ECLI:NL:RBLIM:2025:3410

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 april 2025
Publicatiedatum
11 april 2025
Zaaknummer
11046067 / CV EXPL 24-1889
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van abonnementskosten en bemiddelingskosten in het kader van een overeenkomst tussen Romeo Serviceproviding B.V. en Financiële Dienstverlening Limburg B.V.

In deze zaak vordert Romeo Serviceproviding B.V. (hierna: Romeo) betaling van drie facturen van Financiële Dienstverlening Limburg B.V. (hierna: FDL) voor geleverde diensten. FDL heeft de betaling van deze facturen betwist, stellende dat Romeo fouten heeft gemaakt bij de hypotheekaanvraag van een klant, en heeft in reconventie een schadevergoeding van € 2.250,00 gevorderd. De kantonrechter heeft op 9 april 2025 geoordeeld dat FDL een deel van de vordering van Romeo moet betalen, maar dat de rest van de vordering wordt afgewezen omdat FDL de overeenkomst heeft opgezegd. De rechter heeft vastgesteld dat de overeenkomst per 1 oktober 2022 is geëindigd en dat FDL nog abonnementsgeld verschuldigd is voor de maanden augustus en september 2022. Daarnaast moet FDL de bemiddelingskosten voor de hypotheekaanvraag van de klant betalen. De vordering van FDL in reconventie is afgewezen omdat onvoldoende is aangetoond dat Romeo tekort is geschoten in haar verplichtingen. Beide partijen zijn in het ongelijk gesteld, waardoor de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11046067 / CV EXPL 24-1889
Vonnis van de kantonrechter van 9 april 2025
in de zaak van
ROMEO SERVICEPROVIDING B.V.,
gevestigd in Hoorn,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. M. Leung (Incassocenter B.V.),
tegen
FINANCIËLE DIENSTVERLENING LIMBURG B.V.,
gevestigd in Kerkrade,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
vertegenwoordigd door haar directeur G.E.C.J. [naam 2] .
Partijen worden hierna “Romeo” en “FDL” genoemd.

1.De procedure

1.1.
Hoe de procedure verlopen is, blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 maart 2024;
  • de conclusie van antwoord met een vordering in reconventie;
  • de conclusie van repliek in conventie tevens conclusie van antwoord in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in conventie en tevens conclusie van repliek in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat een vonnis gewezen zal worden.

2.De kern

In deze zaak gaat het om drie facturen van Romeo voor aan FDL geleverde diensten die FDL niet heeft betaald. Romeo vordert betaling van € 859,95 plus rente en kosten. FDL vindt dat zij de facturen niet hoeft te betalen, omdat Romeo volgens haar fouten heeft gemaakt bij de hypotheekaanvraag van een klant van FDL. Ook stelt zij de overeenkomst te hebben opgezegd. FDL vordert in reconventie een bedrag van € 2.250,00 aan schadevergoeding met als reden dat zij dit bedrag is misgelopen door de fouten van Romeo. Romeo betwist aansprakelijk te zijn voor de door FDL gestelde schade en voert daarnaast twee verweren. De conclusie is dat FDL ongeveer een derde deel van de vordering van Romeo moet betalen. Voor de rest wordt de vordering afgewezen, omdat FDL de overeenkomst heeft opgezegd. De vordering van FDL in reconventie wordt om meerdere redenen afgewezen.

