ECLI:NL:RBLIM:2025:3289

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 februari 2025
Publicatiedatum
8 april 2025
Zaaknummer
C/03/329646 / FA RK 24-1416
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van de kinderbijdrage in een familierechtelijke procedure met betrekking tot de minderjarige

In deze zaak verzoekt de vader om wijziging van de kinderbijdrage voor zijn minderjarige kind, omdat zijn inkomen op bijstandsniveau is en hij inmiddels vader is van twee andere kinderen. De moeder verzoekt om een verhoging van de kinderbijdrage. De rechtbank oordeelt dat de vader niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn overwerk tijdelijk is en wijst het verzoek van de moeder toe. De rechtbank stelt de kinderbijdrage vast op € 300,- per maand, ingaande op 1 april 2024. De rechtbank overweegt dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, aangezien de vader nu fulltime werkt en er gezinsuitbreiding heeft plaatsgevonden. De rechtbank wijst op de noodzaak om de draagkracht van beide ouders in aanmerking te nemen en concludeert dat de vader zijn volledige draagkracht moet aanwenden voor de kosten van de kinderen. De uitspraak is gedaan door mr. L.N. Geerman op 20 februari 2025.

Uitspraak

Rechtbank Limburg

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Zaaknummer : C/03/329646 / FA RK 24-1416
Beschikking van 20 februari 2025 over een verzoek tot wijziging van de kinderbijdrage
in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonend in [plaatsnaam] ,
hierna te noemen: de man,
ten deze vertegenwoordigd door zijn bewindvoerder Kredietbank Limburg Gemeenschappelijke Regeling voor Sociale Kredietverlening en Schulpverlening in Limburg, gevestigd in Geleen, gemeente Sittard-Geleen ,
advocaat: mr. P.J.H.C. Glenz, gevestigd in Landgraaf,
en:
[verweerder],
wonend in [plaatsnaam] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S.C.H. Poelman, gevestigd in Brunssum.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift van de man, ontvangen op 29 maart 2024;
- het verweerschrift van de vrouw, ontvangen op 16 april 2024;
- het F9-formulier van de vrouw met bijlage, ontvangen op 23 april 2024;
- het F9-formulier van de vrouw met bijlagen, ontvangen op 10 december 2024;
- het F9-formulier van de vrouw met aanvullend verweerschrift tevens inhoudende een zelfstandig verzoek, ontvangen op 4 februari 2025;
- het F9-formulier van de man met bijlagen, ontvangen op 5 februari 2025;
- het F9-formulier van de vrouw met bijlagen, ontvangen op 7 februari 2025.
1.2.
De zaak is behandeld tijdens de mondelinge behandeling op 12 februari 2025,
waarbij zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

2.De feiten

2.1.
Uit de inmiddels beëindigde buitenhuwelijkse relatie tussen de man en de vrouw is geboren de nog minderjarige:
-
[naam kind 1], geboren in [plaatsnaam] op [geboortedatum]
2014, hierna te noemen: [kind 1] .
2.2.
[kind 1] is door de man erkend. De vrouw heeft het eenhoofdig gezag over [kind 1] . [kind 1] woont bij de vrouw.
2.3.
Bij beschikking van 18 februari 2019 (C/03/329646 / FA RK 24-1416) heeft deze rechtbank aan de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding, hierna te noemen: de kinderbijdrage, ten behoeve van [kind 1] opgelegd van € 131,- per maand. Door wettelijke indexering bedraagt die bijdrage nu € 164,83 per maand.

