, waarin door de korpschef is aangegeven dat hij nog steeds achter de verstrekkingen van 16 augustus 2020 en 11 december 2020 staat, valt volgens eiseressen binnen het verzoek. Volgens eiseressen gaat het in feite om dezelfde gegevens, of de bevestiging van de korpschef dat de eerder verstrekte gegevens nog steeds actueel zijn. Nu de korpschef bekend verondersteld moet worden met alle verstrekkingen, had het in de rede gelegen dat de korpschef ten aanzien van al die verstrekkingen zou beoordelen of zij voor rectificatie in aanmerking komen.
7.1.
De rechtbank stelt voorop dat eiseressen hun rectificatieverzoek op 17 februari 2021 hebben ingediend en dat het verzoek gaat over verstrekkingen die over hen “
zijn gedaan”. Nog los van de vraag of dat mogelijk zou zijn, ziet het verzoek daarmee niet op verstrekkingen die de korpschef na de indiening van het rectificatieverzoek nog zou doen. Dat betekent dat het rectificatieverzoek in elk geval niet ziet op de telefonische verstrekking van 18 februari 2021 en dat de korpschef ten aanzien van die verstrekking niet heeft hoeven beoordelen of die voor rectificatie in aanmerking komt.
7.2.
De rechtbank is verder van oordeel dat de korpschef het rectificatieverzoek niet te beperkt heeft opgevat. Eiseressen hebben in hun verzoek geen concrete verstrekkingen genoemd maar hebben verwezen naar de dagvaarding van 17 november 2020. Eiseressen hebben daarmee het rectificatieverzoek afgebakend en beperkt tot de verstrekkingen waarover die betreffende dagvaarding gaat. Dat zijn enkel de verstrekkingen van
16 augustus 2020 en 8 oktober 2020. Ten aanzien van de telefonische verstrekking van
8 oktober 2020 wordt in de dagvaarding enkel vermeld dat ten onrechte zou zijn aangegeven dat [eiseres 3] een klacht tegen de politie had ingediend. Dat er in dat telefoongesprek ook zou zijn gezegd dat ondanks de sepotbeslissing toch aangenomen wordt dat zij de intentie had om met haar kinderen naar het buitenland te vertrekken, wordt niet in de dagvaarding vermeld. De verstrekking van 11 december 2020 is van latere datum dan de dagvaarding en wordt niet in de dagvaarding genoemd. De gedeeltelijke telefonische verstrekking van
8 oktober 2020 en de schriftelijke verstrekking van 11 december 2020 vallen daarom buiten de reikwijdte van het rectificatieverzoek van eiseressen.
7.3.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat de korpschef zorgvuldig heeft gehandeld door de reikwijdte van het rectificatieverzoek per brief van 1 maart 2021 aan eiseressen voor te leggen. Eiseressen hebben expliciet de mogelijkheid gekregen om daarop te reageren, maar hebben daarvan geen gebruik gemaakt. Ook de voormalige gemachtigde van eiseressen heeft in een telefonisch onderhoud met de korpschef op 3 maart 2021 niet aangegeven dat de korpschef het verzoek onjuist of te beperkt zou hebben opgevat. Dat de korpschef desalniettemin de verstrekkingen van 11 december 2020 en 18 februari 2021 had moeten betrekken in zijn beoordeling, omdat het gaat om een aanvulling op of bevestiging van eerdere verstrekkingen, volgt de rechtbank niet. De beroepsgrond faalt. De korpschef heeft op het verzoek van eiseressen beslist en in dat kader terecht enkel ten aanzien van de verstrekkingen van 16 augustus 2020 en (een deel van) 8 oktober 2020 beoordeeld of zij voor rectificatie in aanmerking komen.
Heeft de korpschef ten onrechte niet over de rechtmatigheid van de (grondslag van de) verstrekking van 16 augustus 2020 ten aanzien van [eiseres 1] en [eiseres 2] beslist?
