ECLI:NL:RBLIM:2025:3868

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
ROE 24/1773
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de gedeeltelijke afwijzing van een aanvraag om brede ondersteuning op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Limburg het beroep van eiseres tegen de gedeeltelijke afwijzing van haar aanvraag om brede ondersteuning op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De rechtbank stelt vast dat verweerder de aanvraag op basis van een plan van aanpak heeft beoordeeld en daarbij onderscheid maakt tussen noodzakelijke en wenselijke ondersteuning. Eiseres, die als gedupeerde van de toeslagenaffaire in aanmerking komt voor brede ondersteuning, heeft een aanvraag ingediend voor vergoeding van vier meubelstukken en een kledingpakket. Verweerder heeft deze aanvraag gedeeltelijk afgewezen, omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kosten voor de meubelstukken noodzakelijk waren voor het maken van een nieuwe start. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich op dit standpunt heeft mogen stellen, aangezien eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de noodzaak van de gevraagde vergoedingen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, maar veroordeelt verweerder wel in de proceskosten van eiseres, omdat verweerder in de loop van het beroep gedeeltelijk tegemoet is gekomen aan de aanvraag. De rechtbank bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht aan eiseres moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24/1773

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. J. van de Wiel),
en

het college van burgemeester en wethouders van Maastricht, verweerder,

(gemachtigde: mr. M.A. Otte).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de (gedeeltelijke) afwijzing van haar aanvraag om brede ondersteuning op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht).
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 28 juni 2023 (het primaire besluit) gedeeltelijk afgewezen. Met het besluit van 25 januari 2024 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eiseres heeft verweerder het primaire besluit gedeeltelijk herroepen en een ruimere ondersteuning toegekend.
1.2.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
Bij brief van 13 januari 2025 heeft verweerder het verweerschrift aangevuld en aanvullende stukken overgelegd. Bij brief van 27 januari 2025 heeft eiseres gereageerd.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 13 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder, vergezeld van [naam] .