3.De achtergrond

3.1.
Romeo biedt onder de handelsnaam Basic Serviceproviding een abonnementsservice aan voor zelfstandige financiële dienstverleners zoals FDL. Door het abonnement kunnen zij aanvragen voor financiële producten, bijvoorbeeld een hypothecaire lening, doen bij geldverstrekkers binnen het netwerk van Romeo. Verder bemiddelt Romeo bij dat soort aanvragen en mag zij daarvoor ook een vergoeding in rekening brengen bij de abonnee. Romeo en FDL hebben in augustus 2019 afgesproken dat FDL dit abonnement bij Romeo afneemt voor onbepaalde tijd.
3.2.
Twee facturen waarvan Romeo betaling vordert zijn voor het abonnement en zien op de periode van augustus 2022 tot en met juli 2023 en van augustus 2023 tot en met juli 2024. De derde factuur is een vergoeding voor Romeo's bemiddeling bij de hypotheekaanvraag voor een klant van FDL, de heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ).
3.3.
FDL heeft op basis van een overeenkomst met [naam 1] voor hem een aanvraag bij geldverstrekker ASR ingediend om de hypothecaire lening voor [naam 1] huidige woning over te zetten naar zijn toekomstige woning (zuivere oversluiting). Dat moest gebeuren voor 15 februari 2022. Vanaf 28 december 2021 mailen [naam 2] van FDL en meneer [naam 3] , direct of indirect werkzaam voor Romeo, veelvuldig heen en weer over deze aanvraag.
3.4.
Uiteindelijk laat [naam 3] op 8 februari 2022 weten dat ASR alleen bereid is de gewenste lening aan [naam 1] te verstrekken als hij in de komende 9 jaar € 43.000,00 extra annuïtair zou aflossen. Deze voorwaarde was onacceptabel voor [naam 1] . De oversluiting van zijn hypotheek is daarom niet gelukt.

