ECLI:NL:RBLIM:2025:3233

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
4 april 2025
Zaaknummer
C/03/337877 / JE RK 25-18
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing contactbeperking moeder in jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Limburg op 1 april 2025 uitspraak gedaan over een verzoek van de moeder tot vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling (GI) die het contact met haar kinderen beperkte. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. W.D. van Doorn, verzocht om de schriftelijke aanwijzing geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, omdat deze niet zorgvuldig was genomen en onvoldoende gemotiveerd was. De GI had op 27 december 2024 een aanwijzing gegeven die de moeder beperkte in haar contact met de kinderen, wat de moeder als onterecht beschouwde. De kinderrechter oordeelde dat de GI haar bevoegdheid tot het geven van een schriftelijke aanwijzing had overschreden, aangezien de GI niet de juiste procedure had gevolgd. De kinderrechter benadrukte dat als er een contactbeperkende maatregel nodig is, de GI de weg van artikel 1:265g BW moet volgen, wat meer rechtsbescherming biedt voor de ouder en de minderjarige. De kinderrechter verklaarde de schriftelijke aanwijzing van de GI geheel vervallen, waarmee het verzoek van de moeder werd toegewezen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en rechtsbescherming in jeugdzorgprocedures.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Roermond
Zaaknummer: C/03/337877 / JE RK 25-18
Datum uitspraak: 1 april 2025
Beschikking van de kinderrechter over de schriftelijke aanwijzing
in de zaak van:
[verzoeker] ,
hierna te noemen: de moeder,
wonend op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. W.D. van Doorn, kantoorhoudend te Amsterdam,
tegen:
de gecertificeerde instelling
STICHTING BUREAU JEUGDZORG LIMBURG,
locatie Venlo,
hierna te noemen: de GI.
over:
[kind 1],
geboren op [geboortedatum] 2016 in [plaatsnaam] ,
hierna te noemen: [kind 1] ,
verblijvende te [plaatsnaam] , gemeente Beesel,
[kind 2],
geboren op [geboortedatum] 2020 in [plaatsnaam] ,
hierna te noemen: [kind 2] ,
verblijvende te [plaatsnaam] , gemeente Beesel.
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[belanghebbende],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [plaatsnaam] , gemeente Beesel,
advocaat: mr. R.A.J. van der Leeuw, kantoorhoudend te Roermond .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 7 januari 2025;
  • het e-mailbericht van de vader met bijlagen, ontvangen op 29 januari 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 4 maart 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • twee vertegenwoordigers van de GI;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad), op grond van artikel 810 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) betrokken in de gelijktijdig met deze procedure behandelde procedure over de hoofdverblijfplaats van de kinderen, de zorgregeling en de kinderbijdrage.
1.3.
De vader van [kind 1] heeft per hiervoor vermelde brief kenbaar gemaakt dat [kind 1] niet naar de zitting komt. Dit is volgens de vader voor haar te belastend.
1.4.
Zoals hierboven vermeld heeft de rechtbank deze procedure tegelijk met de procedure over de hoofdverblijfplaats van de kinderen, de zorgregeling en de kinderbijdrage (hierna te noemen: de andere procedure) behandeld. Hier zal bij aparte beschikking op beslist worden.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [kind 1] en [kind 2] .
2.2.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 8 mei 2024 [kind 1] en [kind 2] onder toezicht gesteld van de GI tot 8 mei 2025.
2.3.
De GI heeft op 27 december 2024 de navolgende schriftelijke aanwijzing gegeven:
- [kind 1] en [kind 2] zullen een keer per twee weken in de oneven weken van vrijdag na schooltijd tot zondag 17:30 uur bij de moeder verblijven.
- De moeder zal, voordat zij de kinderen uit school ophaalt, de spullen die de kinderen in het weekend nodig hebben, ophalen bij de vader.
- De moeder is verantwoordelijk voor het tijdig ophalen en terugbrengen van de kinderen.