3.Het geschil

3.1.
Het verzoekschrift van de man houdt in dat de rechtbank de kinderbijdrage zal wijzigen en deze met ingang van de datum van de indiening van het verzoekschrift zal bepalen op € 36,33 per maand.
3.2.
De man stelt dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden op grond waarvan de eerdere rechterlijke uitspraak niet langer aan de wettelijke maatstaven voldoet en voert daartoe het volgende aan. De man is inmiddels vader van drie kinderen waardoor het redelijk is dat zijn draagkracht over drie kinderen wordt verdeeld. Op [geboortedatum] 2020 is [kind 2] geboren en op [geboortedatum] 2023 [kind 3] . Het inkomen van de partner van de man bevindt zich op bijstandsniveau. Omdat de draagkracht van de man totaal € 109,- per maand bedraagt, kan de man een bedrag van € 36,33 voor [kind 1] betalen. De man werkt deels en ontvangt daarnaast een WIA-uitkering.
Ter zitting heeft de man bevestigd dat zijn situatie inmiddels is gewijzigd omdat hij sinds 25 maart 2024 volledig werkt als chauffeur bij [bedrijf] te [plaatsnaam] . De man ontvangt geen WIA-uitkering meer.
3.3.
De vrouw concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de man in het verzoek, althans tot afwijzing daarvan. De vrouw verzoekt, bij wege van zelfstandig verzoek, de beschikking van 18 februari 2019 met kenmerk C/03/259220 FA RK 19-790 te wijzigen in die zin dat de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] met ingang van 1 april 2024 wordt bepaald op € 300,- per maand, subsidiair een dusdanig bedrag en een zodanige ingangsdatum als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren. De vrouw stelt hiertoe dat sprake is van een wijziging van omstandigheden omdat de man in 2024 een nieuwe werkgever heeft gekregen, fulltime werkt en niet langer arbeidsongeschikt is. Daarbij komt dat er bij [kind 1] diverse diagnoses zijn gesteld waarvoor hij in groepstherapie gaat. De vrouw heeft hierdoor extra reiskosten.
3.4.
Op de overige door partijen ingenomen stellingen zal de rechtbank, voor zover nodig, hierna bij de beoordeling ingaan.

