ECLI:NL:RBLIM:2025:3581

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
10560489 AZ VERZ 23-66
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering en transitievergoeding werknemer van een Dönerzaak

In deze zaak verzoekt een werknemer van een Dönerzaak om toekenning van een transitievergoeding, achterstallig salaris, vakantietoeslag, wettelijke verhoging, uitbetaling van verlofuren en buitengerechtelijke kosten. De werknemer stelt dat hij gedurende zijn dienstverband 84 uur per week werkte, maar kreeg slechts € 1.200,00 per maand betaald, deels zwart. Na voorlopige getuigenverhoren oordeelt de kantonrechter dat de werknemer niet heeft bewezen dat hij meer uren heeft gewerkt dan hij betaald kreeg. De loonvordering wordt afgewezen, maar de werkgever moet wel een transitievergoeding betalen. De kantonrechter concludeert dat de werknemer niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij structureel meer uren werkte dan de 26 uur per week waarvoor hij betaald werd. De transitievergoeding wordt vastgesteld op € 774,00 bruto, met wettelijke rente vanaf 16 maart 2023. De proceskosten komen voor rekening van de werknemer, omdat hij overwegend ongelijk krijgt.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer / rekestnummer: 10560489 \ AZ VERZ 23-66
Beschikking van 8 april 2025
in de zaak van
[verzoeker],
te [woonplaats 1] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. N. Soro,
tegen
[verweerder] H.O.D.N. [handelsnaam 1],
te [woonplaats 2] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerder] ,
gemachtigde: mr. P.F.M. Gulickx.

1.De zaak in het kort

In deze zaak verzoekt [verzoeker] om toekenning van de tranitievergoeding, achterstallig salaris, vermeerderd met 8% vakantietoeslag, de wettelijke verhoging, uitbetaling van verlofuren en de buitengerechtelijke kosten. [verzoeker] stelt dat hij tijdens zijn dienstverband met [verweerder] iedere week 84 uur per week werkte en dat hij maar € 1.200,00 per maand betaald kreeg. [verzoeker] heeft getuigen laten horen in een voorlopig getuigenverhoor. Op basis van de eigen stellingen van [verzoeker] en de verklaringen van de getuigen komt de kantonrechter tot het oordeel dat [verzoeker] niet heeft bewezen dat hij meer uren heeft gewerkt dan hij betaald heeft gekregen. De loonvordering wordt afgewezen. Wel heeft [verzoeker] nog recht op de transitievergoeding en een bedrag aan buitengerechtelijke kosten. Omdat [verzoeker] op de meeste punten ongelijk heeft gekregen, moet hij de proceskosten betalen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 15 juni 2023 met nummer 10560555 OV VERZ 23-40, met bijlagen,
- het verweerschrift met 1 bijlage,
- de mondelinge behandeling op 15 augustus 2023,
- de beschikking van 4 september 2023 waarbij deze zaak is afgesplitst en bovenstaand zaaknummer heeft gekregen,
- de voorlopige getuigenverhoren in de (oorspronkelijke) zaak met nummer 10560544 OV VERZ 23-40 op 10 januari 2024, 21 mei 2024 en 11 september 2024,
- de akte uitlating na voorlopig getuigenverhoor van [verzoeker] d.d. 12 december 2024
- de antwoordakte van [verweerder] d.d. 26 februari 2025.
2.2.
De beschikking is bepaald op vandaag.

3.De feiten

3.1.
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 1981, is op 1 juni 2021 in dienst getreden bij [handelsnaam 1] , een eenmanszaak van [verweerder] te [vestigingsplaats 1] . Dit betrof een Dönerzaak, gevestigd in het [locatie] te [vestigingsplaats 1] . Partijen hebben geen schriftelijke arbeidsovereenkomst getekend. Op de arbeidsovereenkomst is de (algemeen verbindend verklaarde) CAO Horeca (hierna: de cao) van toepassing.
3.2.
De arbeidsovereenkomst is (in ieder geval) per 15 maart 2023 beëindigd.
Na 2 februari 2023 heeft [verzoeker] geen werkzaamheden meer verricht.
