ECLI:NL:RBLIM:2025:3554

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
ROE 25/703
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake uitbreiding van indicatie begeleiding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

Op 8 april 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak over een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker met een licht verstandelijke beperking. De verzoeker had een maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo2015) aangevraagd, die eerder was toegekend voor 150 minuten per week. Na het plotselinge overlijden van zijn partner en het verlies van zijn vrijwilligerswerk, vroeg verzoeker om een tijdelijke verhoging van de begeleiding naar 10 uur per week om terugval in alcoholgebruik te voorkomen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het onderzoek van verweerder onvoldoende was en dat er niet goed was gekeken naar de begeleiding die verzoeker in het verleden nodig had en nu nodig heeft. De voorzieningenrechter wees het verzoek toe en bepaalde dat verzoeker recht heeft op 240 minuten (4 uur) per week aan individuele begeleiding. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan verzoeker. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 25/703
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 april 2025 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam] , uit Kerkrade, verzoeker,

(gemachtigde: mr. I.J.L. Gijsen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kerkrade, verweerder,
(gemachtigde: C. Braken-Brinkman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de beslissing op zijn aanvraag om uitbreiding van zijn indicatie begeleiding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo2015).
1.1.
Verzoeker heeft een licht verstandelijke beperking (LVB) en ontvangt sinds 2024 een IVA-uitkering van het UWV.
1.2.
Bij besluit van 21 augustus 2024 heeft verweerder aan verzoeker een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo2015 in de vorm van individuele begeleiding toegekend voor 150 minuten per week voor de periode 9 augustus 2024 tot en met 8 augustus 2025.
1.3.
Op 31 oktober 2024 heeft verzoeker zich bij verweerder gemeld met een spoedmelding voor een uitbreiding van zijn maatwerkvoorziening individuele begeleiding. Verzoeker vraagt om een tijdelijke ophoging naar 10 uur per week om alcoholmisbruik te voorkomen als gevolg van het plotselinge overlijden van zijn partner.
1.4.
Op 14 november 2024 heeft er een keukentafelgesprek plaatsgevonden om de noodzaak van een tijdelijke ophoging te beoordelen.
1.5.
Op 2 december 2024 heeft verzoeker zich wederom bij verweerder gemeld met een spoedmelding voor een uitbreiding van zijn maatwerkvoorziening individuele begeleiding. Verzoeker vraagt om een tijdelijke ophoging (voor een periode van drie maanden) naar minimaal 7 uur per week als gevolg van het wegvallen van een stabiele weekstructuur vanwege het beëindigen van zijn vrijwilligerswerk per eind november 2024 als gevolg van faillissement van het bedrijf waar hij vrijwilligerswerk doet.
1.6.
Op 14 januari 2025 heeft er een aanvullend huisbezoek plaatsgevonden. Verzoeker vraagt om een tijdelijke ophoging van de indicatie om terugval in het alcoholgebruik te voorkomen, hem te begeleiden bij zijn rouwverwerking, een structurele zinvolle dagbesteding te vinden, te begeleiden bij structurele medicatie inname en het structureel uitvoeren van de huishoudelijke taken.
1.7.
Op 4 februari 2025 heeft verzoeker een aanvraag ingediend.
1.8.
Bij besluit van 12 februari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder verzoeker bericht dat het besluit van 21 augustus 2024 deels wordt herzien. Verweerder heeft besloten de aan verzoeker toegekende indicatie voor individuele begeleiding met ingang van 31 oktober 2024 tot en met 8 augustus 2025 te wijzigen. Uit onderzoek is gebleken dat er zich in de situatie van verzoeker omstandigheden hebben voorgedaan waardoor de indicatie voor individuele begeleiding van 31 oktober 2024 tot en met 28 november 2024 tijdelijk wordt uitgebreid naar 210 uur per week (de voorzieningenrechter leest: 210 minuten per week). Na deze periode zal de indicatie van 29 november 2024 tot en met 15 maart 2025 ingezet worden voor 150 minuten per week. Vanaf 16 maart 2025 tot en met 8 augustus 2025 geldt er een indicatie van 80 minuten per week.
1.9.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft verzoeker een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
1.10.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 8 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoeker, vergezeld van [naam] , ambulant begeleider GGZ, de gemachtigde van verweerder, vergezeld van [naam] , consulent Wmo.
1.11.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. Verzoeker voert aan dat hij al enkele maanden door een zeer zware periode gaat vanwege het plotselinge verlies van zijn partner en het eveneens plotselinge verlies van zijn vrijwilligerswerk. Daarom heeft hij twee keer een spoedmelding gedaan. Juist nu hij extra begeleiding nodig heeft vanwege het vervallen van deze belangrijke steunpijlers in zijn leven, gaat verweerder over tot het afschalen van de individuele begeleiding. Verzoeker vindt dit onbegrijpelijk.
Verweerder verwijst verzoeker naar Steunpunt voor Mantelzorg Parkstad en Samen aan de Slag. Het is voor verzoeker onduidelijk of die algemene voorzieningen werkelijk passend zijn. Hij stelt zich op het standpunt dat juist in deze periode van zijn leven niet van hem gevergd kan worden eerst de algemene voorziening te proberen. Verweerder had hier beter onderzoek naar moeten doen.
