ECLI:NL:RBLIM:2025:3592

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
C/03/338034 / FT RK 25/20
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling op basis van onvoldoende goede trouw en verslavingsproblemen

In deze zaak heeft verzoeker op 14 januari 2025 een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De mondelinge behandeling vond plaats op 25 maart 2025, waarbij verzoeker en verschillende vertegenwoordigers van hulpinstanties aanwezig waren. De rechtbank heeft het verzoek getoetst aan de criteria van artikel 288 van de Faillissementswet (Fw). De rechtbank concludeert dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij te goeder trouw is geweest met betrekking tot het ontstaan van zijn schulden in de drie jaar voorafgaand aan het verzoek. De rechtbank wijst op de schulden die verzoeker heeft, waaronder verkeersboetes en een schuld aan Essent, die niet te goeder trouw zijn ontstaan. Daarnaast heeft verzoeker een verslavingsprobleem dat niet voldoende onder controle is, wat ook een belangrijke factor is in de beoordeling. De rechtbank wijst het verzoek af op basis van de criteria van de Faillissementswet, waarbij ook de hardheidsclausule niet van toepassing is. De uitspraak is gedaan op 8 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond afwijzing toepassing schuldsaneringsregeling
Toezicht / insolventies
rekestnummer: C/03/338034 / FT RK 25/20
datum vonnis: 8 april 2025
in de zaak van
[verzoeker],
wonend in [woonplaats] aan de [adres] ,
hierna: verzoeker.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Verzoeker heeft op 14 januari 2025 een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 maart 2025. Daarbij zijn verschenen:
- verzoeker;
- mevr. [naam 1] en mevr. [naam 2] van Moveoo;
- beschermingsbewindvoerder mevr. [naam beschermingsbewindvoerder] van Visueel Bewind B.V.;
- schuldhulpverlener mevrouw [naam schuldhulpverlener] .
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1.
De rechtbank dient het verzoek te toetsen aan de criteria genoemd in artikel 288 Faillissementswet (Fw).
2.2.
Bij de beoordeling van het in artikel 288 lid 1 onder b Fw bedoelde te goeder trouw zijn van de schuldenaar wordt een gedragsmaatstaf gehanteerd om beoogd misbruik van de schuldsaneringsregeling tegen te gaan, waarbij de rechter met alle omstandigheden van het geval rekening kan houden. Daarbij spelen (onder meer) een rol de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de schuldenaar een verwijt kan worden gemaakt dat de schulden zijn ontstaan of onbetaald gelaten en het gedrag van de schuldenaar voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door schuldeisers juist te frustreren. Het is daarbij aan de schuldenaar om bedoelde goede trouw aannemelijk te maken.
2.3.
De rechtbank is van oordeel dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten aanzien van het ontstaan van de schulden in de drie jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend steeds te goeder trouw is geweest, zoals de wet dat bedoelt. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
2.4.
De schuld van bijna € 3.000,00 ten aanzien van de zes verkeersboetes (uit 2022 en 2023) bij het CJIB ziet, zo is ter zitting door verzoeker verklaard, op autorijden zonder rijbewijs, hetgeen zonder meer niet te goeder trouw is.
Voorts is ten aanzien van de schuld van bijna € 400,00 aan Essent (uit 2023, dus tijdens het beschermingsbewind) door verzoeker niet aannemelijk gemaakt dat ontstaan en onbetaald laten ervan te goeder trouw is geweest.
Uit aanvullende stukken blijkt ten slotte dat het beslag op de bijstandsuitkering van verzoeker gelegd is in opdracht van Klarna Bank inzake een factuur van Luxe Boutique, en dat de betreffende schuld is ontstaan op 28 april 2023. Ook ten aanzien van deze schuld is door verzoeker omtrent goede trouw ter zake van ontstaan en onbetaald laten niets gesteld laat staan aannemelijk gemaakt.
2.5.
Bij de beoordeling van de in artikel 288 lid 1, aanhef en sub c Fw bedoelde inschatting, of een schuldenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen, worden volgens het gestelde onder 4.1.3.5 in het Landelijk Procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbank, landelijke uniforme beoordelingscriteria gehanteerd zoals in bijlage III van het procesreglement zijn opgenomen.
2.6.
Op grond van art. 7.3.2 van genoemde bijlage III wordt een verzoeker met verslavingsproblemen in beginsel alleen toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, indien aannemelijk is dat de verslaving al enige tijd onder controle is, in die zin dat de verzoeker al enige tijd geen drugs of alcohol meer gebruikt en/of al enige tijd niet meer gokt. De periode waarin de verslaving onder controle dient te zijn, bedraagt in beginsel één jaar. Deze periode kan korter of langer zijn afhankelijk van, onder meer, de ernst en de duur van de verslaving. Dat de verslaving onder controle is, dient te worden bevestigd door een hulpverlener of door een hulpverlenende instantie.
2.7.
Volgens de eigen verklaring van verzoeker is hij op 29-jarige leeftijd (16 jaar geleden) verslaafd geraakt aan heroïne en is hij op 16-jarige leeftijd in de weekenden begonnen met het gebruiken van speed, pillen en wiet.
Blijkens de zich in het dossier bevindende brief van 12 november 2024 van [naam GZ-psycholoog] , GZ-psycholoog werkzaam bij de Rooyse Wissel, is verzoeker chronisch verslaafd aan opioïden. Uit die brief wordt de navolgende passage aangehaald:
“(…) Sinds een goed half jaar wordt de methadon door ons voorgeschreven en geleverd door de apotheek. Het is de bedoeling dat we dit in de toekomst ook blijven monitoren. Hij krijgt deze methadon voorgeschreven zodat hij geen heroïne meer hoeft te gebruiken. Dit doet hij dan ook amper meer. (…)
Voorts blijkt uit het dossier dat verzoeker, zoals hij ter zitting ook heeft bevestigd, in mei 2024 (derhalve ongeveer een half jaar voorafgaand aan het verzoek) nog heroïne heeft gebruikt. Volgens informatie van Servicecentrum MER was dit om de spanning en interne onrust te dempen die door een conflict met bekende was ontstaan, hetgeen door verzoeker niet is weersproken.
Dat dit zoals verzoeker betoogt een ‘eenmalig incident’ is geweest, doet er - wat daar ook verder van zij -, niet aan af dat verzoeker daarmee niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn verslaving een jaar of langer onder controle heeft. Dat genoemde psycholoog [naam GZ-psycholoog] in zijn brief stelt dat verzoeker ‘sinds anderhalf jaar op allerlei fronten stabiel functioneert’ is onvoldoende concreet om anders te oordelen.
2.8.
Verzoeker heeft een beroep gedaan op de hardheidsclausule van artikel 288 lid 3 Fw. Op grond van deze bepaling kan de schuldenaar ondanks het ontbreken van goede trouw (lid 1, onderdeel b) of strafrechtelijk gerelateerde schulden (lid 2, onderdeel c) toch tot de schuldsaneringsregeling worden toegelaten. De hardheidclausule ziet dus niet op de weigeringsgrond van artikel 288 lid 1, onderdeel c Fw en kan er in dit geval dus niet toe leiden dat verzoeker alsnog wordt toegelaten tot de schuldsaneringsregeling.
2.9.
Op grond van voorgaande overwegingen dient het verzoek te worden afgewezen.

3.De beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Schreurs-van de Langemheen, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 april 2025 in tegenwoordigheid van mr. R.H. Kessels, griffier.
Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.