3.Het verzoek

3.1.
De moeder verzoekt de schriftelijke aanwijzing geheel, dan wel gedeeltelijk vervallen te verklaren. Bij het gedeeltelijk vervallen verklaren zal zoveel als mogelijk tegemoet moeten worden gekomen aan een gelijke zorgverdeling in die zin dat de kinderen in ieder geval wekelijks een heel weekend bij de moeder kunnen verblijven.
3.2.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de moeder gesteld dat de schriftelijke aanwijzing niet zorgvuldig is genomen. De aanwijzing is daarnaast ontoereikend gemotiveerd, aangezien niet is onderbouwd waarom de kinderen slechts een weekend in de veertien dagen bij de moeder zullen verblijven. Bij de schriftelijke aanwijzing is onvoldoende rekening gehouden met het feit dat de moeder geen eigen woonruimte heeft als gevolg van een uitspraak van de kantonrechter, waarbij het huurrecht van de gemeenschappelijke woning aan de vader is toegewezen. Als gevolg hiervan woont de moeder bij familie in [plaatsnaam] . Dit betekent dat de moeder voor het ophalen en terugbrengen van de kinderen een reistijd heeft van 2 uur en 40 minuten, zodat de totale reistijd bij heen en terugbrengen minimaal 5 uur en 20 minuten bedraagt. De kinderen zijn door deze lange reistijd slechts één volle dag in de veertien dagen bij hun moeder. De moeder is financieel niet in staat om de reiskosten volledig te voldoen. De GI heeft bij de schriftelijke aanwijzing de financiële kant volledig buiten beschouwing gelaten. De moeder betwist dat zij voor 24 december 2024 in de gelegenheid is gesteld om haar mening te geven over het voornemen van de schriftelijke aanwijzing.
3.3.
Ter zitting heeft de moeder nader aangevoerd dat het goed gaat als de kinderen bij haar zijn. Zij vindt dat de vader onterecht in bescherming wordt genomen. Er worden ongefundeerd zorgen over haar geuit. De GI maakt zich enkel zorgen over de moeder en niet over de vader, terwijl er aanwijzingen zijn dat het daar niet goed gaat. Als zij de kinderen ophaalt, zijn deze niet goed verzorgd en ruiken zij niet fris. Hier wordt niets mee gedaan. De moeder heeft gegeven de omstandigheden al het mogelijke gedaan. Zij mist de kinderen ontzettend; deze hebben tot aan de uitspraak van de kantonrechter bij haar gewoond en dat ging prima. De moeder is naar haar zeggen slachtoffer van huiselijk geweld.
De kinderen slapen, wanneer zij bij de moeder zijn, samen in een eigen kamer in één bed. De moeder probeert zoveel mogelijk leuke dingen met de kinderen te doen en de kinderen vinden het heel leuk dat zij pas een halfzusje hebben gekregen. Tenslotte heeft de moeder geprobeerd om de kinderen een paar dagen tijdens de carnavalsvakantie bij zich te hebben, maar dat is niet gelukt. Er wordt gewoon niet op haar verzoeken gereageerd.

4.Het nadere standpunt van de GI

4.1.
De GI stelt zich op het standpunt dat de moeder op dit moment onvoldoende inzicht geeft in haar feitelijke woonsituatie en dat hierover duidelijkheid dient te bestaan bij de vaststelling van een definitieve regeling. De GI stelt daarom dat het contact tussen de moeder en de kinderen vooralsnog onder haar regie dient plaats te vinden. De GI sluit zich aan bij het hierna weergegeven aangepast advies van de raad in de andere procedure.

5.Het standpunt van de vader

5.1.
De vader stelt zich op het standpunt dat de GI de schriftelijke aanwijzing op goede gronden heeft genomen en is het daarmee eens. De vader maakt zich zorgen over de kinderen als deze bij de moeder zijn. De woonsituatie van de moeder is totaal onduidelijk, haar vriend is verslaafd aan harddrugs. De vader vindt dat hier eerst duidelijkheid over moet komen voordat de kinderen bij de moeder kunnen verblijven.

6.Het ter zitting aangepast advies van de raad in de andere procedure

6.1.
De raad heeft in de andere procedure advies uitgebracht. [2] Hoewel dit advies niet in deze procedure is gegeven betrekt de kinderrechter dit toch in haar beoordeling, gelet op de gelijktijdige behandeling van beide, nauw met elkaar samenhangende procedures.
De raad adviseert de rechtbank de hoofdverblijfplaats van [kind 1] en [kind 2] bij de vader te bepalen. Daarnaast wordt een zorgregeling geadviseerd waarbij [kind 1] en [kind 2] één weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag na school tot zondagavond 17.30 uur bij de moeder verblijven, zoals ook is gesteld in de schriftelijke aanwijzing van de GI. De moeder dient daarbij verantwoordelijk te zijn voor het vervoer van de kinderen. De vakanties en feestdagen dienen evenredig verdeeld te worden onder regie van de GI, op het moment dat de moeder een eigen woning heeft waar zij de kinderen kan ontvangen.
Ter zitting heeft de raad zijn advies aangepast en gesteld dat er duidelijkheid moet komen over de thuissituatie en opvoedkundige mogelijkheden van de moeder. De zorgregeling moet onder regie van de GI worden uitgevoerd, waarbij de GI bepaalt wanneer het voor de kinderen veilig is om naar de moeder te gaan. De moeder dient hierover in gesprek te gaan met de GI. De raad heeft dit voorafgaand aan de zitting besproken met de betrokken medewerkers van de GI.

