ECLI:NL:RBLIM:2025:3832

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
03.299286.24 en 03.280409.21 (tul)
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van diefstal katten en veroordeling wegens verwaarlozing van dieren

Op 23 april 2025 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal van katten en verwaarlozing van dieren. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de beschuldiging van diefstal, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte de katten had weggenomen. De rechtbank oordeelde dat de katten mogelijk zelf de woning van de verdachte waren binnengelopen. Echter, de verdachte werd wel veroordeeld voor het verwaarlozen van 68 katten en enkele honden. De rechtbank stelde vast dat de dieren in dieronterende omstandigheden leefden, zonder de nodige verzorging, wat leidde tot het overlijden van tientallen katten.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 240 dagen, waarvan 239 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast werd een taakstraf van 180 uur opgelegd en een houdverbod voor de duur van 10 jaar op grond van de Wet dieren. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder psychische problematiek en sociaal isolement, en besloot dat een grotendeels voorwaardelijke straf passend was. De verdachte had eerder soortgelijke veroordelingen gehad, wat de ernst van de zaak vergrootte. De rechtbank benadrukte de verantwoordelijkheid van de verdachte als dierhouder en de ernstige gevolgen van haar nalatigheid voor de dieren.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummers: 03.299286.24 en 03.280409.21 (tul)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer van 23 april 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1960 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. F.A. Dronkers, advocaat te Roermond.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 april 2025. De verdachte en haar raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
De benadeelde partij [naam] is op de zitting gehoord. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding behandeld.
Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de strafzaak tegen [naam] onder parketnummer 03.299284.24.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er feitelijk weergegeven op neer dat de verdachte:
Feit 1:in de periode van 1 januari 2024 t/m 27 februari 2024 aan 68 katten en meerdere honden de nodige zorg heeft onthouden;
Feit 2:in de periode van 1 januari 2023 t/m 27 februari 2024 (samen met een ander) meerdere katten heeft gestolen.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte vrij te spreken van het onder feit 2 ten laste gelegde, bij gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs dat de katten die onder de verdachte in beslag zijn genomen ook daadwerkelijk de katten zijn die de aangever in zijn aangifte benoemt. Feit 1 acht zij wel wettig en overtuigend bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 2 ten laste gelegde. Daartoe heeft hij aangevoerd dat uit het dossier niet volgt dat de verdachte de katten heeft weggenomen. Ten aanzien van feit 1 refereert hij zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Vrijspraak feit 2
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat dat de katten die door de aangever in de aangifte zijn genoemd door wegnemingshandelingen van de verdachte aan het bezit van de aangever zijn onttrokken. Op grond van de inhoud van het dossier valt niet uit te sluiten dat de katten van de aangever zélf de woning van de verdachte zijn binnengelopen via openstaande ramen of deuren, zoals door de verdachte als mogelijke gang van zaken is aangedragen. Bij gebrek aan bewijs dat de verdachte de katten heeft weggenomen zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van feit 2.
Feit 1
De rechtbank volstaat ten aanzien van de bewezenverklaring met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het bewezenverklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en de raadsman geen vrijspraak heeft bepleit.
De rechtbank acht het aan de verdachte ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
  • de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 9 april 2025;
  • het proces-verbaal van bevindingen van 7 mei 2024
- de dierenartsverklaringen. [3]
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
feit 1
in de periode van 1 januari 2024 tot en met 27 februari 2024, te Herkenbosch, gemeente Roerdalen, als houder van dieren, te weten
- ( ongeveer) 68 katten, en,
- meerdere honden
de nodige verzorging aan deze dieren heeft onthouden, door
- die katten en honden te houden in sterk vervuilde, onhygiënische en slecht geventileerde verblijven,
- die katten en honden onvoldoende te voorzien van voldoende vers water en voedsel (waardoor ongeveer 28 katten inmiddels al overleden waren op 27 februari 2024),
- die katten en honden op te sluiten in kleine draadkooien, zonder toegang tot vers water en voedsel,
- die katten niet/onvoldoende te behandelen tegen vlooieninfecties.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
feit 1
zich gedragen in strijd met het voorschrift vastgesteld bij artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en daaraan te verbinden de bijzondere voorwaarden: meldplicht, meewerken aan diagnostiek en indien nodig ambulante behandeling en een houdverbod voor alle soorten dieren. Bovendien heeft zij gevorderd aan de verdachte op te leggen een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 8.11a van de Wet dieren, inhoudende dat de verdachte levenslang geen dieren meer mag houden. De officier van justitie heeft tevens de dadelijke uitvoerbaarheid van die maatregel gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de verdachte geen gevangenisstraf dient te worden opgelegd, aangezien een gevangenisstraf er mogelijk toe zou leiden dat de verdachte in een nog groter sociaal isolement terecht zou komen, hetgeen mogelijk recidive verhogend zou werken. Met een beperkte taakstraf kan naar het inzicht van de raadsman worden volstaan.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft gedurende een langere periode tientallen katten en enkele honden gehouden, zonder in hun basale levensbehoeften te voorzien. De dieren leefden onder erbarmelijke omstandigheden, in een woning die zodanig vervuild was dat het precieze aantal overleden katten niet meer is vast te stellen. Wat wél vaststaat, is dat een aanzienlijk aantal dieren — tientallen — het niet heeft overleefd. Zij zijn overleden als gevolg van ernstige verwaarlozing, een totaal gebrek aan adequate zorg, en een leefomgeving die kan worden gekwalificeerd als zonder meer dieronterend.
