ECLI:NL:RBLIM:2025:3607

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
11558043 CV EXPL 25-1045
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot doorbetaling van loon tijdens ziekte in kort geding met betrekking tot een nul-urencontract

In deze zaak vorderde de werknemer in kort geding de doorbetaling van zijn loon tijdens ziekte. De werknemer, die op 11 december 2024 in dienst trad bij Ursa Kerkade B.V. met een salaris van € 15,00 per uur, meldde zich op 25 januari 2025 ziek. Vanaf die datum ontving hij geen loon meer. De gemachtigde van de werknemer stelde Ursa in gebreke en verzocht om bevestiging van de doorbetaling van 95% van het loon tijdens ziekte. Ursa weigerde dit en de werknemer vorderde daarop in kort geding. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat er een arbeidsomvang van minimaal 30 uur per week was overeengekomen, en dat de arbeidsovereenkomst een nul-urencontract betrof. De kantonrechter wees de vorderingen van de werknemer af en veroordeelde hem in de proceskosten. De beslissing werd genomen op 17 april 2025 door mr. P.H.M. Kuster.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11558043 \ CV EXPL 25-1045
Vonnis in kort geding van 17 april 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. D.M. Gijzen,
tegen
URSA KERKRADE B.V., tevens handelend onder de naam
DE BEREN KERKRADE,
te Kerkrade,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Ursa,
gemachtigde: mr. M. Rahnama’i.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het exploot van dagvaarding van 5 maart 2025 met producties 1 tot en met 8;
- productie 1 van Ursa;
- de mondelinge behandeling van 3 april 2025, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt, en waarbij Ursa een pleitnota heeft voorgedragen en overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is op 11 december 2024 bij Ursa in dienst getreden tegen een salaris van € 15,00 per uur. De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor de duur van zeven maanden. Op de arbeidsovereenkomst is de cao voor Horeca en aanverwante bedrijven van toepassing.
2.2.
[eiser] heeft zich op 25 januari 2025 ziek gemeld. Vanaf die datum heeft hij geen loon meer ontvangen.
2.3.
Bij brief van 13 februari 2025 heeft de gemachtigde van [eiser] Ursa in gebreke gesteld en gesommeerd om binnen vijf dagen schriftelijk te bevestigen dat Ursa tijdens ziekte 95% van het loon doorbetaalt.
2.4.
Bij brief van 19 februari 2025 heeft de gemachtigde van Ursa gereageerd en het verzoek van de gemachtigde van [eiser] afgewezen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – dat de kantonrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis Ursa zal veroordelen om aan [eiser] tijdens zijn ziekte te betalen:
Primair:
€ 2.043,30 bruto of het netto equivalent daarvan onder overlegging van een deugdelijke loonstrook, en;
€ 2.043,30 bruto per vier weken of het netto equivalent daarvan onder overlegging van een deugdelijke loonstrook, voor elke periode van vier weken die vanaf 24 maart 2025 verstrijkt, en;
de wettelijke verhoging over 1 en 2 en;
de wettelijke rente over 1 en 2;
of een voorschot op 1 tot en met 4.
Subsidiair:
6. € 1.434,50 € 1.434,50 bruto of het netto equivalent daarvan onder overlegging van een deugdelijke loonstrook, en;
6. € 1.434,50 € 1.434,50 bruto per vier weken of het netto equivalent daarvan onder overlegging van een deugdelijke loonstrook, voor elke periode van vier weken die vanaf 24 maart 2025 verstrijkt, en;
6. € 1.434,50 de wettelijke verhoging over 6 en 7 en;
6. € 1.434,50 de wettelijke rente over 6 en 7;
6. € 1.434,50 of een voorschot op 6 tot en met 9.
Meer subsidiair:
11. € 2.995,80 € 2.995,80 bruto of het netto equivalent daarvan onder overlegging van een deugdelijke loonstrook;
11. € 2.995,80 de wettelijke verhoging over 11 en;
11. € 2.995,80 de wettelijke rente over 11;
11. € 2.995,80 of een voorschot op 11 tot en met 13;
met veroordeling van Ursa in de proceskosten..
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen de stelling ten grondslag dat Ursa gehouden is om 95% van het loon bij ziekte door te betalen.
3.3.
Ursa voert verweer. Ursa concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter is van oordeel dat de vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen, waarna [eiser] wordt veroordeeld in de proceskosten. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.2.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De kantonrechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft en vervolgens of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is.