4.De beoordeling

Wijziging kinderbijdrage

4.1.
Op grond van artikel 1:401 lid 1 BW kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door een wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. De rechtbank dient dus eerst te beoordelen of er sprake is van een wijziging van omstandigheden.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat beide partijen van mening zijn dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden. De rechtbank deelt dit standpunt van partijen. Er is sprake van gezinsuitbreiding aan de zijde van de man door de geboorte van [kind 2] en [kind 3] en de man is inmiddels fulltime aan het werk bij een nieuwe werkgever. Hieruit volgt dat sprake is van een wijziging van omstandigheden, zodat de weg voor een beoordeling van het verzoek tot wijziging van de kinderbijdrage openligt.
De behoefte van [kind 1]
4.3.
De man heeft gesteld dat de behoefte van [kind 1] in 2015 € 314,- per maand bedroeg. De vrouw heeft gesteld dat de behoefte van [kind 1] in 2015 € 321,- per maand bedroeg. Partijen zijn het ter zitting erover eens dat de geïndexeerde behoefte van [kind 1] in 2024 afgerond bepaald kan worden op € 400,- per maand.
De behoefte van [kind 2] en [kind 3]
4.4.
De vrouw heeft als productie 9 een behoefteberekening over [kind 2] en [kind 3] overgelegd, gebaseerd op de inkomensgegevens van de man en diens [partner] uit 2023. De man heeft ter zitting aangegeven dat hij zich kan vinden in die behoefteberekening, dat wil zeggen de berekening met de gegevens over het jaar 2023. De rechtbank stelt vast dat de vrouw in de behoefteberekening bij het berekenen van het draagkrachtloos inkomen van de man geen rekening heeft gehouden met € 131,- aan kinderbijdrage die de man voor [kind 1] voldoet. Ook heeft de vrouw aan de zijde van [naam partner] geen rekening gehouden met de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Het netto besteedbaar gezinsinkomen bedraagt in 2023, na verbetering van het voormelde, € 2.457,- per maand en het eigen aandeel van de ouders in de kinderen afgerond € 503,- per maand. De behoefte van [kind 2] en [kind 3] bedraagt daarmee afgerond € 252,- per kind per maand. De rechtbank verwijst naar de aan deze beschikking gehechte berekening I.
De draagkracht
4.5.
Bij de berekening van de kinderbijdrage moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt ook wel de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar rato van ieders draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien.
Draagkracht man
4.6.
Partijen verschillen van mening over de vraag met welk inkomen van de man dient te worden gerekend. De man erkent dat hij de afgelopen maanden overwerk heeft verricht, maar stelt dat dit overwerk niet structureel is. Hij wordt onder druk gezet door zijn werkgever om al deze extra taken te verrichten, maar de werkgever is op zoek naar een nieuwe medewerker om dit werk te gaan verrichten. De man is feitelijk alleen aangenomen als chauffeur wegbeheer en alleen dat werk wil de man ook blijven doen. De man draait nu calamiteitendiensten waarbij hij 24/7 bereikbaar dient te zijn. Dit is voor de man niet langer haalbaar. Zo heeft de man in de winterperiode strooidiensten gehad, in de zomerperiode asfaltwerkzaamheden verricht en moet hij bijvoorbeeld uitrukken als er een ongeluk heeft plaatsgevonden of wanneer iets met een dier is gebeurd. De man is van mening dat voor het berekenen van zijn draagkracht met het basisloon dient te worden gerekend omdat het overwerk zal komen te vervallen. De man begroot zijn jaarinkomen op € 37.128.-. Het basisloon van de man is iets gestegen in 2025.
De vrouw gaat uit van een geschat jaarinkomen van de man van € 50.000,-. Zij heeft dit aan de hand van de door de man overgelegde salarisspecificaties berekend en is daarbij zelfs uitgegaan van een maandloon in plaats van een loon per vier weken. Wetende dat de man ook nog een hoger basisloon ontvangt sinds januari 2025 zal haar berekening van het inkomen van de man mogelijk nog te laag zijn. De vrouw is anders dan de man van mening dat het overwerk voor het bepalen van de draagkracht mee dient te worden gerekend omdat hiervan sinds de indiensttreding van de man iedere maand sprake is geweest en nergens uit blijkt dat deze calamiteitendiensten tijdelijk van aard zijn. Het had op de weg van de man gelegen om, als een en ander echt tijdelijk van aard zou zijn, dit door middel van een brief van zijn werkgever te onderbouwen.
4.7.
De rechtbank volgt de vrouw in haar standpunt. Uit de overgelegde salarisspecificaties van de man over de maanden april 2024 tot en met december 2024 blijkt dat er sprake is van structureel overwerk. Niet is gebleken dat dat dit overwerk op korte termijn zal stoppen, behoudens dat de man dit ter zitting heeft gesteld. De stelling van de man dat hij onder druk wordt gezet door zijn werkgever en dat aan hem is medegedeeld dat hij kan vertrekken als het overwerken hem niet bevalt, staat haaks op zijn stelling dat de werkgever doende zou zijn met het zoeken van nieuw personeel voor het opvangen van de calamiteitendiensten. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw is de rechtbank van oordeel dat de man zijn stelling, dat zijn overwerk slechts tijdelijk van aard is, onvoldoende heeft onderbouwd.
4.8.
Voor het bepalen van de draagkracht kijkt de rechtbank eerst naar het inkomen van de man. Voor het inkomen gaat de rechtbank zoals hiervoor overwogen uit van de door de man overgelegde salarisspecificaties uit 2024, waaruit een inkomen uit arbeid blijkt van