De katten bevonden zich in een omgeving waarin de stank van urine en uitwerpselen doordringend aanwezig was, voldoende schoon voedsel en water ontbraken, en dode dieren in verschillende stadia van ontbinding verspreid lagen tussen hun nog levende soortgenoten. Het moet voor de overlevende dieren een situatie van voortdurende stress, honger, dorst en ziekte zijn geweest. De rechtbank rekent dit de verdachte zeer zwaar aan. Het is de verantwoordelijkheid van een dierhouder om voor zijn dieren te zorgen; de verdachte heeft die verantwoordelijkheid in zeer ernstige mate geschonden, met tragische en in veel gevallen onomkeerbare gevolgen.
Daar komt bij dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Die eerdere veroordelingen en de daaruit voortvloeiende waarschuwingen en (gevangenis)straffen hebben de verdachte er niet van weerhouden haar gedrag voort te zetten. Integendeel, zij is doorgegaan met het verzamelen van dieren, zelfs tot het punt waarop zij onder valse voorwendselen katten van anderen verkreeg. Dit duidt op een hardnekkig, patroonmatig en dwangmatig gedrag, waarbij de verdachte de belangen en het welzijn van de dieren volledig uit het oog heeft verloren.
Gezien de ernst van het feit en de recidive, acht de rechtbank in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend, voor de duur van 240 dagen. De samenleving mag verwachten dat tegen dergelijk ernstig dierenleed een krachtig signaal wordt afgegeven. Toch ziet de rechtbank aanleiding om de op te leggen gevangenisstraf grotendeels (239 dagen) voorwaardelijk op te leggen. Daarbij is in het bijzonder gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het gegeven dat de verdachte niet uit winstbejag zulke grote aantallen dieren heeft gehouden. Uit het dossier en uit hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht, blijkt dat de verdachte kampt met ernstige psychische problematiek. De verdachte heeft zelf verklaard dat zij een sterke, dwangmatige drang voelt om voor dieren te zorgen, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank ten grondslag ligt aan haar gedrag.
Voorts blijkt dat de verdachte in een sociaal isolement verkeert en dat dit sociale isolement mogelijk een belangrijke trigger vormt voor het dwangmatige handelen van de verdachte. De rechtbank acht het van belang om dit sociale isolement niet verder te vergroten. Een langdurige detentie zou dat risico vergroten en kan bovendien nadelige gevolgen hebben voor het mentale welzijn van de verdachte. De rechtbank is van oordeel dat detentie in dit geval niet bijdraagt aan de aanpak van de onderliggende problematiek, en daarmee ook niet aan het verkleinen van het recidiverisico. Dat kan wél worden bewerkstelligd door het opleggen van bijzondere voorwaarden, in het bijzonder een verplichting tot het ondergaan van behandeling. Het voorwaardelijk strafdeel fungeert daarbij als fikse stok achter de deur om de medewerking van de verdachte daaraan te waarborgen.
Naast de (grotendeels voorwaardelijke) gevangenisstraf acht de rechtbank, mede in het kader van vergelding, de oplegging van een aanzienlijke taakstraf passend. Daarmee wordt ook recht gedaan aan de maatschappelijke verontwaardiging over deze ernstige vorm van dierenmishandeling. De rechtbank zal daarom tevens een taakstraf voor de duur van 180 uren opleggen.