3.3.
Op 2 juni 2023 heeft de gemachtigde van [verzoeker] aan [verweerder] een brief gestuurd waarin hij namens [verzoeker] aanspraak heeft gemaakt op nabetaling van een bedrag van € 57.346,73 aan te weinig betaald loon, vermeerderd met 8% vakantietoeslag en de wettelijke verhoging daarover van 50%, derhalve in totaal een bedrag van (volgens [verzoeker] ) € 93.500,10 bruto. Dit omdat [verzoeker] gedurende zijn dienstverband steeds zes dagen per week gedurende 14 uur per dag heeft gewerkt, terwijl hij maar € 1.200,00 netto per maand kreeg betaald. Ook maakte [verzoeker] in deze brief aanspraak op uitbetaling op zijn – volgens hem nooit opgenomen – vakantiedagen, te weten een bedrag van € 4.933,89.
Daarnaast werd aanspraak gemaakt op de transitievergoeding van € 2.775,00.
3.4.
Per e-mail van 13 juni 2023 heeft de gemachtigde van [verweerder] deze vordering van de hand gewezen.

4.Het verzoek en het verweer

4.1.
[verzoeker] verzoekt om [verweerder] te veroordelen om – bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad - binnen drie dagen na de in deze te wijzen beschikking, te betalen aan [verzoeker] :
het achterstallig salaris, vermeerderd met 8% vakantietoeslag, van in totaal
€ 62.333,40 bruto, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
de maximale wettelijke verhoging van € 31.166,70 bruto, dan wel een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
de uitbetaling van 420 vakantie uren, zijnde € 4.933,89 bruto, dan wel een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
een transitievergoeding ter hoogte van € 2.757,18 bruto, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
de door [verzoeker] gemaakte buitengerechtelijke incassokosten krachtens de daarvoor geldende staffel ter hoogte van € 1.786,91, dan wel een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
de wettelijke rente over de verzoeken zoals geformuleerd onder 1 tot en met 5, vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening;
4.2.
Ook verzoekt [verzoeker] om [verweerder] te veroordelen in de kosten van deze procedure, het salaris van de advocaat daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf drie dagen na het wijzen van deze beschikking.
4.3.
[verweerder] voert verweer en stelt dat het verzoek moet worden afgewezen. [verweerder] voert ‑ samengevat ‑ aan dat [verzoeker] steeds conform zijn salarisspecificaties is betaald voor de door hem daadwerkelijk gewerkte uren en geen vordering meer heeft op [verweerder] .

5.De beoordeling

Opmerkingen vooraf
5.1.
Anders dan waar partijen kennelijk vanuit gaan, heeft de kantonrechter in deze procedure
geenbewijsopdracht gegeven aan [verzoeker] om te bewijzen dat zijn werkelijke arbeidsduur gemiddeld 84 uur per week betrof. De kantonrechter heeft nog geen enkel inhoudelijk oordeel gegeven over het verzoek. Het is [verzoeker] die ervoor heeft gekozen om in zijn verzoekschrift een incident op te werpen waarbij hij heeft verzocht om een voorlopige getuigenverhoor, hetgeen de kantonrechter aanleiding heeft gegeven om de door het verzoekschrift van [verzoeker] ingeleide procedure te splitsen in een procedure terzake het verzoek strekkende tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor en de onderhavige procedure terzake de overige verzoeken, die hiervoor zijn weergegeven. In de onderhavige procedure zijn vervolgens alle beslissingen aangehouden.
5.2.
Ook anders dan waar partijen – blijkens de benamingen van hun aktes – kennelijk vanuit gaan, zijn de aktes die zij op 12 december 2024 en 26 februari 2025 hebben genomen, geen aktes na getuigenverhoor, maar een schriftelijke voortzetting van het debat dat is voorafgegaan aan de beschikking van 4 september 2023, te weten door middel van het verzoekschrift, het verweerschrift en de mondelinge behandeling op 15 augustus 2023.
