In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Limburg het beroep van eiseres tegen de gedeeltelijke afwijzing van haar aanvraag om brede ondersteuning op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De rechtbank stelt vast dat verweerder de aanvraag op basis van een plan van aanpak heeft beoordeeld en daarbij onderscheid maakt tussen noodzakelijke en wenselijke ondersteuning. Eiseres, die als gedupeerde van de toeslagenaffaire in aanmerking komt voor brede ondersteuning, heeft een aanvraag ingediend voor vergoeding van vier meubelstukken en een kledingpakket. Verweerder heeft deze aanvraag gedeeltelijk afgewezen, omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kosten voor de meubelstukken noodzakelijk waren voor het maken van een nieuwe start. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich op dit standpunt heeft mogen stellen, aangezien eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de noodzaak van de gevraagde vergoedingen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, maar veroordeelt verweerder wel in de proceskosten van eiseres, omdat verweerder in de loop van het beroep gedeeltelijk tegemoet is gekomen aan de aanvraag. De rechtbank bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht aan eiseres moet vergoeden.