Tot slot zal de rechtbank een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 8.11a van de Wet dieren opleggen, die inhoudt dat de verdachte gedurende een periode van tien jaren geen dieren mag houden. De rechtbank kiest hierbij bewust voor een tijdelijk houdverbod, en niet voor een levenslang verbod. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte, indien zij zich aan dit verbod houdt en zich gedurende die periode laat behandelen, in de toekomst mogelijk alsnog in staat moet worden geacht op verantwoorde wijze voor een dier te zorgen. Mocht de verdachte het houdverbod gedurende de komende 10 jaar echter overtreden, dan kan nog altijd een levenslang houdverbod worden gevorderd en opgelegd. De rechtbank zal deze maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaren, nu er gelet op de recidive en de problematiek bij de verdachte ernstig rekening mee gehouden moet worden dat de verdachte wederom een strafbaar feit zal begaan dat de gezondheid of het welzijn van een of meer dieren benadeelt.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [naam] vordert schadevergoeding tot een bedrag van € 9.000,- aan immateriële schade ter zake van het onder feit 2 ten laste gelegde.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij, aangezien zij heeft gevorderd de verdachte vrij te spreken van het feit op welke de vordering betrekking heeft.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, gelet op bepleite vrijspraak van het feit op welke de vordering betrekking heeft.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Nu aan de vordering een feitencomplex ten grondslag ligt waarvoor de verdachte niet zal worden veroordeeld, zal de rechtbank de benadeelde niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot schadevergoeding.

8.De vordering tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 11 februari 2022 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 weken.
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gepersisteerd bij de vordering.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat dient te worden volstaan met verlenging van de proeftijd, waarbij de bijzondere voorwaarden die aan de voorwaardelijke straf zijn verbonden worden aangescherpt, zodat daar een handhaafbaar houdverbod voor dieren in komt te staan.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, is de rechtbank van oordeel dat de algemene voorwaarde is overtreden en dat tenuitvoerlegging van genoemde voorwaardelijke straf op haar plaats is. De rechtbank ziet verder ook geen omstandigheden die tot een ander oordeel nopen. Daarom zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie toewijzen en de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf gelasten.
De rechtbank is echter wel van oordeel, gezien hetgeen in de strafmaatoverweging ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte is uiteengezet, dat het passender is om de eerder opgelegde gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf. De rechtbank zal derhalve de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf als een taakstraf voor de duur van 84 uren gelasten.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2.2, 8.11a en 8.12 van de Wet dieren.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het onder feit 2 ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor feit 1 tot een
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een
  • stelt de volgende bijzondere voorwaarden, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
de veroordeelde meldt zich binnen 3 dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op [adres] of [telefoonnummer] . De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering en houdt zich aan aanwijzingen van de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
de veroordeelde laat zich behandelen door De Rooyse Wissel of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start vanaf het moment dat De Rooyse Wissel plek heeft. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
de veroordeelde houdt op geen enkele wijze dieren. De veroordeelde werkt mee aan controle hierop bij huisbezoeken door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en de politie;
  • geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
  • veroordeelt de verdachte voor feit 1 tot een
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen;
Vrijheidsbeperkende maatregel
  • legt op een
  • de maatregel houdt in dat de veroordeelde:
  • 10 jaren geen dieren houdt;
  • meewerkt aan controles op bovengenoemde maatregel door ambtenaren van de NVWA en daartoe – voor zover de controles ertoe dienen toezicht te houden op de maatregel – aan genoemde ambtenaren toegang verschaft tot de woning en erven van de veroordeelde;
  • geeft opdracht aan de NVWA om toezicht te houden op de naleving van voormelde vrijheidsbeperkende maatregel;
  • beveelt dat deze maatregel
Benadeelde partij
  • verklaart de benadeelde partij
  • veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging, met dien verstande dat in plaats van de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf, opgelegd bij vonnis van de politierechter Limburg van 11 februari 2022 onder parketnummer 03.280409.21, wordt opgelegd een
taakstraf voor de duur van 84 uren.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, voorzitter, mr. R.C.A.M. Philippart en mr. C.G.A. Wouters, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.H.R.G. van Kerkhof, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 23 april 2025.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
feit 1
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2024 tot en met 27 februari 2024, te Herkenbosch, gemeente Roerdalen, althans in Nederland
als houder van een of meer dieren, te weten
- ( ongeveer) 68 katten, en,
- meerdere honden
de nodige verzorging aan dat/deze dier(en) heeft onthouden, door
- die katten en honden te houden in sterk vervuilde, onhygiënische en slecht geventileerde verblijven,
- die katten en honden onvoldoende te voorzien van voldoende vers water en voedsel (waardoor ongeveer 28 katten inmiddels al overleden waren op 27 februari 2024),
- die katten en honden op te sluiten in kleine draadkooien, zonder toegang tot vers water en voedsel,
- die katten niet/onvoldoende te behandelen tegen vlooieninfecties;
zijnde de terminologie gebezigd in deze tenlastelegging in de zin van de Wet dieren
feit 2
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2023 tot en met 27 februari 2024 te Herkenbosch, gemeente Roerdalen, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meerdere katten, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2024032645, gesloten op 14 mei 2024, digitaal doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 441.
2.Dossierpagina’s 7 t/m 14.
3.Dossierpagina’s 146 t/m 396.