ECLI:NL:RBLIM:2025:3730

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
11616478 CV EXPL 25-1505
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over huurachterstand en ontruiming van bedrijfsruimte

In deze zaak heeft de kantonrechter op 22 april 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen PP Koumen Vastgoed 1 B.V. (hierna: Koumen) en ECC Sprint Europe B.V. (hierna: ECC) betreffende een huurachterstand en de ontruiming van een bedrijfsruimte. Koumen vorderde de ontruiming van de bedrijfsruimte die door ECC werd gehuurd, alsook betaling van achterstallige huur, waarborgsom, contractuele boetes en proceskosten. De huurovereenkomst was oorspronkelijk aangegaan door de rechtsvoorganger van ECC, Allekabels, en was verlengd tot 1 april 2024. ECC was per 1 september 2023 in de rechten van Allekabels getreden.

Tijdens de mondelinge behandeling op 7 april 2025 werd vastgesteld dat ECC in gebreke was gebleven met de betaling van de huur en waarborgsom. De kantonrechter oordeelde dat Koumen voldoende spoedeisend belang had bij de gevraagde voorziening, gezien de hoogte van de huurachterstand en het risico van ontruiming. De kantonrechter wees de vorderingen van Koumen grotendeels toe, inclusief de ontruiming van de bedrijfsruimte binnen veertien dagen na betekening van het vonnis. ECC werd ook veroordeeld tot betaling van de achterstallige huur, waarborgsom, contractuele boetes en proceskosten.

De kantonrechter benadrukte dat ECC niet voldoende bijzondere omstandigheden had aangevoerd die de ontruiming zouden rechtvaardigen. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat Koumen direct kon overgaan tot ontruiming indien ECC niet tijdig aan de veroordelingen voldeed. Dit vonnis is een belangrijke uitspraak in het kader van huurrecht en de rechten van verhuurders in geval van huurachterstand.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11616478 \ CV EXPL 25-1505
Vonnis in kort geding van 22 april 2025
in de zaak van
PP KOUMEN VASTGOED 1 B.V.,
gevestigd te ’s-Gravenhage en kantoorhoudend te Maastricht-Airport, gemeente Beek,
eisende partij,
hierna te noemen: Koumen,
gemachtigde: mr. O.B. Schoemaker,
tegen
ECC SPRINT EUROPE B.V.,
statutair gevestigd te Hoensbroek, gemeente Heerlen,
gedaagde partij,
hierna te noemen: ECC,
vertegenwoordigd door de heer [naam] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling van 7 april 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