4.De beoordeling

in conventie
Het abonnement is door FDL per 1 oktober 2022 opgezegd
4.
4.1.
Romeo heeft voldoende gemotiveerd en onderbouwd dat FDL de abonnementsgelden voor de van augustus 2022 tot en met juli 2023 en van augustus 2023 tot en met juli 2024 in principe aan haar verschuldigd is. Het overeengekomen abonnement is immers voor onbepaalde tijd aangegaan. Maar het verweer van FDL dat zij het abonnement heeft opgezegd, slaagt. Dit wordt hierna toegelicht.
Dat de opzeggingsbrief van 25 februari 2022 Romeo heeft bereikt is niet komen vast te staan.
4.2.
FDL stelt dat zij op 25 februari 2025 een brief aan Romeo heeft verstuurd, waarin zij de overeenkomst met Romeo voorwaardelijk opzegt, namelijk voor het geval Romeo een factuur stuurt voor haar bemiddeling bij de (mislukte) hypotheekaanvraag van [naam 1] . Romeo heeft betwist dat deze zij deze brief heeft ontvangen.
4.3.
Voor een succesvol beroep op opzegging moet vast komen te staan dat de brief niet alleen is verzonden, maar ook door Romeo is ontvangen (art. 3:37 lid 3 Burgerlijk Wetboek). FDL heeft daarvoor te weinig feiten of omstandigheden gesteld. FDL had dat, gelet op de betwisting van Romeo, wel moeten doen. Dat de brief aan het juiste adres is geadresseerd, is niet voldoende. FDL had ten minste moeten stellen dat de brief op de post is gedaan en bij Romeo is aangeboden en wanneer dat was. FDL had ook een verzend- of ontvangstbewijs kunnen overleggen. Dit heeft zij niet gedaan. Daarom komt niet vast te staan dat Romeo de opzeggingsbrief van 25 februari 2022 heeft ontvangen. Het verweer dat de overeenkomst schriftelijk is opgezegd, slaagt dus niet.
FDL heeft op 8 augustus 2022 wel telefonisch voorwaardelijk opgezegd
4.
4.4.
FDL stelt dat zij op 8 augustus 2022 in een telefoongesprek met [naam 4] , een medewerker van Romeo, het abonnement onder dezelfde opschortende voorwaarde als in de hiervoor besproken brief heeft opgezegd. Deze mondelinge opzegging komt vast te staan. Romeo heeft de stellingen van FDL hierover namelijk niet of onvoldoende betwist (art. 149 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
4.5.
FDL heeft ter onderbouwing van haar stelling twee producties bijgevoegd: een schriftelijke verklaring van mevrouw [naam 5] en een e-mail die op 8 augustus 2022 is verstuurd vanaf het e-mailadres [e-mailadres] met als onderwerp ‘Huismerk’.
4.6.
Romeo heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat [naam 4] een medewerker van haar is. Zij heeft alleen aangevoerd dat op basis van de verklaring van [naam 5] niet kan worden vastgesteld met wie [naam 2] precies zou hebben gebeld op 8 augustus 2022 en of diegene al dan niet een medewerker van Romeo was. Deze betwisting ziet alleen op de verklaring van [naam 5] . FDL heeft dit feit echter niet alleen onderbouwd met de verklaring van [naam 5] , maar ook met de e-mail van [naam 4] . Daaruit blijkt dat [naam 4] werkte voor Huismerk, een handelsnaam en onderdeel van Romeo. Romeo heeft niet of onvoldoende betwist dat [naam 4] destijds een medewerker van Romeo was. Daarom staat dit vast.
4.7.
Romeo heeft nog aangevoerd dat zij in haar overzicht van communicatie met FDL (productie 5 bij de dagvaarding) niets heeft kunnen vinden over een telefoongesprek dat op 8 augustus 2022 zou hebben plaatsgevonden. Deze overzichten zijn beperkt tot communicatie over de factuur van 1 juli 2022 voor abonnementsgeld en over de factuur van 15 augustus 2022 voor de bemiddelingskosten in dossier [naam 1] . Uit deze overzichten kan worden afgeleid dat er geen registratie is gedaan van een telefoongesprek dat betrekking heeft op één van die facturen. Maar dat wil nog niet zeggen dat het door FDL bedoelde telefoongesprek er niet is geweest. FDL stelt dat [naam 4] op 8 augustus 2022 contact zocht met [naam 2] om hem meer te vertellen over de diensten van Romeo’s label Huismerk. Deze stelling wordt ondersteund door de bijgevoegde mail, die als onderwerp ‘Huismerk’ heeft. In de e-mail verwijst [naam 4] naar een telefoongesprek dat hij eerder die dag, 8 augustus 2022, heeft gevoerd met [naam 2] . Het had op de weg van Romeo gelegen om hier inhoudelijk op te reageren, maar dat heeft zij niet gedaan. Daarom staat vast dat [naam 2] en [naam 4] elkaar telefonisch hebben gesproken op 8 augustus 2022.
4.8.