8. Eiseressen stellen dat de verstrekkingen zijn gedaan op verzoek van BJZ met betrekking tot de veiligheid van de kinderen van [eiseres 3] . BJZ heeft niet om informatie gevraagd inzake eiseressen [eiseres 1] en [eiseres 2] . De politie heeft die informatie ambtshalve verstrekt. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, biedt artikel 19 van de Wpg daarvoor geen grondslag. Door zonder deugdelijke grondslag informatie over [eiseres 1] en [eiseres 2] met BJZ te delen, heeft de korpschef hun recht op privacy geschonden en in strijd gehandeld met artikel 8 van het EVRM.
8.1.
De korpschef stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat tegen een verstrekking op grond van artikel 19 van de Wpg voor de betrokkene wiens gegevens het betreft weliswaar het rechtsmiddel van bezwaar open lijkt te staan, maar dat het verzoek van eiseressen niet als een dergelijk bezwaar kan worden aangemerkt. Bij een verzoek om rectificatie staat ter beoordeling of de over betrokkene verwerkte politiegegevens feitelijk onjuist zijn. Een rectificatieverzoek omvat niet ook de beantwoording van de vraag of de gegevens waarvan rectificatie wordt verzocht terecht aan derden zijn verstrekt.
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat de korpschef zijn beoordeling terecht heeft beperkt tot een eventuele rectificatie van de verstrekkingen als bedoeld in artikel 28 van de Wpg en niet heeft beslist over de rechtmatigheid van de verstrekking op grond van artikel 19 van de Wpg. De rechtbank leest in de dagvaarding waarnaar eiseressen met hun verzoek hebben verwezen wel dat [eiseres 1] en [eiseres 2] van mening zijn dat zij niet in de verstrekking van 16 augustus 2020 hadden mogen worden genoemd vanwege schending van de onschuldpresumptie en hun privacy. Daar staat echter tegenover dat de nadruk in de dagvaarding duidelijk ligt op de (on)juistheid van de verstrekking en de gewenste rectificatie daarvan. Bovendien hebben eiseressen in hun verzoek aan de korpschef expliciet gevraagd om rectificatie. Nergens hebben eiseressen verwezen naar (het ontbreken van) de grondslag van de verstrekking, artikel 19 van de Wpg of eventuele consequenties die zij daaraan zouden willen verbinden. De korpschef heeft vervolgens de reikwijdte en bedoeling van het verzoek bij brief van 1 maart 2021 aan eiseressen voorgelegd, waarbij expliciet is aangegeven dat het verzoek wordt opgevat als een verzoek op grond van artikel 28 van de Wpg. Eiseressen hebben daarop niet gereageerd en hebben dus niet te kennen gegeven dat het verzoek daarmee te beperkt zou worden opgevat. Gelet daarop heeft de korpschef het verzoek terecht beoordeeld als een verzoek op grond van artikel 28 van de Wpg en de beoordeling beperkt tot de feitelijke juistheid van de verstrekkingen. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de korpschef ten onrechte niet getoetst of het verzoek moet leiden tot aanvulling of verwijdering van politiegegevens?
9. Eiseressen voeren aan dat de korpschef louter heeft getoetst of sprake is van feitelijk onjuistheden die voor rectificatie in aanmerking komen. De korpschef heeft ten onrechte niet getoetst of het door eiseressen gedane verzoek op grond van artikel 28, eerste lid, van de Wpg, moet leiden tot aanvulling of verwijding van politiegegevens. Dit terwijl uit correspondentie tussen de korpschef en de voormalige gemachtigde van eiseressen en uit de dagvaarding blijkt dat eiseressen van mening zijn dat de door de korpschef gepresenteerde politiegegevens niet alleen onjuist, maar ook onvolledig zijn vanwege het achterwege laten van relevante informatie. Ter zitting is desgevraagd toegelicht dat eiseressen met name van belang vinden dat de korpschef niet op enig moment na de verstrekkingen van
16 augustus 2020 en 8 oktober 2020 aan BJZ heeft laten weten dat de verstrekte informatie niet meer actueel was.
9.1.
De rechtbank stelt voorop dat hiervoor reeds is geoordeeld dat de korpschef zich in het bestreden besluit terecht heeft beperkt tot een beoordeling van de juistheid van de verstrekkingen van 16 augustus 2020 en 8 oktober 2020. De korpschef moet daarbij nagaan of de verstrekte politiegegevens op het moment van verstrekking juist waren. Of de politie in latere verstrekkingen de verstrekkingen van 16 augustus 2020 en 8 oktober 2020 al dan niet kon onderschrijven valt buiten het bestek van deze procedure.