2.Het geschil

2.1.
Koumen en de rechtsvoorganger van ECC (Allekabels) zijn overeengekomen dat de rechtsvoorganger van ECC met ingang van 1 maart 2021 van Koumen huurt de bedrijfsruimte staande en gelegen aan De Koumen 94F, 100 (gedeeltelijk), 102 tot en met 106 te (6433 KE) Hoensbroek, gemeente Heerlen.
2.2.
Bij Allonge 1 van 1 februari 2022 is de huurovereenkomst verlengd tot 1 april 2024 en vastgelegd dat de huurovereenkomst daarna steeds met twaalf maanden wordt verlengd.
2.3.
Bij wijze van indeplaatsstelling of contractoverneming is ECC per 1 september 2023 in de rechten getreden van de voormalig huurder (Allekabels). ECC gebruikt het gehuurde - overeenkomstig artikel 1.2. van de huurovereenkomst - als op- en overslagruimte voor goederen van haar opdrachtgevers (carriers).
2.4.
De huurprijs bedraagt thans € 21.014,44 (inclusief btw) per maand.
2.5.
ECC heeft de huurovereenkomst opgezegd tegen 31 maart 2026.
2.6.
Tegen de achtergrond van deze vaststaande feiten vordert Koumen veroordeling van ECC - bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - tot ontruiming van de bedrijfsruimte, betaling van (achterstallige) huur en waarborgsom, (verbeurde) contractuele boetes, vergoeding van buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente, alsmede betaling van de proceskosten en nakosten, vermeerderd met rente.
2.7.
Koumen legt aan haar vorderingen ten grondslag dat ECC toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de door haar aangegane verplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst. ECC is in gebreke gebleven met de (tijdige) betaling van de huur en waarborgsom.
2.8.
ECC voert verweer.
2.9.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
De vraag of Koumen voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, die voor zover deze ziet op de gevorderde huurachterstand strekt tot betaling van een geldsom, dient te worden beantwoord aan de hand van de afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak. Voorts geldt dat voor een toewijzing van een geldsom in kort geding slechts plaats is als het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk zijn, terwijl voorts uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, bij afweging van de belangen van partijen, aan toewijzing niet in de weg staat. Voor toewijzing van de gevorderde ontruiming dient de hoogte van de huurachterstand ernstig genoeg te zijn. Aangezien een ontruiming een ingrijpende - en in de praktijk vaak een definitieve - maatregel is, worden bij deze beoordeling alle betrokken belangen in ogenschouw genomen.
3.2.
De gestelde huurachterstand is bij gelegenheid van de mondelinge behandeling door ECC niet betwist. De hoogte van de huurachterstand is dan ook vast komen te staan. ECC heeft over een restitutierisico niets aangevoerd. Koumen heeft in het licht van de hiervóór genoemde maatstaf spoedeisend belang bij toewijzing van de vordering, die strekt tot betaling van de huurachterstand. De door ECC bij gelegenheid van de mondelinge behandeling aangevoerde omstandigheden (betalingsonmacht en wegvallen van een grote opdrachtgever) maken dat niet anders. Deze komen voor haar risico.
3.3.
Het vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien, brengt met zich dat de vordering ter zake de huurachterstand zal worden toegewezen.
3.4.
De kantonrechter is van oordeel dat de tekortkoming van ECC in de nakoming van haar verplichting om de huur steeds tijdig te betalen zo ernstig is, dat in voldoende mate waarschijnlijk is dat de bodemrechter de huurovereenkomst zal ontbinden. Van Koumen hoeft niet langer gevergd te worden dat zij telkens achter de huurbetalingen aan moet gaan en dat zij de huurrelatie nog langer voortzet. Zij heeft er belang bij dat de door ECC gehuurde bedrijfsruimte beschikbaar komt ten behoeve van partijen die hun betalingsverplichtingen tegenover Koumen tijdig nakomen.
3.5.
Het ligt op de weg van ECC om bijzondere omstandigheden te stellen (en bij betwisting te bewijzen) die tot de conclusie kunnen leiden dat genoemde tekortkoming gezien haar bijzondere aard of betekenis de (ontbinding en de daaraan verbonden) ontruiming niet rechtvaardigt. Zulke omstandigheden zijn niet gebleken. Nu het hoogst waarschijnlijk is dat in een bodemprocedure tot ontbinding van de huurovereenkomst zal worden besloten, ligt de gevorderde ontruiming voor toewijzing gereed. De ontruimingstermijn zal op veertien dagen na betekening van het vonnis worden gesteld.
3.6.