Partijen hebben – zoals afgesproken tijdens het laatste voorlopige getuigenverhoor op 11 september 2024 – immers aan de kantonrechter laten weten dat zij de onderhavige procedure schriftelijk wensten voort te zetten. [1]
Beoordeling van de verzoeken
De verzoeken onder 1 en 2: het achterstallig loon, de vakantietoeslag en de wettelijke verhoging
5.3.
Deze verzoeken zijn gegrond op de stelling van [verzoeker] dat hij gedurende zijn dienstverband voor [verweerder] steeds zes dagen per week, 14 uur per dag heeft gewerkt, te weten van 11:00 tot 01:00 uur. Hij kreeg voor zijn werkzaamheden € 1.200,00 per maand betaald, deels per bank, deels contant. Op grond van de cao-loontabellen zou hij, inclusief 46 uur per week overwerk, het volgende maandloon hebben moeten ontvangen:
Juni 2021: € 3.724,29
Juli 2021 t/m december 2021 € 3.760,11
Januari 2022 t/m juni 2022 € 3.813,16
Juli 2022 t/m december 2023 € 3.882,13
Januari 2023 t/m maart 2023 € 4.276,04
5.4.
Volgens [verzoeker] dient dit loon nog vermeerderd te worden met 8% vakantietoeslag. Na aftrek van het door hem ontvangen loon van – volgens hem – precies € 1.200,00 per maand, resteert een door [verweerder] te betalen bedrag van € 62.333,40, waarover een bedrag van (volgens [verzoeker] ) € 31.166,70 aan wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW verschuldigd is.
5.5.
[verweerder] heeft de stellingen van [verzoeker] betwist. Hij voert aan dat [verzoeker] elke maand een loonstrook heeft ontvangen en niet meer uren heeft gewerkt dan op die loonstrook staan en die zijn uitbetaald. [verweerder] heeft betwist dat [verzoeker] gedurende zes dagen per week 14 uur per dag heeft gewerkt. Volgens [verweerder] is dat alleen al onmogelijk omdat de openingstijden van de zaak van 12:00 uur tot 20:00 uur waren. Daarnaast heeft [verweerder] nog aangevoerd dat [verzoeker] vanaf 1 februari 2023 helemaal niet meer heeft gewerkt en ook geen loon meer heeft ontvangen. [verzoeker] heeft op zijn beurt aangevoerd dat hij de door [verweerder] overgelegde loonstroken nimmer heeft ontvangen en dat die niet juist zijn. De daarop vermelde bedragen zijn ook niet op zijn bankrekening overgemaakt, zo stelt hij.
5.6.
Omdat het aan [verzoeker] is om zijn stellingen te onderbouwen en zo nodig te bewijzen, heeft de kantonrechter aan de hand van de door hem zelf overgelegde stukken zijn stellingen gecontroleerd. [verzoeker] heeft een overzicht overgelegd van de bijboekingen op zijn bankrekening door [handelsnaam 1] . Ook heeft hij een afschrift van zijn betaalrekening over de periode juni 2021 / maart 2023 overgelegd, waarop contante stortingen te zien zijn. Niet duidelijk is of dit alle transacties zijn op deze rekening. Ook staat niet vast wat de herkomst is van de contante stortingen en of [verzoeker] alle contante betalingen die hij beweerdelijk van [verweerder] heeft ontvangen op deze rekening heeft gestort.
Het betreft de stellingen van [verzoeker] , die deels door [verweerder] zijn betwist. Om die stellingen te kunnen beoordelen, zijn deze in onderstaande tabel gezet, met in de laatste kolom het bedrag dat volgens de loonstroken is betaald.