Totstandkoming van het besluit

2. Een onderdeel van de hersteloperatie toeslagen is de brede ondersteuning door gemeenten. De brede ondersteuning is bedoeld voor het maken van een nieuwe start voor (potentieel) gedupeerden, na de problemen die zijn ervaren als gevolg van de toeslagenaffaire. De brede ondersteuning richt zich op vijf leefgebieden: financiën, gezin, werk, wonen en zorg.
2.1.
Eiseres is aangemerkt als gedupeerde van de toeslagenaffaire en komt daarom in aanmerking voor brede ondersteuning. Naar aanleiding van de aanmelding van eiseres in februari 2023 hebben op 15 februari 2023 en 23 maart 2023 gesprekken plaatsgevonden tussen eiseres en een medewerker van de gemeente. Ook heeft eiseres een lijst van spullen, diensten en (woning)voorzieningen opgesteld waarvoor zij een vergoeding wenst te krijgen. Deze lijst bevat ook een overzicht van reeds door de (voormalig) bewindvoerder betaalde kosten, bestaande uit meubelen en schoolspullen voor de jongste dochter van eiseres (een bedrag van € 4.770,-).
2.2.
Vervolgens heeft verweerder op 28 juni 2023 een plan van aanpak opgesteld. Dit is het primaire besluit. In dit plan van aanpak is de aangevraagde ondersteuning beoordeeld en aangegeven welke ondersteuning wel en niet wordt geboden. Hieruit volgt dat eiseres een combinatie van begeleiding, hulpverlening en vergoedingen voor bepaalde spullen krijgt, die bestaat uit:
  • laptop € 449,-
  • twee bedden € 604,- (2-persoons € 379,- en 1-persoons € 225,-)
  • dekbed en overtrek € 75,-
  • kledingkast € 199,-
  • kastje € 80,-
  • bureau € 84,-
  • bureaustoel € 80,-
  • rolgordijnen € 222,-
  • wasmachine € 499,-
  • eetkamerstoelen € 300,-
  • vervangen vloer woonkamer € 720,- (laminaat € 576,- en ondervloer € 144,-)
  • lampen € 125,-
  • stofzuiger € 130,-
  • verf voor trap € 30,-
  • trapbekleding (halve maantjes) € 110,-
Verweerder heeft verder aangegeven dat de volgende zaken niet worden vergoed: een gasfornuis, een wiekkachel, petroleum, een uitstapje met de kinderen, een kledingpakket voor eiseres en haar dochter, een luchtreiniger en een pannenset.
2.3.
Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt en daarbij – onder meer – aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen vergoeding biedt voor de kosten die de (voormalig) bewindvoerder al heeft voldaan van het forfaitaire bedrag van € 30.000,- dat eiseres heeft gekregen in het kader van de hersteloperatie voor de toeslagenaffaire (de Catshuisregeling).
2.4.
In het bestreden besluit heeft verweerder besloten de toegekende bedragen die nog in geding zijn aan te passen aan de inmiddels geldende regels, namelijk het prijspeil van de Nibud Prijzengids 2023/2024 en de werkafspraak om 130% van de geldende Nibudnorm als richtprijs te hanteren. Dit betekent het volgende:
  • laptop € 649,- (was € 449,-)
  • twee bedden € 1.340,- (2-persoons € 670,- en 1-persoons € 670,-)
  • dekbed en overtrek € 105,- (was € 75,-)
  • bureau € 117,- (was € 84,-)
  • bureaustoel € 117,- (was € 80,-)
  • gordijnen € 830,- (was € 222,-)
  • wasmachine € 779,- (was € 499,-)
  • eetkamerstoelen € 468,- (was € 300,-)
  • vervangen vloer woonkamer € 922,- (laminaat € 749,- en ondervloer € 173,-)
  • lampen € 195,- (was € 125,-)
  • gasfornuis € 493,- (was € 0,-)
Verder heeft verweerder besloten eiseres een aanbod te doen voor het volgen van een cursus of opleiding op het gebied van bloemen en eiseres te ondersteunen bij de verhuizing naar een nieuwe woning. Verweerder handhaaft de weigering om een vergoeding toe te kennen voor de – met toestemming van de (voormalig) bewindvoerder – reeds aangeschafte meubelen en schoolspullen voor de jongste dochter van eiseres. De brede ondersteuning richt zich volgens verweerder namelijk op het maken van een nieuwe start en daarmee naar de toekomst toe. Daarom worden facturen uit het verleden niet met terugwerkende kracht vergoed.
2.5.
Bij de brief van 13 januari 2025 heeft verweerder bericht dat eiseres met hulp van de gemeente per 20 december 2024 is verhuisd naar een gerenoveerde en verduurzaamde eengezinswoning met tuin in Maastricht. In het plan van aanpak van 24 oktober 2024 heeft eiseres nog de volgende ondersteuning gekregen:
  • vergoeding reiskosten naar Hasselt/Genk € 96,60
  • afvoeren laminaat oude woning € 365,-
  • stoffering nieuwe woning € 2.470,-
  • fornuis elektrisch/inductie € 604,50
  • kledingkast slaapkamer € 422,50
  • matras voor 2-persoonbed € 330,-
Verder heeft verweerder zijn standpunt over vergoeding van kosten met terugwerkende kracht gewijzigd als gevolg van een uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 september 2024 [1] . In het licht hiervan stelt verweerder eiseres alsnog in de gelegenheid de noodzaak en hoogte van de door haar gemaakte kosten voor een bankstel, een dressoir, een tv-meubel, een fauteuil, een bed voor haarzelf en de schoolspullen voor haar jongste dochter aannemelijk te maken.
2.6.
Bij brief van 27 januari 2025 heeft eiseres hierop gereageerd.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of verweerder de aanvraag van eiseres om brede ondersteuning gedeeltelijk heeft mogen afwijzen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dit heeft mogen doen. Het beroep is daarom ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Omvang van het geding