FDL stelt dat [naam 2] in dat telefoongesprek aan [naam 4] heeft medegedeeld dat FDL de overeenkomst met Romeo (bij voorbaat) opzegde als er een factuur zou worden gestuurd voor de bemiddeling bij de hypotheekaanvraag van [naam 1] . FDL verwijst ter onderbouwing naar een verklaring van [naam 5] , die volgens haar getuige was van het telefoongesprek dat [naam 2] met [naam 4] op 8 augustus 2022 voerde. Romeo betwist een opzegging te hebben ontvangen. Daarnaast voert zij aan dat uit de verklaring van [naam 5] niet kan worden opgemaakt waar het telefoongesprek precies over ging, en dat daaruit dus ook niet kan worden opgemaakt dat er gesproken is over het dossier van [naam 1] , over de factuur die FDL daar misschien nog voor zou ontvangen en over een (voorwaardelijke) opzegging van FDL. Dit betoog heeft alleen betrekking op de verklaring van [naam 5] , maar niet op de stelling van FDL dat [naam 2] aan [naam 4] heeft medegedeeld dat FDL de overeenkomst voorwaardelijk opzegde. Die stelling heeft Romeo niet of onvoldoende gemotiveerd betwist. Het had op de weg van Romeo gelegen om bij haar medewerker [naam 4] navraag te doen en een verklaring in het geding te brengen, waarin de lezing van FDL wordt weerlegd.
4.9.
De conclusie is dat [naam 2] de overeenkomst telefonisch voorwaardelijk heeft opgezegd onder de opschortende voorwaarde dat Romeo een factuur zou sturen voor de bemiddeling bij de hypotheekaanvraag van [naam 1] . Een dergelijke voorwaardelijke opzegging is mogelijk. Dat volgt op uit de parlementaire geschiedenis. [1] De opschortende voorwaarde is op of omstreeks 15 augustus 2022 in vervulling gegaan, want toen ontving FDL de factuur voor de bemiddeling bij de hypotheekaanvraag van [naam 1] .
De overeenkomst is per 1 oktober 2022 geëindigd
4.10.
Door de opzegging is de overeenkomst per 1 oktober 2022 geëindigd. Partijen hebben namelijk afgesproken dat het abonnement iedere maand tegen het einde van de maand opgezegd kan worden, met een opzegtermijn van 1 maand. De opschortende voorwaarde is op of omstreeks 15 augustus 2022 in vervulling gegaan, waardoor de voorwaardelijke opzegging is gedaan. De opzegtermijn gaat vanaf dat moment lopen. De overeenkomst is daarom per 1 oktober 2022 geëindigd.
4.11.
Voor zover FDL meent dat de overeenkomst op een eerdere datum is geëindigd, geldt dat de vervulling van een voorwaarde geen terugwerkende kracht kan hebben (3:38 lid 2 BW). De opzegging kan dus niet eerder dan 15 augustus 2022 in werking treden. Het feit dat Romeo de factuur voor de kosten in het dossier [naam 1] later heeft verstuurd dan FDL had verwacht, maakt ook niet dat de voorwaardelijke opzegging van FDL eerder in werking kan treden. Als FDL de overeenkomst eerder op had willen zeggen, had zij immers ook een onvoorwaardelijke opzegging kunnen doen, zodat het moment van opzegging niet afhankelijk had geweest van het handelen van Romeo. Kortom, de overeenkomst is per 1 oktober 2022 geëindigd.
FDL is Romeo nog twee maanden abonnementsgeld verschuldigd
4.12.
FDL is nog wel het abonnementsgeld tot aan 1 oktober 2022 verschuldigd. De factuur van 1 juli 2022 ziet op de abonnementsperiode van augustus 2022 tot en met juli 2023. FDL moet daarom het abonnementsgeld voor de eerste twee maanden van dat nieuwe abonnementsjaar, augustus en september 2022, nog betalen. Dat is twee twaalfde deel van de jaarlijkse bijdrage van € 250,00, wat neerkomt op € 41,67.
4.13.
De factuur van 5 juli 2023 ziet op de abonnementsperiode van augustus 2023 tot en met juli 2024. Dit bedrag hoeft FDL niet te betalen, omdat de overeenkomst ruim voor augustus 2023 tot een einde is gekomen.
FDL moet Romeo ook de bemiddelingskosten voor de hypotheekaanvraag van [naam 1] betalen
4.14.
De opzegging van FDL heeft geen invloed op de factuur voor het dossier [naam 1] . Dit bedrag is FDL wel aan Romeo verschuldigd. Romeo heeft onbetwist gesteld dat partijen hebben afgesproken dat FDL € 225,00 aan Romeo moet betalen voor iedere financiering die FDL via Romeo aanvraagt, ongeacht of die aanvraag door de kredietverstrekker wordt goedgekeurd. Aan die voorwaarde is voldaan: FDL heeft via Romeo een hypotheekaanvraag ingediend bij ASR. Dit maakt dat FDL de gevorderde € 225,00 verschuldigd is.
4.15.
FDL stelt dat zij dit deel van Romeo’s vordering niet hoeft te betalen vanwege een wanprestatie van Romeo, maar dat is niet voldoende. Een wanprestatie van Romeo doet op zich nog niets af aan betalingsverplichtingen die FDL op grond van hun overeenkomst heeft. FDL had een rechtsgevolg aan de gestelde wanprestatie moeten verbinden dat ertoe leidt dat de vordering van Romeo niet (volledig) kan worden toegewezen. Romeo heeft in de stellingen van FDL een beroep op verrekening gelezen. Als FDL zich inderdaad op verrekening heeft willen beroepen, slaagt dit verweer niet. FDL heeft namelijk geen tegenvordering op Romeo. De kantonrechter verwijst hiervoor naar de beoordeling in reconventie.