Maand
Bank
ontvangen
Contante
stortingen
Datum
stortingen
Totaal
inkomen
volgens de stukken van [verzoeker]
Volgens loonstrook
Juni 2021
€ 750,06
€ 40,00
27/7
€ 790,06
€ 750,66
Juli 2021
€ 1.008,00
€ 1.008,00
€ 1.000,08
Augustus 2021
€ 700,80
September 2021
€ 400,00
€ 380,00
17/09
€ 780,00
€ 399,99
Oktober 2021
€ 500,00
€ 400,00
23/10
€ 900,00
€ 496,18
November 2021
€ 300,00
€ 340,00
€ 100,00
21/11
21/11
21/11
€ 740,00
€ 500,45
December 2021
€ 200,00
€ 120,00
€ 200,00
€ 150,00
€ 25,00
€ 185,00
5/12
13/12
19/12
26/12
26/12
29/12
€ 880,00
€ 500,45
Januari 2022
€ 210,00
€ 250,00
€ 50,00
€ 70,00
6/1
17/1
24/1
25/1
€ 580,00
€ 500,58
Februari 2022
€ 50,00
€ 50,00
€ 290,00
€ 100,00
€ 400,00
1 /2
1 /2
10/2
21/2
24/2
€ 890,00
€ 500,58
Maart 2022
€ 315,00
€ 630,00
€ 175,00
2/3
21/3
30/3
€ 1.120,00
€ 500,58
April 2022
€ 455,00
€ 305,00
€ 240,00
12/4
18/4
26/4
€ 1.000,00
€ 201,18
Mei 2022
€ 435
9/5
€ 435,00
€ 225,20
Juni 2022
€ 396,00
€ 535,00
€ 275,00
€ 315,00
€ 235,00
1/6
6/6
17/6
22/6
29/6
€ 1.756,00
€ 201,18
Juli 2022
€ 365,00
€ 600,00
5/7
25/7
€ 965,00
€ 204,64
Augustus 2022
€ 350,00
€ 400,00
€ 400,00
12/8
20/8
26/8
€ 1.150,00
€ 204,64
September 2022
€ 500,00
€ 280,00
€ 455,00
€ 130,00
12/9
21/9
29/9
29/9
€ 1.365,00
€ 150,57
Oktober 2022
€ 225,00
€ 335,00
€ 355,00
€ 460,00
17/10
24/10
29/10
€ 1.395,00
€ 225,10
November 2022
€ 225,10
€ 430,00
€ 920,00
17/11
30/11
€ 1.575,10
€ 234,63
December 2022
€ 310,00
€ 235,00
€ 450,00
9/12
11/12
19/12
€ 995,00
€ 234,63
Januari 2023
€ 180,00
€ 200,00
€ 395,00
3/1
11/1
28/1
€ 775,00
€ 258,44
Februari 2023
€ 130,00
€ 330,00
€ 985,00
9/2
22/2
28/2
€ 1.445,00
--
Maart 2023
--
VT € 84,53
5.7.
Uit deze tabel volgt dat de eigen stelling van [verzoeker] , dat hij elke maand precies
€ 1.200,00 aan loon ontving, dat hij volledig op zijn rekening stortte, geen steun vindt in de door hemzelf overgelegde stukken.
Verklaring [verzoeker] als partijgetuige
5.8.
In de voorlopige getuigenverhoren die op verzoek van [verzoeker] hebben plaatsgevonden, is [verzoeker] zelf als getuige gehoord.
Hij heeft verklaard dat [handelsnaam 1] om 11:30 uur en op zaterdag om 14:00 uur openging en dat hij om 10:30 begon met het klaarmaken van de salades en het klaarzetten van het vlees. De zaak ging tussen 22:00 en 22:30 uur dicht en dan ging hij schoonmaken, waar hij twee uur mee bezig was.
Tot september-oktober 2022 werkte hij alleen in de zaak en daarna kwam [verweerder] ook in de zaak werken. Vanaf dat moment werkte hij nog maar vijf dagen per week en had hij woensdag en zondag vrij. Op de andere dagen ging [verweerder] ook de opening verzorgen en begon [verzoeker] om 15:00 uur. Dat duurde twee maanden. Daarna opende [verweerder] een andere zaak. [verzoeker] ging toen weer 6 dagen werken, en was op woensdag vrij.
[verzoeker] heeft verklaard dat alles wat voor de zaak nodig was, door hem werd besteld.
De contante betalingen van zijn loon mocht hij van [verweerder] zelf uit de kassa halen.
Tussenconclusie
5.9.
