ECLI:NL:RBLIM:2025:3640

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
18 april 2025
Zaaknummer
11556423 \ CV EXPL 25-1026
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallige pensioenpremies door een stichting in de schoonmaak- en glazenwassersbranche

In deze zaak vorderden de stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf en de stichting Raad voor Arbeidsverhoudingen Schoonmaak- en Glazenwassersbranche (RAS) betaling van achterstallige pensioenpremies van een besloten vennootschap, hierna aangeduid als [gedaagde]. De vordering was gebaseerd op de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet verplichte deelneming in een Bedrijfstakpensioenfonds 2000 en de toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomst (CAO SGB). De gedaagde had een achterstand in de premiebetalingen laten ontstaan, wat leidde tot een vordering van in totaal € 6.667,70, vermeerderd met rente en kosten. De procedure verliep zonder verweer van de gedaagde, die na ambtshalve verkregen uitstel niet meer had gereageerd. De kantonrechter oordeelde dat de vordering van de eisers als niet weersproken moest worden toegewezen. De wettelijke handelsrente werd afgewezen, maar de wettelijke rente werd toegewezen over de hoofdsom vanaf het moment dat de gedaagde in verzuim was geraakt. Ook de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten werden toegewezen, omdat deze in overeenstemming waren met de redelijke kosten zoals vastgesteld in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Uiteindelijk werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van de hoofdsom, rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11556423 \ CV EXPL 25-1026
Vonnis van 16 april 2025
in de zaak van

1.de stichtingSTICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR HET SCHOONMAAK EN GLAZENWASSERSBEDRIJF,

gevestigd te Amsterdam,
2. de stichting
STICHTING RAAD VOOR ARBEIDSVERHOUDINGEN SCHOONMAAK- EN GLAZENWASSERSBRANCHE (RAS),
gevestigd te 's Hertogenbosch,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: pensioenfonds en Ras,
gemachtigde: Flanderijn,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd [adres] ,
[vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
verschenen bij [naam] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de akte van pensioenfonds en Ras
- de aantekening van de griffier op de rol van 26 februari 2025 dat aan [gedaagde] ambtshalve uitstel is verleend voor het indienen van originele stukken
- de aantekening van de griffier op de rol van 19 maart 2025 dat [gedaagde] niet heeft gereageerd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is volgens de Verplichtstellingsbeschikking van 6 november 2017 (Stcrt. 2017 nu. 64839) van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, een werkgever in een Schoonmaak- en/of Glazenwassersbedrijf. [gedaagde] valt dus als werkgever onder de werkingssfeer van het pensioenfonds), zoals deze is omschreven in artikel 2 en 3 van de Wet verplichte deelneming in een Bedrijfstakpensioenfonds 2000 (hierna te noemen: de “Wet”).
2.2.
[gedaagde] moet op grond van artikel 8 van de Wet premies betalen voor haar
werknemers uit hoofde van hun verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds.
Dit met inachtneming van het bepaalde in het uitvoeringsreglement van het pensioenfonds. Volgens dit uitvoeringsreglement is [gedaagde] per loontijdvak premie verschuldigd. Ook is [gedaagde] verplicht om volledige en juiste gegevens tijdig aan het pensioenfonds te verstrekken.
2.3.
De Collectieve arbeidsovereenkomst in het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf (hierna te noemen: CAO SGB) is van toepassing. RAS is opgericht door de CAO-partijen. [gedaagde] is werkgever in een schoonmaak- en/of glazenwassersbedrijf als bedoeld in CAO SGB.
2.4.
[gedaagde] is aan RAS op grond van CAO SGB een bijdrage verschuldigd van een bepaald percentage van de loonsom, zijnde 0,75% (exclusief BTW) van de loonsom in het lopende jaar. [gedaagde] moet de verschuldigde bijdrage binnen 14 dagen nadat de premienota is verzonden betalen.
2.5.
[gedaagde] heeft een achterstand laten ontstaan in de betalingen van de premies.

3.Het geschil

3.1.
Pensioenfonds en Ras vorderen bij dagvaarding - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 1.113,22, vermeerderd met:
  • primair de handelsrente,
  • subsidiair de wettelijke consumentenrente,
  • en kosten.
3.2.
Pensioenfonds en Ras leggen aan de vordering het volgende ten grondslag.
[gedaagde] heeft een achterstand in de premiebetalingen laten ontstaan van € 6.667,70. [gedaagde] is voorts de buitengerechtelijke incassokosten inclusief btw van € 857,15 en de vertragingsrente verschuldigd. Pensioenfonds en Ras berekenen de vertragingsrente tot datum van dagvaarding (= 16 januari 2025) op € 97,87. Op de vordering kan nog een bedrag van € 6.509,50 aan deelbetaling in mindering strekken.
Bij akte hebben het pensioenfonds en Ras hun vordering verminderd met een bedrag van
€ 158,20, welke zij na dagvaarding nog van [gedaagde] hebben ontvangen.

4.De beoordeling

Inhoudelijke beoordeling
4.1.
[gedaagde] heeft, na ambtshalve verkregen uitstel niet meer geantwoord. De vordering van pensioenfonds en Ras ten aanzien van de hoofdsom staat daarom als niet weersproken tussen partijen vast en behoort als onvoldoende betwist te worden toegewezen.
Rente
4.2.
De wettelijke handelsrente, die het pensioenfonds en Ras primair vorderen, is niet van toepassing, nu de betalingsverplichting van [gedaagde] niet voortvloeit uit een handelsovereenkomst. De subsidiair gevorderde wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW is wel toewijsbaar. Nu het pensioenfonds en Ras niet hebben toegelicht op basis van welke rente zij het bedrag van € 97,89 hebben berekend, zal de kantonrechter dat bedrag afwijzen en de wettelijke rente toewijzen over de (nog openstaande) hoofdsom vanaf de dag waarop [gedaagde] in verzuim is geraakt met de betaling van de facturen tot de dag van volledige betaling.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.3.
Pensioenfonds en Ras vorderen vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De hoofdvordering valt niet onder het toepassingsbereik van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De kantonrechter zal daarom de gevorderde vergoeding toetsen aan de oriëntatiepunten voor de beoordeling van dergelijke vorderingen uit het Rapport BGK-integraal, maar met toepassing van de wettelijke tarieven die geacht worden redelijk te zijn. Voldaan dient te worden aan het vereiste dat alleen redelijke kosten die in redelijkheid zijn gemaakt kunnen worden toegewezen. In dit geval is niet gebleken dat niet aan dit vereiste is voldaan. De gevorderde vergoeding is in overeenstemming met het tarief in het Besluit en is daarom redelijk. Daarom zal een bedrag van € 857,15 worden toegewezen.
Conclusie
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom € 6.667,70
- betaling voor dagvaarding € 6.507,50 -/-
- betaling na dagvaarding
€ 158,20 -/-
Totaal € 2,00
Proceskosten
4.5.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van pensioenfonds en Ras worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
147,92
- griffierecht
340,00
- salaris gemachtigde
135,00
(1 punt × € 135,00)
- nakosten
67,50
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
690,42

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan pensioenfonds en Ras te betalen een bedrag van € 2,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de (nog openstaande) hoofdsom, vanaf de respectieve vervaldata van de onderliggende facturen, telkens tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan pensioenfonds en Ras te betalen een bedrag van € 857,15 aan buitengerechtelijke kosten,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 690,42, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.V.L. Heuts en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2025.
type: JEC