€ 53,914,- per jaar, bestaande uit € 30.316,- bruto arbeidsinkomen, € 19.604,- inkomsten uit overwerk en € 3.994,- aan vakantietoeslag over dit totaalinkomen. Hierna houdt de rechtbank rekening met de belasting die de man jaarlijks over zijn bruto-inkomsten moet betalen, de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Het besteedbare netto-inkomen van de man bedraagt dan € 3.740, - per maand.
4.9.
De draagkracht van de man is dan volgens de formule 70% x [NBI – (0.3NBI + 1.270)] te stellen op afgerond € 695,- per maand. De rechtbank verwijst naar de aan deze beschikking gehechte berekening II.
4.10.
Wat betreft de wijze van verdeling van de draagkracht van de man overweegt de rechtbank dat de draagkracht volgens het rapport Alimentatienormen en ook volgens de Hoge Raad (HR 13 december 1991, NJ 1992, 178) in beginsel over alle kinderen voor wie hij onderhoudsplichtig is gelijk verdeeld dient te worden, tenzij er een aantoonbaar verschil in behoefte bestaat. De rechtbank is na een vergelijking van de behoefte van de kinderen zoals vastgesteld onder randnummer 4.3. en 4.4. van oordeel dat er sprake is van een aantoonbaar verschil in behoefte zodat de rechtbank de beschikbare draagkracht van de man naar rato van de behoefte van de kinderen zal verdelen.
Kind Behoefte Verdeling naar rato van behoefte beschikbaar per kind
[kind 1] € 400,00 € 400 / € 904 = 0,44 * € 695 € 307,00
[kind 2] € 252,00 € 252 / € 904 = 0,28 * € 695 € 194,00
[kind 3]
€ 252,00 +€ 252 / € 904 = 0,28 * € 695
€ 194,00 +
Totaal € 904,00 € 695,00
In hoeverre de man daadwerkelijk zijn volledige beschikbare draagkracht moet aanwenden is echter afhankelijk van de draagkracht van de vrouw en van zijn huidige [partner] .
Draagkracht vrouw
4.11.
De vrouw is enkel onderhoudsplichtig voor [kind 1] . Voor het inkomen van de vrouw gaat de rechtbank, evenals partijen, uit van de door de vrouw overgelegde salarisspecificaties uit 2024. De vrouw ontvangt een Wajong-uitkering plus een toeslag op grond van de Toeslagenwet. Het jaarinkomen van de vrouw in 2024 bedraagt in totaal
€ 19.323,- (€ 17.892,- bruto-uitkering vermeerderd met € 1.431,- vakantietoeslag). Tussen partijen staat niet ter discussie dat de vrouw een draagkracht heeft van € 25,- per maand op basis van de draagkrachttabel. De rechtbank verwijst naar de aan deze beschikking gehechte berekening III.
Draagkracht [naam partner] (partner van de man)
4.12.
De huidige partner van de man, [naam partner] , is enkel onderhoudsplichtig voor [kind 2] en [kind 3] . De man heeft salarisspecificaties van [partner] overgelegd waaruit blijkt dat zij in heel 2024 werkzaam was bij de MeanderGroep. Zij had een jaarinkomen van
€ 10.848,- (€ 9.132,- bruto arbeidsinkomen, € 985,- dertiende maand en
€ 731,- vakantietoeslag). Tussen partijen staat niet ter discussie dat [partner] een draagkracht heeft van € 50,- per maand op basis van de draagkrachttabel. De rechtbank verwijst naar de aan deze beschikking gehechte berekening IV.
Draagkrachtvergelijking
4.13.
De draagkracht van [partner] en de beschikbare draagkracht van de man voor de kosten van [kind 2] en [kind 3] (zoals berekend onder 4.10.) dienen bij elkaar te worden opgeteld:
draagkracht [partner] € 50,00
beschikbare draagkracht man
€ 388,00 +
totale draagkracht € 438,00
De gezamenlijke draagkracht van [partner] en de man voor [kind 2] en [kind 3] bedraagt
€ 438,-. Het tekort aan gezamenlijke draagkracht bedraagt dus € 66,-. De man zal zijn volledige beschikbare draagkracht voor [kind 2] en [kind 3] moeten benutten.
4.14.
De draagkracht van de vrouw en de beschikbare draagkracht van de man voor de kosten van [kind 1] (zoals berekend onder 5.9) dienen bij elkaar te worden opgeteld:
draagkracht vrouw € 25,00
beschikbare draagkracht man
€ 307,00 +
totale draagkracht € 332,00
De gezamenlijke draagkracht van partijen voor [kind 1] bedraagt € 332,-. Het tekort aan gezamenlijke draagkracht bedraagt dus € 68,-. De man heeft verzocht om rekening te houden met een zorgkorting van 5 procent. De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd omdat er al jarenlang geen contact is tussen de man en [kind 1] . Vast staat dat de man al ruim acht jaar op geen enkele wijze contact heeft gehad met [kind 1] en dat de man daartoe ook geen verzoek heeft gedaan. De rechtbank zal daarom, te meer gezien het tekort aan gezamenlijke draagkracht van partijen, geen zorgkorting toepassen. De man heeft feitelijk geen kosten aan [kind 1] . De rechtbank verwijst volledigheidshalve naar de aan deze beschikking gehechte berekening V.
4.15.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het verzoek van de vrouw om de man te veroordelen tot een kinderbijdrage van € 300,- per maand ten behoeve van [kind 1] geheel toewijzen.
Ingangsdatum
4.16.
Partijen zijn het eens over de ingangsdatum van de te wijzigen kinderbijdrage, te weten 1 april 2024. De rechtbank zal de door de man te betalen kinderbijdrage voor [kind 1] daarom met ingang van die datum vaststellen op € 300,- per maand.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijzigt de beschikking van deze rechtbank van 18 februari 2019 (C/03/259220 / FA RK 19-97) waarbij een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding werd opgelegd ten behoeve van de minderjarige:
- [kind 1] , geboren in [plaatsnaam] op [geboortedatum] 2014,
in die zin dat de man met ingang van 1 april 2024 aan de vrouw heeft te betalen een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] van € 300,- per maand, voor wat betreft de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
5.2.
verklaart deze uitspraak tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.N. Geerman, rechter, en ter openbare civiele terechtzitting van 20 februari 2025 uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. C.E.L. Arets, griffier.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.