De kantonrechter stelt vast dat de partijgetuigenverklaring van [verzoeker] afwijkt van zijn stellingen in het verzoekschrift. Uit deze verklaring volgt immers dat [verzoeker]
nietgedurende zijn gehele dienstverband 6 dagen per week, veertien uur per dag heeft gewerkt. In de periode dat [verweerder] ook in de zaak werkte, werkte hij volgens eigen zeggen vijf dagen per week en begon hij om 15:00 uur. Ook ging de zaak op zaterdag later open dan aanvankelijk door [verzoeker] is gesteld.
5.10.
Daar komt nog bij dat [verweerder] terecht heeft opgemerkt dat [verzoeker] geen verklaring heeft gegeven voor het feit dat hij al die jaren nooit heeft geprotesteerd dat hij te weinig loon heeft ontvangen. Dat klemt temeer, nu hij kennelijk zijn loon zelf contant uit de kassa mocht pakken, zoals hij heeft verklaard. [verweerder] heeft geen expliciet beroep gedaan op de (gevolgen van) schending van de klachtplicht ex artikel 6:89 BW, zodat de kantonrechter het verzoek daar niet op kan afdoen. Echter, het jarenlang niet protesteren tegen de gang van zaken, in combinatie met het feit dat [verzoeker] zichzelf op meerdere punten tegenspreekt en zijn stellingen geen steun vinden in de door hem overgelegde stukken, maakt wel dat er hoge eisen mogen worden gesteld aan het door [verzoeker] te leveren bewijs van de door hem gestelde arbeidsomvang van 84 uur per week. Zoals al is vermeld, heeft [verzoeker] om dit bewijs te kunnen leveren, een voorlopig getuigenverhoor verzocht. In het kader daarvan zijn de volgende getuigen gehoord, die – voor zover van belang – het volgende hebben verklaard over de werktijden van [verzoeker] .
De overige getuigenverklaringen
[verweerder]
5.11.
[verweerder] heeft verklaard dat [verzoeker] gemiddeld 20 uur per maand voor hem werkte en dat hij hem steeds voor een paar uur per keer opriep om te komen werken. Hij heeft verklaard dat [verzoeker] niet meer uren heeft gewerkt dan op zijn loonstroken staat en dat hij geen “zwarte” betalingen heeft gedaan. [verweerder] heeft verklaard dat de zaak een oppervlakte had van 15 m2 en dat er alleen afgehaald kon worden. Het duurde niet langer dan 15 minuten om de zaak schoon te maken en daarmee werd al een half uur voor sluitingstijd begonnen, zodat na sluitingstijd geen werkzaamheden meer werden verricht. Volgens [verweerder] werkte hij op doordeweekse dagen altijd zelf ook in de zaak
[getuige 1]
5.12.
[getuige 1] heeft verklaard dat zij als oproepkracht heeft gewerkt voor [handelsnaam 1] . Als zij werd opgeroepen, was dat door [verzoeker] . Ze werkte twee of drie keer per week, meestal na 15:00 of 16:00 uur en was er dan drie tot vier uur. Op een ander moment in haar verklaring heeft ze verklaard dat ze alleen kwam helpen in de weekenden. Ze heeft [verweerder] niet vaak gezien, maar herinnert zich wel dat [verweerder] de zaak opende en na een uur of twee weg ging en dat [verzoeker] daarna kwam. Ze weet niet wat de openingstijden van de zaak waren. Ze heeft zelf nooit openings- of sluitingswerkzaamheden gedaan.
Voordat ze in [handelsnaam 1] kwam werken kwam ze vaker (als klant) in de zaak, als ze naar haar zus ging, die in [vestigingsplaats 1] woont. Dat was één keer in de twee weken. Ze heeft toen wel eens [verzoeker] de zaak zien openen. Dat was rond 12:30 of 12:00 uur. Ze werd wel eens om 20:00 uur opgeroepen om te komen schoonmaken en zag dan [verzoeker] de sluitingswerkzaamheden uitvoeren om 22:00 uur.
[getuige 2]
5.13.