De in het kader van de ontruiming gevorderde dwangsom wordt afgewezen, omdat Koumen de ontruiming middels de grosse van dit vonnis kan bewerkstelligen.
3.7.
Ingevolge HR 15 juni 2007 (ECLI:NL:HR:2007:BA1522) geldt dat indien de hoofdvordering voldoende spoedeisend is om in kort geding te kunnen worden beoordeeld, de proceseconomie ermee gebaat is dat in hetzelfde geding ook over een daarmee nauw verwante nevenvordering als die ter zake van buitengerechtelijke kosten wordt beslist.
3.8.
Naar het oordeel van de kantonrechter bestaat er voldoende samenhang tussen de hoofdvordering en de nevenvordering om naast een spoedeisend belang bij de hoofdvordering, ook een spoedeisend belang bij de gevorderde waarborgsom, (verbeurde) contractuele boetes, wettelijke rente en de buitengerechtelijke kosten aan te nemen.
3.9.
ECC heeft evenmin betwist dat zij de waarborgsom voor zover gevorderd onbetaald heeft gelaten, zodat deze eveneens zal worden toegewezen.
3.10.
Koumen maakt op grond van artikel 23.2 van de algemene bepalingen aanspraak op een contractuele boete van 1% per maand over het verschuldigde voor iedere maand of gedeelte daarvan dat er te laat betaald wordt, met een minimum van € 300,00 per maand. Deze gevorderde contractuele boete zal eveneens worden toegewezen.
3.11.
De betalingstermijn zal worden gesteld op een redelijke termijn van veertien dagen na betekening van dit vonnis.
3.12.
De door het enkele betalingsverzuim verschuldigde wettelijke rente ligt ook voor toewijzing gereed.
3.13.
Uit de inhoud van de stukken blijkt van voldoende incasso-activiteiten, zodat de gevorderde buitengerechtelijke kosten toewijsbaar worden geacht.
3.14.
Koumen vordert ECC te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Naast de bij dagvaarding gevorderde beslagkosten van € 2.890,88, heeft Koumen bij gelegenheid van de mondelinge behandeling gesteld dat er nog deurwaarderskosten zijn van € 103,67 en
€ 170,86. Ten aanzien van laatstgenoemd bedrag heeft Koumen geen beslagstuk in het geding gebracht. De vordering ter zake beslagkosten is tot een bedrag van € 2.994,55 voldoende - met bescheiden - onderbouwd en zal daarom tot dit bedrag worden toegewezen.
3.15.
ECC wordt grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Koumen worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
122,36
- griffierecht
747,00
- salaris gemachtigde
814,00
- beslagkosten
2.994,55
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
4.812,91
3.16.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt ECC om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de bedrijfsruimte aan De Koumen 94 F, 100 (gedeeltelijk), 102 tot en met 106 te (6433 KE) Hoensbroek, gemeente Heerlen te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken, tenzij deze zaken van Koumen zijn (de zaken genoemd in bijlage 1 bij indeplaatsstellingsovereenkomst, productie 3, dienen in ieder geval in het gehuurde te blijven), en de sleutels af te geven aan Koumen,
4.2.
veroordeelt ECC om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis te betalen aan Koumen:
€ 159.146,06, bestaande uit € 118.566,06 aan achterstallige huur over de periode september 2024 tot en met maart 2025 en € 40.580,00 aan onbetaald gelaten waarborgsom,
€ 21.014,44 per maand vanaf 1 april 2025 tot en met het eind van de maand waarin de daadwerkelijke ontruiming heeft plaatsgevonden, steeds te voldoen uiterlijk op de eerste dag van elke nieuwe maand,
€ 2.472,92 aan vergoeding buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 28 maart 2025 tot de dag van volledige betaling,
€ 2.994,55 aan beslagkosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 maart 2025 tot de dag van volledige betaling,
de contractuele boete van 1% van het verschuldigde met een minimum van € 300,00 per maand (tot 31 maart 2025 € 10.243,07), vermeerderd met de wettelijke rente,
4.3.
veroordeelt ECC om aan Koumen te betalen de contractuele boete van 1% van het verschuldigde met een minimum van € 300,00 per maand voor elke maand dat ECC de toekomstige huurpenningen niet uiterlijk op de eerste van de maand heeft voldaan tot en met de datum van ontruiming, te voldoen binnen drie dagen na elke eerste dag van de nieuwe maand waarin de huurpenningen voor de betreffende maand niet tijdig zijn voldaan,
4.4.
veroordeelt ECC in de proceskosten van € 4.812,91, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als ECC niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.5.
veroordeelt ECC tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
4.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2025.
CJ