FDL moet buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente betalen
4.16.
Romeo maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met btw, en op vergoeding van wettelijke handelsrente. Voor vergoeding daarvan moet FDL in verzuim zijn. Partijen hebben in de overeenkomst een betalingstermijn van 14 dagen na ontvangst afgesproken en de vervaldatum staat op iedere factuur vermeld. FDL is in verzuim vanaf de dag na de vervaldatum van iedere factuur. Dit betekent dat het verzuim wat betreft de € 41,67 aan abonnementskosten is ingetreden op 16 juli 2022 en wat betreft de vergoeding voor het dossier [naam 1] ter hoogte van € 225,00 op 30 augustus 2022.
4.17.
Romeo krijgt de buitengerechtelijke incassokosten over de toe te wijzen hoofdsom vergoed conform het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) en de daarin genoemde tarieven. Het Besluit is van toepassing, omdat het verzuim van FDL na 1 juli 2012 is ingetreden en er sprake is van een vordering tot betaling van een geldsom op grond van een overeenkomst. De toe te wijzen hoofdsom bedraagt € 266,67. Het toepasselijke tarief is 15%. Dat komt neer op € 40,00. Dit bedrag is FDL op grond van artikel 6:96 lid 4 BW verschuldigd, ook als er geen buitengerechtelijke incassowerkzaamheden verricht zouden zijn. Daarom moet FDL € 40,00 aan buitengerechtelijke incassokosten vergoeden aan Romeo. De over de buitengerechtelijke incassokosten gevorderde btw is niet toewijsbaar, omdat Romeo niet heeft gesteld dat zij geen ondernemer is in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 of dat zij als ondernemer een prestatie verricht zou hebben die vrijgesteld is van btw.
4.18.
FDL moet ook wettelijke handelsrente betalen over de toe te wijzen hoofdsom. Deze wordt toegewezen zoals primair door Romeo gevorderd: vanaf het moment dat FDL in verzuim is geraakt tot de dag van volledige betaling.
4.19.
Romeo heeft ook de wettelijke handelsrente over de buitengerechtelijke incassokosten gevorderd, maar over die kosten kan alleen wettelijke rente zoals beschreven in artikel 6:119 BW worden toegewezen, niet de wettelijke handelsrente. [2] De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de dag waarop de dagvaarding is betekend, omdat Romeo niet heeft gesteld dat zij de buitengerechtelijke incassokosten op een eerder moment heeft betaald.
Samenvattend
4.20.
FDL moet € 41,67 aan abonnementskosten en € 225,00 voor Romeo’s bemiddeling bij de financieringsaanvraag voor de klant [naam 1] betalen, te vermeerderen met wettelijke handelsrente vanaf het moment dat FDL in verzuim is geraakt. Daarnaast moet FDL € 40,00 aan buitengerechtelijke incassokosten betalen, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag waarop de dagvaarding is betekend. Voor de rest zullen de vorderingen van Romeo worden afgewezen.
Partijen moeten allebei hun eigen proceskosten betalen
4.21.
Omdat beide partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, worden de proceskosten op grond van artikel 237 lid 1 Rv gecompenseerd. Dat betekent dat beide partijen hun eigen proceskosten moeten dragen.
in reconventie
4.22.
De tegenvordering van FDL wordt afgewezen. FDL stelt als gevolg van wanprestatie van Romeo voor een bedrag van € 2.250,00 aan schade te hebben geleden. FDL heeft weliswaar voldoende gesteld dat zij schade heeft geleden, maar zij heeft dat onvoldoende gedaan waar het gaat om de tekortkoming van Romeo en het causale verband tussen die tekortkoming en haar schade.
De gestelde tekortkoming is niet komen vast te staan
4.23.
Romeo is niet tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen op grond van de overeenkomst tussen partijen. Romeo had onder meer de verplichting om op te treden als bemiddelaar door FDL in contact te brengen met geldverstrekkers die krediet kunnen verstrekken aan klanten van FDL. In het geval van [naam 1] heeft Romeo daaraan voldaan door FDL in contact te brengen met ASR. FDL heeft niet dan wel onvoldoende gesteld welke andere contractuele verplichtingen Romeo had tegenover FDL en dat zij in de nakoming daarvan tekort is geschoten. De door FDL gestelde softwarestoring en stroperige en verwarrende communicatie over de status van de hypotheekaanvraag van [naam 1] leveren zonder nadere toelichting – die FDL niet heeft gegeven – geen