9.2.
De rechtbank is verder van oordeel dat, zoals hiervoor reeds geoordeeld, de korpschef het verzoek van eiseressen heeft kunnen opvatten als een rectificatieverzoek. Er is geen feitelijke aanleiding om te veronderstellen dat eiseressen om aanvulling of verwijdering van politiegegevens hebben gevraagd. Eiseressen hebben niet gespecificeerd welke informatie volgens hen zou ontbreken en een aanvullende verklaring als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Wpg ontbreekt. Bovendien geldt ook hier dat de korpschef het doel van het verzoek van eiseressen (slechts rectificatie) met de brief van 1 maart 2021 aan eiseressen heeft voorgelegd en eiseressen daarop niet hebben gereageerd. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de korpschef het rectificatieverzoek inhoudelijk juist beoordeeld?
10. Eiseressen hebben de korpschef gevraagd om de politiegegevens in de verstrekkingen van 16 augustus 2020 en 8 oktober 2020 te rectificeren. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat op grond van artikel 28, eerste lid, van de Wpg, correctie van gegevens alleen mogelijk is wanneer de gegevens feitelijke onjuistheden bevatten. Het correctierecht is niet bedoeld om gegevens, bestaande uit indrukken, meningen en conclusies, waarmee de betrokkene zich niet kan verenigen, te corrigeren of te verwijderen. Voor zover het verzoek van betrokkene betrekking heeft op feiten, is het aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat de feiten onjuist zijn. [3]
De verstrekking van 16 augustus 2020 – onderdeel 1: ten aanzien van [eiseres 3]
11. In de verstrekking van 16 augustus 2020 is vermeld dat er een afluistertraject plaatsvond, waarbij het telefoonnummer van [eiseres 3] werd afgeluisterd. Er is weergegeven welke informatie daaruit bleek, zoals dat er een afspraak was gemaakt voor het verkrijgen van een paspoort voor haar dochter, en er zijn delen van de tapgesprekken woordelijk weergegeven.
11.1.
Eiseressen betogen dat onduidelijk is waarom niet de hele tapgesprekken zijn weergegeven. Bovendien zijn in de kort geding dagvaarding gegevens overgelegd waaruit blijkt dat er helemaal geen sprake was van een strafbare voorbereiding of poging tot onttrekking of van een vertrek naar het buitenland. Er is dan ook volgens eiseressen terecht wegens gebrek aan bewijs een sepotbesluit genomen. Gelet daarop dient het rectificatieverzoek van eiseressen te worden ingewilligd.
11.2.
De rechtbank stelt voorop dat in de verstrekking van 16 augustus 2020 niet is opgenomen dat er volgens de politie sprake zou zijn van een (poging tot) strafbaar handelen door [eiseres 3] . Door de politie zijn feitelijke gegevens opgenomen, die betrekking hebben op de wens van [eiseres 3] om met haar kinderen naar het buitenland te gaan. Over de intentie van [eiseres 3] (vakantie of anderszins, en met of zonder toestemming) wordt niets vermeld en in die zin staat er dus ook niets in deze verstrekking dat – onder verwijzing naar de sepotbeslissing – voor rectificatie in aanmerking zou komen. Eiseressen hebben verder ook niet gesteld of onderbouwd dat de weergave van de opgenomen tapgesprekken feitelijk onjuist is. Evenmin hebben zij aangetoond dat deze gesprekken in strijd zijn met de weergave in het proces-verbaal van 2 december 2020. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de korpschef de gevraagde rectificatie van onderdeel 1 van de verstrekking van
16 augustus 2020 terecht afgewezen.
De verstrekking van 16 augustus 2020 – onderdeel 2: ten aanzien van [eiseres 1]
12. Ten aanzien van [eiseres 1] staat in de verstrekking van 16 augustus 2020 dat haar ex-man op 18 april 2020 aangifte tegen haar heeft gedaan ter zake ontvoering van hun twee kinderen, dat zij de kinderen zonder toestemming van hun vader naar Marokko heeft gebracht en hen zonder toestemming heeft uitgeschreven op de Nederlandse scholen en heeft ingeschreven op een Marokkaanse school. [eiseres 1] is op 10 mei 2020 aangehouden en is gehoord. Op dat moment waren de kinderen nog altijd in Marokko.