Verzoeker stelt op dit moment in totaal 8 uur en 15 minuten per week oftewel 495 minuten per week aan begeleiding nodig te hebben.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoeker vanaf 16 maart 2025 genoeg heeft aan 80 minuten per week aan individuele begeleiding. Zo kan de ondersteuning bij het medicatiegebruik volgens verweerder worden overgenomen door de wijkverpleegkundige. Met betrekking tot de ondersteuning bij contacten met externe organisaties kan verzoeker volgens verweerder gebruik maken van Mantelzorg Parkstad. Dit geldt ook voor de frequente medische afspraken van verzoeker. De externe ondersteuning zal voor, tijdens en na de afspraak de informatie op een begrijpelijke manier aan verzoeker vertellen. Verder is verzoeker volgens verweerder gezien zijn aard en belemmeringen in staat om deel te nemen aan Samen aan de slag. De ondersteuning vanuit Samen aan de slag is gericht op het begeleiden richting een passende dagactiviteit voor verzoeker. Volgens verweerder heeft verzoeker genoeg aan begeleiding van KORU voor geestelijke stabiliteit (30 minuten), overzicht behouden in het dagelijks leven (30 minuten), ondersteunen bij het maandelijks bezoek aan de POH-GGZ en het implementeren van geboden handvaten (15 minuten) en ondersteunen bij het afhandelen van postzaken (5 minuten). In totaal 80 minuten per week.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het onderzoek van verweerder in dit geval te kort door de bocht is geweest. Er is niet of te weinig gekeken naar waarbij verzoeker in het verleden begeleiding nodig had en waarbij hij die nu nodig heeft. In het onderzoek dat is uitgevoerd, is een aantal doelen weggevallen, waar verzoeker voorheen wel begeleiding voor kreeg. Zo had hij vroeger begeleiding nodig voor het vergroten van zijn weerbaarheid, ondersteuning in het maken van keuzes en het houden van ventilerende gesprekken. De vraag is: waar zijn deze begeleidingsdoelen gebleven? Waarom is hier nu opeens geen begeleiding voor nodig? Vroeger kreeg verzoeker bovendien 15 minuten voor ondersteuning bij zijn financiën. Waarom is dit nu nog maar 5 minuten, terwijl ter zitting door de begeleidster van verzoeker is aangegeven dat ook nu nog, net zoals voorheen, regelmatig contacten met de bewindvoerder van verzoeker plaatsvinden?
5.1.
Verder moet verweerder de begeleiding naar zorgverleners door mantelzorgers van Mantelzorg Parkstad beter onderzoeken. Is het inderdaad mogelijk voor verzoeker om met een vaste vrijwilliger naar medische afspraken te gaan? En kan deze vrijwilliger hem – gelet op zijn beperkingen – dan op de juiste manier begeleiden in zijn contacten met zijn medische zorgverleners? Mocht verweerder zich op een gegeven moment onderbouwd op het standpunt stellen dat mantelzorgers ingezet kunnen worden, dan moet er in ieder geval een overgangsperiode en een evaluatie worden ingebouwd, waarna hernieuwde besluitvorming moet plaatsvinden. Bovendien moet er rekening mee worden gehouden dat niet alleen tijdens de overgangsperiode, maar ook daarna contacten tussen de begeleiders van KORU en de mantelzorgers moeten plaatsvinden. Daar zal ook tijd voor moeten worden geïndiceerd.
5.2.
Verder is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder bij zijn onderzoek ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het wegvallen van de ondersteuning die voorheen door zijn partner aan verzoeker werd gegeven. Verzoeker woonde weliswaar niet samen met zijn partner, maar bracht wel de weekeinden met haar door en had dagelijks uitgebreid telefonisch contact met haar. Ten onrechte heeft verweerder slechts oog gehad voor begeleiding bij de rouwverwerking, en niet voor het wegvallen van de steun van zijn partner bij het krijgen van structuur in zijn leven, waarbij ook gedacht moet worden aan een gestructureerd huishouden.
5.3.
Tijdens de zitting is gebleken dat verzoeker zijn vrijwilligerswerk van voorheen weer terug heeft gekregen. Inzet van Samen aan de slag is derhalve voorshands niet nodig. De voorzieningenrechter wijst erop dat verweerder tot nog toe verzoeker ook begeleiding heeft toegekend, bestaande uit het voeren van gesprekken om zijn grenzen op het gebied van arbeid te stellen en te handhaven.

Conclusie en gevolgen

6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat verzoeker vanaf vandaag tot de bekendmaking van de beslissing op bezwaar recht heeft op 240 minuten (4 uur) per week aan individuele begeleiding op grond van de Wmo2015 in de vorm van zorg in natura (ZIN) geleverd door KORU.
6.1.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet verweerder het griffierecht aan verzoeker vergoeden.
6.2.
Verzoeker krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoeker een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 907,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,-.
7. Partijen zijn erop gewezen dat tegen deze mondelinge uitspraak geen hoger beroep of verzet openstaat.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat verzoeker vanaf vandaag tot de bekendmaking van de beslissing op bezwaar recht heeft op 240 minuten (4 uur) per week aan individuele begeleiding op grond van de Wmo2015 in de vorm van ZIN geleverd door KORU;
- bepaalt dat verweerde het griffierecht van € 53,- aan verzoeker moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 april 2025 door mr. M.A.H. Span-Henkens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Vonk-Menger, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op: 16 april 2025.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.