7.De beoordeling

De ontvankelijkheid
7.1.
De rechtbank beoordeelt eerst de ontvankelijkheid van de moeder in deze procedure. Op grond van de wet [3] kan de kinderrechter op verzoek van een met het gezag belaste ouder of de minderjarige van twaalf jaar of ouder, de schriftelijke aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren. Verzoekster is de met het gezag belaste moeder, zodat aan deze voorwaarde is voldaan. De beslissing van de GI dient daarbij te worden overgelegd. De moeder heeft hieraan voldaan. Tenslotte dient het verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing te zijn ingediend binnen twee weken, met ingang van de dag na die waarop de beslissing is verzonden of uitgereikt. Het verzoek tot vervallenverklaring is binnengekomen bij de rechtbank op 7 januari 2025. Dit is binnen de gestelde termijn.
Tenslotte geldt dat de moeder voldoende belang heeft bij haar verzoek. Zij wenst– in het belang van [kind 1] en [kind 2] – een ruimere regeling en ook dat de vader een (feitelijk of financieel) aandeel neemt in het halen en brengen van de kinderen.
De rechtbank is van oordeel dat de moeder ontvankelijk is in haar verzoek en komt daarmee toe aan de inhoudelijke beoordeling daarvan.
Inhoudelijke beoordeling
7.2.
De kinderrechter overweegt als volgt. In de andere procedure heeft de rechtbank bij tussenbeschikking van 26 september 2024 bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen voorlopig bij de moeder is, en is daarnaast een voorlopige zorgregeling ten behoeve van de kinderen en de vader vastgesteld. Dit betekent dat onderhavige aanwijzing van de GI (voor de moeder) contactbeperkende gevolgen heeft: haar contact met de kinderen wordt ten opzichte van de voorlopige regeling die in de andere procedure bij tussenbeschikking is vastgesteld, beperkt. Naar het oordeel van de kinderrechter is het instrument van schriftelijke aanwijzing niet gegeven om een dergelijke contactbeperkende maatregel tegen de moeder te nemen. Als de GI een dergelijke maatregel nodig vindt of van mening is dat een zorg- of omgangsregeling moet worden vastgesteld, ligt daartoe de weg van artikel 1:265g BW open. Die route biedt de ouder en de minderjarige meer rechtsbescherming ten opzichte van een aanwijzing op grond van artikel 1:263 BW. Bij de weg van artikel 1:265g BW is het immers de GI die de zaak aan de rechter moet voorleggen, terwijl bij bezwaar tegen een schriftelijke aanwijzing de bal bij de betreffende ouder ligt, die bovendien te maken heeft met een erg korte bezwaartermijn van slechts veertien dagen en verplichte rechtsbijstand door een advocaat. De kinderrechter is van oordeel dat artikel 1:265g BW een bijzondere regel vormt ten opzichte van de regel van artikel 1:263 BW. Dit brengt mee dat de gecertificeerde instelling niet aan de algemene aanwijzingsbevoegdheid van artikel 1:263 BW de bevoegdheid kan ontlenen tot het geven van contactbeperkende aanwijzingen. De gecertificeerde instelling dient zich voor die gevallen dus steeds op de voet van artikel 1:265g BW tot de kinderrechter te wenden. [4]
De kinderrechter is daarom van oordeel dat de GI haar bevoegdheid tot het geven van een schriftelijke aanwijzing heeft gebruikt voor een doel waarvoor deze bevoegdheid niet is gegeven. Dit brengt met zich mee dat de aanwijzing niet in stand kan blijven en dat het verzoek tot vervallenverklaring wordt toegewezen.

8.De beslissing

De kinderrechter:
8.1.
verklaart de schriftelijke aanwijzing van 27 december 2024 geheel vervallen.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.F.M. van Swaaij, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2025, in aanwezigheid van L. Reijnders-Verlinden als griffier.

Voetnoten

1.Zaaknummer: C/03/323885 / FA RK 23-4124.
2.Het op 10 februari 2025 ontvangen rapport en advies van de raad.
3.Artikel 1:264 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
4.Zie in dit verband ook Hoge Raad 14 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2321.