12.1.
Volgens eiseressen heeft de korpschef hier feiten gepresenteerd die niet met enig objectief bewijs gestaafd worden. [eiseres 1] wordt als het ware al veroordeeld voor feiten, terwijl van een strafrechtelijke veroordeling niet is gebleken. Integendeel, ook [eiseres 1] heeft hiervoor een sepotbesluit ontvangen. De korpschef had daarin aanleiding moeten zien om de politiegegevens te rectificeren.
12.2.
De rechtbank is van oordeel dat uit de stukken blijkt dat de ex-partner van [eiseres 1] aangifte heeft gedaan bij de politie vanwege ontvoering. Hij heeft verklaard dat hij geen toestemming had gegeven voor het meenemen van de kinderen naar Marokko of het daar inschrijven op een school. De weergave van de aangifte is daarmee feitelijk juist. Bovendien hebben eiseressen niet aannemelijk gemaakt dat de ex-partner wel toestemming heeft gegeven. Het feit dat de strafzaak tegen [eiseres 1] uiteindelijk is geseponeerd, betekent niet automatisch dat de verstrekte gegevens onjuist waren. De korpschef was niet gehouden tot rectificatie.
De verstrekking van 16 augustus 2020 – onderdeel 3: ten aanzien van [eiseres 2]
13. Ten aanzien van [eiseres 2] staat in de verstrekking van 16 augustus 2020 dat haar kinderen in Marokko wonen en dat zij op 4 juli 2020 werd gehoord omdat haar kinderen gerepatrieerd gingen worden.
13.1.
Eiseressen stellen zich op het standpunt gesteld dat deze gegevens onjuist zijn en moeten worden gerectificeerd. De kinderen van [eiseres 2] wonen namelijk niet in Marokko, maar in Nederland. Ter onderbouwing hebben eiseressen een uittreksel overgelegd van de basisregistratie personen.
13.2.
De rechtbank is van oordeel dat het ingeschreven staan op een bepaald adres in Nederland nog niet wil zeggen dat iemand daar ook daadwerkelijk woont. De korpschef wijst er terecht op dat [eiseres 2] zelf heeft verklaard dat haar kinderen in Marokko wonen en daar naar school gaan. Bovendien is niet feitelijk onjuist dat [eiseres 2] is gehoord in verband met de repatriëring van haar kinderen. De korpschef heeft dan ook, behalve ten aanzien van de datum van het gehoor, geen aanleiding hoeven zien om deze gegevens te rectificeren.
De verstrekking van 16 augustus 2020 – overkoepelend
14. De rechtbank begrijpt uit het beroepschrift en de toelichting ter zitting dat het eiseressen er met name om gaat dat door de politie ten onrechte het beeld is geschetst dat zij zich schuldig hebben gemaakt ofwel schuldig zullen maken aan strafbare feiten, die zien op het overbrengen van hun kinderen naar het buitenland. Dat heeft volgens eiseressen grote consequenties gehad, nu de kinderrechter de zussen [eiseres 1] en [eiseres 2] heeft uitgesloten als mogelijk netwerkgezin en de kinderen van [eiseres 3] uit huis zijn geplaatst.
14.1.
De rechtbank stelt voorop dat er in de verstrekking van 16 augustus 2020 door de politie niet direct of indirect staat dat (een van) eiseressen zich schuldig hebben gemaakt of zullen maken aan strafbare feiten aangaande het overbrengen van hun kinderen naar het buitenland. Er zijn wel feitelijke gegevens verstrekt die gaan over dat onderwerp. Voor zover met de selectie en verstrekking van de (feitelijke) politiegegevens die wel in de brief van 16 augustus 2020 staan het beeld is geschetst dat er sprake was van het plegen van strafbare feiten, overweegt de rechtbank daarover dat hoewel het begrijpelijk is dat eiseressen wensen op te komen tegen een in hun ogen volstrekt onjuiste opvatting van de politie, artikel 28, eerste lid, van de Wpg daarvoor niet is bedoeld. Zoals hiervoor reeds is weergegeven voorziet die bepaling slechts in een mogelijkheid om feitelijke onjuistheden te corrigeren. Dit correctierecht is niet bedoeld om indrukken, meningen en conclusies, waarmee de betrokkene zich niet kan verenigen, te corrigeren of te verwijderen. Voor zover uit de brief van 16 augustus 2020 zou blijken dat de politie de mening had of heeft dat een van eiseressen de intentie had om haar kinderen naar het buitenland te brengen zonder de benodigde toestemming, betreft dat een interpretatie van feitelijke informatie en dus een mening of conclusie. Daarop is het correctierecht van artikel 28 van de Wpg niet van toepassing. Dat betekent dat de korpschef niet gehouden was om de verstrekking van
16 augustus 2020 te corrigeren.
