In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 7 april 2025, met zaaknummer ROE 25/500, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoekster, Loyaal Zorg Limburg, heeft een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening op grond van de Jeugdwet in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) voor de begeleiding en het verblijf van een jeugdige, [naam kind], die onder toezicht staat van de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (BJZ). Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Echt-Susteren heeft de aanvraag van verzoekster echter niet inhoudelijk beoordeeld, omdat volgens hen de aanvraag door de moeder van [naam kind] ingediend moet worden. Verzoekster is het hier niet mee eens en vraagt de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter verklaart zich onbevoegd om het verzoek te behandelen, omdat de brief van 3 februari 2025 van het college geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter legt uit dat het college, na de beslissing van de kinderrechter om [naam kind] onder toezicht te stellen, niet langer bevoegd is om besluiten te nemen over de inzet van jeugdhulp. Dit betekent dat de voorzieningenrechter niet kan ingaan op het verzoek om een voorlopige voorziening, omdat er geen rechtsgevolg is van de brief van het college.
De voorzieningenrechter benadrukt dat dit een teleurstellende uitkomst is voor verzoekster en de moeder van [naam kind], maar dat de juridische kaders niet zijn nageleefd. De voorzieningenrechter adviseert het college om contact op te nemen met BJZ om duidelijkheid te verschaffen over de inzet van jeugdhulp voor [naam kind]. De uitspraak heeft geen gevolgen voor de proceskosten, aangezien de voorzieningenrechter zich onbevoegd verklaart.