[getuige 2] heeft verklaard dat hij vijf dagen per week in [vestigingsplaats 1] de trein nam naar zijn werk in Sittard en dat hij elke dag als hij terug kwam met zijn trein, rond 19:10 uur, [verzoeker] aan het werk zag in [handelsnaam 1] . Hij zag [verweerder] daar ook altijd. Op zaterdagen kwam hij ook langs [handelsnaam 1] , als hij boodschappen ging doen in [vestigingsplaats 1] . De zaak ging dan om 14:00 uur open. Dan zag hij [verzoeker] altijd. En ook om 16:00 uur, als hij er weer langs liep. Op zondagen zag hij [verweerder] altijd.
[getuige 3]
5.14.
De heer [getuige 3] heeft verklaard dat hij 2 á 3 keer per week in [vestigingsplaats 1] kwam om koffie te drinken en dan langs het station kwam. Dat waren geen vaste dagen. Hij kwam dan rond 13:00, 15:00 of 16:00 uur langs de zaak en rond 19:00 uur weer en zag [verzoeker] dan altijd.
Soms zag hij [verzoeker] ook rond 24:00 of 1:00 uur bij de fontein bij het station een sigaret roken als de zaak dicht was.
[getuige 4]
5.15.
De heer [getuige 4] heeft verklaard dat hij vaste klant was bij [handelsnaam 1] en daar 3 á 4 keer per week kwam. Hij kent [verzoeker] vanaf 2022 en zag hem in die periode iedere dag werken. Hij kwam elke dag langs de zaak op de terugweg van zijn werk om 16:00 uur. Hij zag [verzoeker] dan werken. Hij kwam ook wel eens rond 22:00 uur langs de zaak en zag [verzoeker] daar aan het werk.
De getuigenverklaringen in contra-enquête
[getuige 5]
5.16.
De heer [getuige 5] is medevennoot van [verweerder] in een andere onderneming van [verweerder] , [handelsnaam 2] in [vestigingsplaats 2] . [getuige 5] heeft verklaard dat [verweerder] doordeweeks werkte in [vestigingsplaats 1] voor [handelsnaam 1] en in het weekend voor [handelsnaam 2] . Hij had op de doordeweekse dagen vaker telefonisch contact met [verweerder] , en dan stond die in de file op weg naar [vestigingsplaats 1] , of was in [handelsnaam 1] aan het werk. Hij kon dat zien omdat ze gebruik maakten van videobellen.
[getuige 6]
5.17.
De heer [getuige 6] heeft verklaard dat hij [verweerder] heeft geholpen met het traject naar de opening van [handelsnaam 1] in [vestigingsplaats 1] . Volgens [getuige 6] was de openingstijd 12:00 uur en sloot de zaak tussen 20:00 en 21:00 uur. [verweerder] werkte volgens [getuige 6] vijf tot zes dagen per week in [vestigingsplaats 1] . Hij zag dat tijdens het videobellen. [getuige 6] heeft verklaard dat hij in de periode juni 2021-maart 2023, ongeveer een keer in de drie weken in [handelsnaam 1] is geweest. Van die keren was [verzoeker] zes of zeven keer ook aan het werk. Hij denkt dat [verzoeker] 20 tot 30 uur per week werkte, maar kan dat niet uit eigen wetenschap verklaren.
[getuige 7]
5.18.
De heer [getuige 7] is eigenaar van de groothandel die leverde aan [handelsnaam 1] . Hij leverde meestal op vrijdag. Hij zag [verzoeker] dan soms, maar ook vaker niet. Van de 6 of 7 keer zag hij [verzoeker] 2 of 3 keer. De betaling van de rekeningen gebeurde door [verweerder] , nooit door [verzoeker] . Alle bestellingen werden door [verweerder] gedaan, niet door [verzoeker]
Conclusie
5.19.
De kantonrechter is op basis van de afgelegde getuigenverklaringen van oordeel dat er zeker aanwijzingen zijn dat [verzoeker] gedurende zijn dienstverband meer uren heeft gewerkt dan de gemiddeld twintig uur per maand die blijkens de door [verweerder] overgelegde loonstroken zijn verloond. Immers, twintig uur per maand komt neer op gemiddeld 5 uur per week en dat aantal uren is niet geloofwaardig, gelet op de verklaringen van de reguliere klanten die [verzoeker] vaker aan het werk hebben gezien op verschillende tijdstippen.