De telefonische verstrekking van 8 oktober 2020 aan BJZ
15. De rechtbank stelt vast dat eiseressen hun beroepsgrond, dat de telefonische verstrekking van 8 oktober 2020 wel onder de Wpg valt en niet onder de AVG, ter zitting hebben ingetrokken. De rechtbank stelt verder vast dat de korpschef BJZ op de hoogte gebracht van de onterechte verstrekking en BJZ heeft verzocht om alle registraties over deze klacht te verwijderen en niet verder te gebruiken. BJZ heeft bovendien erkend dat zij gehoor hebben gegeven aan dit verzoek. Daarmee is de korpschef naar het oordeel van de rechtbank voldoende tegemoetgekomen aan het rectificatieverzoek van eiseressen.
Is de redelijke termijn overschreden?
16. Tot slot hebben eiseressen verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
16.1.
Het primaire besluit in deze zaak is van 9 maart 2021. Eiseressen hebben tegen dit besluit op 12 maart 2021 rechtstreeks beroep ingesteld, waardoor er geen bezwaarprocedure heeft plaatsgevonden. Uit vaste rechtspraak [4] volgt dat de behandeling van een beroep ten hoogste twee jaar mag duren, ongeacht of er een bezwaarprocedure heeft plaatsgevonden. De rechtbank gaat daarom uit van een redelijke termijn van twee jaar, vanaf het instellen van het beroep.
16.2.
Sinds het instellen van het beroep op 12 maart 2021 tot aan de dag van de deze uitspraak zijn bijna vier jaren en één maand verstreken. Daarmee is de redelijke termijn met bijna twee jaren en één maand overschreden. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die aanleiding kunnen zijn voor verlenging van de termijn. De rechtbank acht de zaak niet dusdanig ingewikkeld dat daar reden voor is.
16.3.
De overschrijding van de redelijke termijn met twee jaren en één maand correspondeert in beginsel met een schadevergoeding van € 2.500,- (€ 500,- per half jaar of gedeelte daarvan). De rechtbank stelt vast dat overschrijding van de redelijke termijn primair aan de rechtbank te wijten is. De rechtbank constateert echter ook dat er verschillende zittingsdata aan partijen zijn voorgelegd, waarop partijen verhinderd bleken. Hierdoor heeft de voortgang van de procedure enige vertraging opgelopen. De rechtbank ziet daarin aanleiding om de schadevergoeding te matigen tot een bedrag van € 2.100,-. De rechtbank ziet in de omstandigheid dat eiseressen gezamenlijk beroep hebben ingesteld verder aanleiding om dit verder bedrag te matigen, in die zin dat eiseressen elk 1/3 van het totaalbedrag, dus € 700,- krijgen toegekend. Deze schadevergoeding komt volledig ten laste van de Staat.
16.4.
De Staat zal verder ook worden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die eiseressen hebben gemaakt voor de indiening van het verzoek om schadevergoeding. De rechtbank stelt deze vast op € 453,50 (1 punt met een wegingsfactor 0,5).

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit van de korpschef in stand blijft en hij niet hoeft over te gaan tot (verdere) rectificatie van de verstrekkingen van
16 augustus 2020 en 8 oktober 2020. Omdat het beroep ongegrond is krijgen eiseressen het door hen betaalde griffierecht niet terug. Ook is er geen aanleiding voor een veroordeling van de korpschef in de proceskosten ten aanzien van de behandeling van het beroep.
17.1.