reden op om te kunnen oordelen dat sprake is van een tekortkoming in de nakoming van een contractuele verplichting van Romeo. Ook is dit onvoldoende grond om te oordelen dat Romeo haar zorgplicht als opdrachtnemer (artikel 7:401 BW) heeft geschonden. Daarbij weegt mee dat de overeenkomst niet van Romeo vergt dat zij financieringsaanvragen voor klanten van FDL van a tot z voor FDL zou regelen. Romeo zou FDL slechts in contact brengen met een geldverstrekker, zoals ASR. Het had op de weg van FDL gelegen om duidelijker te stellen welke contractuele verplichtingen Romeo precies niet goed heeft uitgevoerd of dat partijen in feite wel hadden afgesproken dat Romeo meer zou doen dan bemiddelen. Voor zover FDL heeft bedoeld te stellen dat Romeo een volmacht had van ASR om de hypotheekaanvraag te behandelen en van bemiddeling dus geen sprake was, is dat door Romeo voldoende weersproken. Zij heeft onweersproken aangevoerd dat die volmacht is verleend aan MO.servicing, een zuster- of dochteronderneming van Romeo. Uit de in het geding gebrachte stukken blijkt dat alle communicatie over de hypotheekaanvraag vanuit de afdeling acceptatie van MO.servicing heeft plaatsgevonden.
FDL heeft ook onvoldoende gesteld dat er een causaal verband is tussen de beweerde tekortkoming en de geleden schade
4.24.
Daarnaast heeft FDL onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat zij de gevorderde € 2.250,00 wel bij [naam 1] in rekening had kunnen brengen als vergoeding voor haar diensten als Romeo haar verplichtingen naar behoren was nagekomen (wat die verplichtingen dan ook inhielden).
4.25.
FDL heeft gesteld dat zij uiteindelijk niets in rekening heeft kunnen brengen bij [naam 1] en dat dat wel had gekund als zijn hypotheekaanvraag onder bepaalde, door [naam 1] gewenste, voorwaarden zou zijn goedgekeurd vóór 15 februari 2022. [naam 1] wilde kennelijk in ieder geval een hypothecaire lening krijgen zonder dat hij € 43.000,00 extra annuïtair af zou moeten lossen in de eerste negen jaar van het krediet. Als dat zou lukken, zou hij € 2.250,00 aan FDL betalen, anders niet.
4.26.
FDL zou dus kennelijk op een no-cure-no-pay-basis alleen € 2.250,00 bij [naam 1] in rekening kunnen brengen als de hypotheekaanvraag zou zijn goedgekeurd zonder de aanvullende voorwaarde die ASR aan haar goedkeuring verbond. FDL heeft echter niet uitgelegd waarom het aan Romeo te wijten is dat ASR een voor [naam 1] onacceptabele aanvullende voorwaarde aan haar goedkeuring heeft verbonden en het kennelijk voor 15 februari 2022 niet meer is gelukt om elders de gewenste financiering rond te krijgen. Er kan dus ook geen causaal verband worden vastgesteld tussen de beweerde tekortkoming(en) van Romeo en de schade die FDL heeft geleden. Ook daarom kan de vordering niet worden toegewezen.
4.27.
De conclusie is dat FDL geen tegenvordering op Romeo heeft. Het beroep van Romeo op de exoneratieclausule en de klachtplicht in haar algemene voorwaarden kan daarom onbesproken blijven.
FDL moet de proceskosten betalen
4.28.
FDL krijgt in reconventie ongelijk. Daarom moet zij de proceskosten van Romeo (inclusief nakosten) in reconventie vergoeden. De proceskosten worden als volgt begroot:
Salaris gemachtigde: 2 punten x kantontarief IV ad. € 204,00 = € 408,00
Nakosten: 0,5 punt x kantontarief IV ad € 204,00, = € 102,00
Totaal: € 510,00.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
5.
5.1.
veroordeelt FDL tot betaling van € 306,67 aan Romeo;
a. waarvan € 41,67 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 16 juli 2022 tot de dag van volledige betaling;
b. waarvan € 225,00 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 30 augustus 2022 tot de dag van volledige betaling;
c. waarvan € 40,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 maart 2024 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
5.3.
verklaart de veroordeling onder 5.1. uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.5.
wijst de vordering tot schadevergoeding van FDL af;
5.6.
veroordeelt FDL in de proceskosten van € 510,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als FDL niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet FDL ook de kosten van betekening betalen;
5.7.
verklaart de veroordeling onder 5.6. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A. Swildens en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2025.

Voetnoten

1.C.J. van Zeben, J.W. du Pon & M.M. Olthof (red.),
2.Zie paragraaf 7.3 van hoofdstuk V van het Rapport BGK-integraal.