5.20.
De stelling van [verzoeker] , dat hij deels zwart uitbetaald is, is door hem dan ook voldoende onderbouwd en door [verweerder] onvoldoende gemotiveerd betwist. [verzoeker] heeft zelf gesteld dat hij
€ 1.200,00 per maand heeft ontvangen voor zijn werk bij [handelsnaam 1] . Ook al volgt dat bedrag niet uit het overzicht van de contante stortingen, de kantonrechter zal bij de verdere beoordeling van zijn stellingen van dit bedrag uitgaan, ook omdat dit in het voordeel is van [verweerder] , die immers zelf stelt dat hij minder per maand heeft betaald.
5.21.
Uitgaande van het cao-uurloon van € 10,67 bruto per uur (loontabel juni 2022), en uitgaande van een betaling van € 1.200,00 per maand, waarover partijen het eens zijn dat het brutoloon bij dat bedrag niet veel zal verschillen van het netto-equivalent, is [verzoeker] betaald voor ongeveer 26 uur per week werken. De kantonrechter is van oordeel dat [verzoeker] niet aannemelijk heeft gemaakt, laat staan heeft bewezen dat hij meer uren per week heeft gewerkt. Zijn stelling dat hij zes dagen per week van 11:00 tot 1:00 uur heeft gewerkt, vindt geen steun in de getuigenverklaringen. Zelfs na twee schriftelijke rondes en het horen van acht getuigen is het nog steeds niet duidelijk wat de openingstijden waren van de zaak. Door verschillende getuigen wordt daar wisselend over verklaard. [verzoeker] zelf, die in zijn verzoekschrift wel stelde dat hij gedurende de volledige openingstijden, en heel veel uren daaromheen, steeds (alleen) werkte, heeft dat als getuige niet bevestigd. Hij heeft zelf verklaard dat [verweerder] de zaak opende en dat hij dan pas om 15:00 uur begon, maar het is onduidelijk gedurende welke periode dat is geweest. De zaak was op zaterdag wel open, maar wel pas later, maar ook daar wordt wisselend over verklaard. Ook heeft [verzoeker] zelf als getuige niet bevestigd dat hij zes dagen per week werkte. Dat [verzoeker] na sluitingstijd elke dag minstens twee uur moest schoonmaken en pas om 1:00 uur klaar was, wordt door niemand bevestigd. Dat [getuige 3] [verzoeker] wel eens ’s nachts, als de zaak dicht was, op het station een sigaret heeft zien roken, is daartoe echt onvoldoende. [getuige 1] , die ook voor [handelsnaam 1] heeft gewerkt, heeft verklaard dat de zaak om 22:00 uur fysiek werd afgesloten. De tijdstippen waarop [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] hebben gezien dat [verzoeker] aan het werk was, zijn goed te verenigen met een werkweek van 26 uur.
5.22.
Dat [verzoeker] structureel meer werkte dan de uren dat hij kreeg betaald, is dan ook niet vast komen te staan, laat staan dat dit 84 uur per week was.
5.23.
Dat betekent dat de verzoeken tot betaling van niet betaalde uren, het vakantiegeld en de wettelijke verhoging daarover, worden afgewezen.
Het verzoek onder 3: uitbetaling van de vakantie-uren
5.24.
[verzoeker] heeft gesteld dat hij gedurende zijn dienstverband nooit zijn wettelijke en bovenwettelijke vakantiedagen heeft opgenomen. Volgens [verzoeker] heeft hij – overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.16 van de cao recht op uitbetaling van 420 vakantie-uren.
5.25.
[verweerder] heeft (onder randnummer 10 van het verweerschrift) aangevoerd dat [verzoeker] zijn vakantiedagen heeft opgenomen. Ook voert [verweerder] aan dat [verzoeker] geen recht meer heeft op opname of uitbetaling van zijn vakantiedagen omdat hij in alle jaren voorafgaand aan deze procedure daar nooit om heeft gevraagd.