Omdat de redelijke termijn is overschreden ontvangen eiseressen een immateriële schadevergoeding. Ook ontvangen zij een proceskostenvergoeding voor het indienen van het verzoek om schadevergoeding. Beide vergoedingen komen ten laste van de Staat.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart beroep ongegrond;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling van een schadevergoeding van € 2.100,- aan eiseressen, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de Staat aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) in de in verband met de behandeling van het verzoek om schadevergoeding opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 453,50, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van eiseressen de Staat aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Leijten, rechter, in aanwezigheid van M.M.P. van Diepen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2025. .
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 3 april 2025.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage
Wet politiegegevens
Artikel 1 (definities)
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
politiegegeven: elk persoonsgegeven dat wordt verwerkt in het kader van de uitvoering van de politietaak, bedoeld in de artikelen 3 en 4 van de Politiewet 2012, met uitzondering van:
de uitvoering van wettelijke voorschriften anders dan de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften;
de bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000 opgedragen taken, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, onder 1° en artikel 4, eerste lid, onderdeel f, van de Politiewet 2012;
persoonsgegeven: alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon;
verwerken van politiegegevens: elke bewerking of elk geheel van bewerkingen met betrekking tot politiegegevens of een geheel van politiegegevens, al dan niet uitgevoerd op geautomatiseerde wijze, zoals het verzamelen, vastleggen, ordenen, structureren, opslaan, bijwerken of wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiden of op andere wijze ter beschikking stellen, samenbrengen, met elkaar in verband brengen, afschermen of vernietigen van politiegegevens;
verstrekken van politiegegevens: het bekend maken of ter beschikking stellen van politiegegevens;

(…)

Artikel 19 (verstrekking aan derden incidenteel
In bijzondere gevallen kan de verwerkingsverantwoordelijke, voor zover dit noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang, in overeenstemming met het bevoegd gezag, bedoeld in de artikelen 11, 12 en 14 van de Politiewet 2012, beslissen tot het verstrekken van politiegegevens aan personen of instanties voor de volgende doeleinden:
het voorkomen en opsporen van strafbare feiten;
het handhaven van de openbare orde;
het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven;
het uitoefenen van toezicht op het naleven van regelgeving.
Artikel 28 (recht op rectificatie en vernietiging van politiegegevens)
De betrokkene heeft het recht op diens schriftelijke verzoek van de verwerkingsverantwoordelijke rectificatie van de hem betreffende onjuiste politiegegevens te verkrijgen en, rekening houdend met het doel van de verwerking, het recht om onvolledige politiegegevens te laten aanvullen, onder meer door middel van een aanvullende verklaring. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
De betrokkene heeft het recht op diens schriftelijke verzoek van de verwerkingsverantwoordelijke zonder onnodige vertraging vernietiging van de hem betreffende politiegegevens te verkrijgen indien de gegevens in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt of om te voldoen aan een wettelijke verplichting. In plaats van vernietiging draagt de verwerkingsverantwoordelijke zorg voor afscherming als:
de juistheid van de gegevens door de betrokkene wordt betwist en de juistheid of onjuistheid niet kan worden geverifieerd, in welk geval de verwerkingsverantwoordelijke de betrokkene informeert voordat de afscherming wordt opgeheven, of
de gegevens moeten worden bewaard als bewijsmateriaal.
3. De verwerkingsverantwoordelijke stelt de betrokkene binnen vier weken schriftelijk in kennis met betrekking tot de opvolging van zijn verzoek.
4. De verwerkingsverantwoordelijke geeft de rectificatie van de onjuiste politiegegevens door aan de bevoegde autoriteit van wie de gegevens afkomstig zijn.
5. Indien de verwerkingsverantwoordelijke politiegegevens heeft gerectificeerd, vernietigd of afgeschermd, stelt hij de ontvangers daarvan in kennis.

Voetnoten

1.Tegen een besluit op grond van artikel 28 van de Wpg staat rechtstreeks beroep open op grond van art. 7:1, eerste lid, onder g, van de Algemene wet Bestuursrecht (Awb), gelezen in samenhang met bijlage 1 ‘Regeling rechtstreeks beroep’ bij de Awb.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 maart 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:807).
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 18 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2815, en van de Centrale Raad van Beroep van 11 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3129