Het spoedeisend belang
4.3.
[eiser] vordert – kort gezegd – doorbetaling van het loon over de periode dat hij ziek is. Een dergelijke vordering is naar haar aard spoedeisend omdat het gaat om de maandelijkse inkomsten van [eiser] .
De vorderingen
4.4.
Aan zijn primaire vorderingen legt [eiser] de stelling ten grondslag dat partijen mondeling een arbeidsomvang van minimaal 30 uur per week zijn overeengekomen. Dat zou volgens [eiser] blijken uit de loonstroken, de omstandigheid dat hij de door Ursa aangeboden schriftelijke arbeidsovereenkomst niet heeft ondertekend en het gesprek op 18 januari 2025 tussen hem en [naam 1] en [naam 2] van Ursa.
4.5.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat partijen een arbeidsomvang zijn overeengekomen van minimaal 30 uur per week. [eiser] heeft de schriftelijke overeenkomst die Ursa aan hem heeft gestuurd weliswaar niet ondertekend, maar hij is wel bij Ursa gaan werken en heeft daarmee uitvoering gegeven aan de overeenkomst. Daarbij weegt de kantonrechter ook mee dat – zo blijkt uit productie 5 bij dagvaarding – [eiser] op 24 december 2024 nadat hij de schriftelijke overeenkomst ter ondertekening had ontvangen alleen het uurloon ter sprake heeft gebracht en niet het aantal te werken uren, terwijl artikel 2 lid 6 van de toegestuurde overeenkomst vermeldt dat het gaat om een nul-urencontract. Ook de overgelegde loonstroken geven geen blijk van een afgesproken minimale arbeidsomvang omdat daarin “0,00” staat bij “Aantal uren/week”.
Ook is niet aannemelijk gemaakt dat de arbeidsomvang van minimaal 30 uur per week is besproken tussen [eiser] en Ursa voorafgaand aan of tijdens het dienstverband. Ursa heeft namelijk schriftelijke getuigenverklaringen in het geding gebracht waarin beide getuigen verklaren dat tijdens het sollicitatiegesprek over een nul-urencontract is gesproken. Tevens heeft Ursa tijdens de mondelinge behandeling betwist dat een minimale arbeidsomvang van 30 uur per week onderwerp van gesprek was op 18 januari 2025 en naar voren gebracht dat dit gesprek ging over het functioneren van [eiser] . Omdat [eiser] zijn vordering in het licht van het standpunt van Ursa niet nader heeft onderbouwd met (andere) stukken waaruit kan blijken dat tussen partijen een minimale arbeidsomvang van 30 uur is afgesproken en binnen een kort geding geen ruimte is voor bewijslevering, zullen de primaire vorderingen worden afgewezen.
4.6.
Aan zijn subsidiaire vorderingen legt [eiser] de stelling ten grondslag dat er weliswaar nog geen drie maanden vanaf datum indiensttreding zijn verstreken, maar dat hij op grond van de redelijkheid en billijkheid van artikel 6:248 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) aanspraak kan maken op het gemiddelde loon dat hij tot nu toe heeft ontvangen. De subsidiaire vorderingen zullen worden afgewezen omdat [eiser] geen feiten en omstandigheden heeft gesteld die het door hem ingeroepen rechtsgevolg – naar de kantonrechter begrijpt toepassing van het rechtsvermoeden van arbeidsomvang (artikel 7:610b BW) – kunnen meebrengen.
4.7.
Aan zijn meer subsidiaire vorderingen legt [eiser] de stelling ten grondslag dat hij aanspraak kan maken op loon over de reeds ingeroosterde uren tot en met week 10, die Ursa na de ziekmelding snel allemaal heeft verwijderd uit het rooster. Ursa stelt zich op het standpunt dat [eiser] niet was ingeroosterd tot en met maart omdat zij geen kwartaal vooruit plant. Er wordt een à twee weken vooruit gepland en een week van tevoren wordt de benodigde bezetting bepaald aan de hand van de hoeveelheid reserveringen.
4.8.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij was ingeroosterd tot en met week 10 (tot en met 9 maart 2025). Tijdens de schorsing van de mondelinge behandeling hebben partijen samen namelijk de conclusie getrokken dat producties 6 tot en met 8 niet als bewijs kunnen dienen van de stelling van [eiser] omdat daaruit niet blijkt dat [eiser] was ingeroosterd. Nu Ursa de stelling van [eiser] betwist, [eiser] zijn stelling niet met andere, leesbare stukken heeft onderbouwd en in een kort geding geen ruimte is voor bewijslevering, zullen ook de meer subsidiaire vorderingen worden afgewezen.
4.9.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Ursa worden begroot op:
- salaris gemachtigde
814,00
(vast tarief kort geding kanton gemiddeld)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
949,00

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 949,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2025.
CL