5.26.
[verzoeker] is op dit verweer niet meer ingegaan, terwijl dat wel op zijn weg had gelegen. Dit onderdeel van zijn verzoek wordt daarom afgewezen, omdat dit – gelet op het verweer – onvoldoende is onderbouwd.
De transitievergoeding
5.27.
[verzoeker] stelt dat het dienstverband op initiatief van [verweerder] opgezegd is, en dat [verweerder] daarom de transitievergoeding verschuldigd is op grond van het bepaalde in artikel 7:673 BW.
5.28.
[verweerder] heeft hier tegenin gebracht dat er sprake was van een contract voor bepaalde tijd dat liep tot 15 maart 2023 en dat hij op 1 februari 2023 heeft laten weten dat dit niet zou worden verlengd. [verzoeker] is vervolgens per direct niet meer komen werken en heeft de maanden februari en maart 2023 niet meer gewerkt. [verweerder] stelt dat hij ervan heeft afgezien om [verzoeker] hiervoor in rechte te betrekken, maar dat [verzoeker] onder die omstandigheden geen aanspraak meer kan maken op de transitievergoeding.
5.29.
De kantonrechter overweegt als volg. Partijen verschillen van mening over de inhoud van de arbeidsovereenkomst en hoe die is beëindigd. Niet in geschil is echter dat het initiatief voor de beëindiging, dan wel niet-voortzetting, bij [verweerder] als werkgever lag. Op grond van het bepaalde in artikel 7:673 lid 1 onder a, 3e BW was [verweerder] dan ook gehouden aan [verzoeker] de transitievergoeding te betalen. De door [verweerder] geschetste omstandigheden maken dat niet anders, nu dit geen omstandigheden zijn die vallen onder de in lid 7 genoemde uitzonderingen op de verplichting tot betaling van een transitievergoeding. Dat [verweerder] ervan af heeft gezien om [verzoeker] aan te spreken op het per direct neerleggen van zijn werkzaamheden, is zijn eigen keuze, maar ontslaat hem niet van zijn verplichting tot betaling van de transitievergoeding.
5.30.
De door [verzoeker] berekende hoogte van de transitievergoeding is echter gebaseerd op een maandloon van € 4.618,14, dat door [verweerder] wel is betwist. De kantonrechter zal de transitievergoeding berekenen op basis van het loon van € 1.200,00, te vermeerderen met 8% vakantiegeld en over dienstverband van 1 juni 2021 tot 15 maart 2023, te weten een jaar, 9 maanden en 15 dagen. Dit komt neer op een transitievergoeding van € 774,00 bruto. De wettelijke rente hierover zal worden toegewezen met ingang van de dag nadat de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 16 maart 2023.
De buitengerechtelijke incassokosten
5.31.
[verzoeker] verzoekt vergoeding van de buitengerechtelijke kosten. De vordering moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit).
De kantonrechter stelt vast dat de eisende partij voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief over het toegewezen bedrag, te weten 15% van € 774,00 = € 116,10
De proceskosten
5.32.
De proceskosten komen voor rekening van [verzoeker] , omdat [verzoeker] overwegend ongelijk krijgt. De proceskosten aan de zijde van [verweerder] worden begroot op € 1.086,00 aan salaris gemachtigde.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van een bedrag van € 774,00 bruto aan transitievergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 maart 2023 tot de dag der algehele voldoening,
6.2.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van een bedrag van € 116,10 aan buitengerechtelijke kosten,
6.3.
wijst het meer of anders verzochte af,
6.4.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten van € 1.086,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
6.5.
verklaart de veroordelingen onder 6.1., 6.2. en 6.4. van deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad [2] .
Deze beschikking is gegeven door mr. A.P.A. Bisscheroux en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2025.

Voetnoten

1.Mr. Soro per -email van 25 september 2024 en mr. Gulickx per e-mail van 25 oktober 2024.
2.Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat de veroordelingen in de beschikking uitgevoerd moeten worden, ook als eventueel in hoger beroep wordt gegaan.