5. De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder in beroep – in het aanvullende verweer en met het plan van aanpak van 24 oktober 2024 – aanvullende ondersteuning heeft toegekend, die voor een deel betrekking heeft op kosten die in beroep in geschil waren.
Ter zitting heeft verweerder verder toegezegd alsnog de kosten van een Chromebook (€ 259,-), de schoolboeken voor de jongste dochter van eiseres (€ 275,-) en het bed van eiseres (€ 279,50) te vergoeden. Eiseres heeft daarnaast in de brief van 27 januari 2025 al verklaard dat zij zich kan vinden in de kosten die verband houden met de verhuizing, en ook met de geweigerde of te lage vergoeding voor trapverf, het fornuis, de pannenset, de petroleumkachel en de luchtreiniger. Op al deze punten heeft het beroep wat haar betreft geen betrekking meer. De beroepsgronden van eiseres die zijn gericht tegen de afwijzing van deze kosten behoeven dan ook geen inhoudelijke bespreking meer. Dit betekent dat nu alleen nog in geschil is de weigering van verweerder om de vier door eiseres al eerder aangeschafte meubelstukken (een vitrinekast / dressoir voor € 849,-, een tv-meubel voor € 549,-, een 3,5-zitsbank voor € 1.299,- en een fauteuil voor € 599,-) en een kledingpakket voor eiseres ter waarde van € 300,- te vergoeden. De uitspraak gaat dan ook alleen nog hier over.
Standpunten van partijen
6. In het bestreden besluit en op de zitting heeft verweerder – voor zover hier van belang – toegelicht dat het recht op brede ondersteuning niet gelijk staat aan een recht op spullen. Het verstrekken van spullen kan wel onderdeel zijn van de invulling van de brede ondersteuning, als die spullen bijdragen aan het bereiken van de doelen op de vijf leefgebieden (zoals genoemd in rechtsoverweging 2). Bij de beoordeling of een aanvrager inderdaad recht heeft op brede ondersteuning, maakt verweerder onderscheid tussen wens (“nice to have”) en noodzaak (“need tot have”). Verweerder is daarbij van mening dat de vervanging van versleten en/of verouderde, maar nog functionele gebruiksgoederen niet noodzakelijk is voor het maken van een nieuwe start (want “nice to have”). En dat meubelstukken zoals een dressoir en een tv-meubel daarvoor ook niet essentieel zijn (want “nice to have”). Het gaat er volgens verweerder dan in algemene zin om dat het dringend nodig moet zijn om iets te vervangen of aan te schaffen om verder te kunnen met je leven, omdat het anders belemmerend daarvoor werkt. Verweerder vindt dat dit niet direct altijd zo is als je er nog even mee door kunt en dat dit ook niet geldt voor álle aan te schaffen spullen. Daarbij licht verweerder toe dat dit minder ver gaat dan het basisminimum (zoals de toets voor bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet) en dat dit qua beoordeling telkens weer maatwerk is voor die specifieke, persoonlijke situatie. In het geval van eiseres is dat volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt. Verweerder heeft zich over de vier nog overgebleven meubelstukken op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze kosten voor haar noodzakelijk waren voor het maken van een nieuwe start. Er ontbreken namelijk stukken ter onderbouwing daarvan. Ook de kosten voor een kledingpakket vindt verweerder voor eisers niet noodzakelijk voor het maken van een nieuwe start (want “nice to have”). Het is verweerder niet gebleken dat eiseres in uiterst versleten kleding loopt of dat er speciale omstandigheden zijn (zoals een sollicitatiegesprek) waardoor een nieuwe outfit direct noodzakelijk is voor het maken van een nieuwe start.
7. Eiseres is het niet eens met de toetsing van verweerder wat betreft de noodzaak van de vier meubelstukken die zij al vóór de aanvraag had gekocht. Het onderscheid dat verweerder maakt tussen “nice to have” en “need to have” is volgens haar te streng. Als men het begrip noodzakelijk op zo’n manier gaat uitleggen dat de aanschaf van nieuwe spullen alleen noodzakelijk is wanneer die spullen nodig zijn voor het absolute basisminimum aan inrichting en dan ook nog alleen als je die spullen niet al had of wanneer de oude spullen niet meer bruikbaar zijn, dan gaat die beoordeling volgens eiseres meer richting een toets van bijzondere bijstand in het kader van de Participatiewet. Dat is niet de bedoeling van de brede ondersteuning voor gedupeerden van de toeslagenaffaire. Een nieuwe start maken, betekent volgens haar dat je je huis normaal moet kunnen inrichten met meubels en andere gebruiksgoederen die je normaal ook had kunnen aanschaffen als je niet gedupeerd zou zijn geraakt. Dat betekent dat goederen ook vergoed kunnen worden wanneer de oude weliswaar nog bruikbaar zijn, maar oud en versleten. Eiseres vindt daarom dat het criterium niet zou moeten zijn of de aanschaf absoluut onvermijdelijk is, maar of iemand in een “normale” situatie die spullen ook zou hebben vervangen. De bank was in haar geval bijvoorbeeld nodig ter vervanging van een zwaar versleten voorganger. Eiseres merkt daarbij nog op dat zij in 2020 en 2021 al onder bewind stond. De bewindvoerder heeft de aanschaf van deze vier meubelstukken goedgekeurd en verantwoord geacht. Eiseres is het ook niet eens met de weigering van de vergoeding voor een kledingpakket. Om je goed te voelen, is het volgens haar van belang om je te kunnen kleden in kleding die een beetje in de mode is en niet heel oud is. Eiseres is van mening dat ze geen excessieve aanvragen heeft gedaan. Ze heeft alleen spullen gevraagd die horen bij een basisinrichting van je woning en je kledingkast.
8. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
Algemeen beoordelingskader
8.1.
De kern van het beroep is dat partijen van mening verschillen over de invulling van het algemeen beoordelingskader. Meer specifiek gaat het dan over de vraag welk criterium toegepast dient te worden bij de toets of het aangevraagde in aanmerking komt voor verstrekking vanuit de brede ondersteuning en hoe beoordeeld moet worden dat (wel of geen) kosten vergoed worden om een nieuwe start te kunnen maken.
8.2.
Ten tijde van het bestreden besluit (25 januari 2024) luidde artikel 2.21, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wht als volgt:
“Het college van burgemeester en wethouders van een gemeente kan brede ondersteuning bieden op de vijf leefgebieden financiën, gezin, werk, wonen en zorg aan een ingezetene van die gemeente die: een aanvrager van een kinderopvangtoeslag is en een aanvraag heeft ingediend tot toekenning van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7.”
8.3.
In het vierde lid van dit artikel stond:
“Het college van burgemeester en wethouders van een gemeente verleent de brede ondersteuning op basis van een plan van aanpak dat ziet op het kunnen maken van een nieuwe start in het kader van herstel dat is opgesteld met de persoon die op basis van het eerste lid in aanmerking komt voor brede ondersteuning.”
8.4.
In de artikelsgewijze toelichting van de memorie van toelichting [2] staat hierover:
“Het college inventariseert de hulpvraag of hulpvragen binnen het gezin en stelt in overleg met de aanvrager van de herstelmaatregel en diens gezin een plan van aanpak op de vijf leefgebieden op. Het plan van aanpak faciliteert het maken van een nieuwe start in het kader van herstel na de problemen die hij heeft ervaren door de toeslagenproblematiek. Als uitgangspunt voor de dienstverlening geldt dat gemeenten op grond van het overeengekomen plan van aanpak dienstverlening op de vijf leefgebieden inzetten waardoor betrokkene en zijn gezin zo snel mogelijk en zo goed als mogelijk hun leven weer op de rit krijgen.”
8.5.
De rechtbank leidt hieruit af dat verweerder bij het nemen van een besluit over brede ondersteuning beschikt over een aanzienlijke beleids- en beoordelingsruimte. Het is aan verweerder om per geval te bekijken of brede ondersteuning passend is en om maatwerk te leveren. Dit heeft tot gevolg dat de rechtbank in deze zaak moet beoordelen of hij de redenering van verweerder (zoals die volgt uit het bestreden besluit, de brief van 13 januari 2025 en de toelichting op de zitting) over de afwijzing van de kosten van de vier meubelstukken en een kledingpakket kan volgen en dus niet of de rechtbank zélf de aanvraag voor die kosten zou afwijzen of toekennen.
8.6.
Verweerder heeft het wettelijk criterium “kunnen maken van een nieuwe start” nader uitgelegd. Dit is niet gebeurd met een beleidsregel, maar in een vaste gedragslijn. Verkort weergegeven (zie hiervoor ook rechtsoverweging 6) stelt verweerder dat het wettelijk criterium vertaald kan worden naar een noodzaakcriterium; de brede ondersteuning dient noodzakelijk te zijn om een nieuwe start te kunnen maken. Verweerder hanteert daarbij de begrippen “nice to have” en “need to have”. Alleen de ondersteuning die noodzakelijk (“need to have”) is, komt in aanmerking voor verstrekking vanuit de brede ondersteuning. Dat wat alleen wenselijk is (“nice to have”), valt erbuiten.
8.7.
Het “kunnen maken van een nieuwe start” impliceert naar het oordeel van de rechtbank inderdaad een noodzaakcriterium. Hierbij betrekt de rechtbank ook dat artikel 2.21 van de Wht op 1 januari 2025 gewijzigd is, en dat in lid 4a van dat wetsartikel sindsdien expliciet de term “noodzakelijk” is ingevoegd. In de nota van toelichting [3] bij de betreffende wetswijziging staat het volgende aangegeven:
“[…] Daarnaast wordt voorgesteld te verduidelijken dat materiële voorzieningen uitsluitend worden toegekend als ze naar het oordeel van het college noodzakelijk zijn voor het maken van een nieuwe start in het kader van herstel.”
Uit deze passage leidt de rechtbank af dat de wetgever ook onder het oude wettelijk kader bedoeld heeft enkel brede ondersteuning te faciliteren voor zover dat noodzakelijk is voor het kunnen maken van een nieuwe start. Voor een wezenlijk soepeler criterium ziet de rechtbank in de wet en in de wetsgeschiedenis géén concrete aanknopingspunten. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder de grenzen van een redelijke wetsuitleg niet te buiten is gegaan door het noodzaakcriterium vervolgens in te vullen met het onderscheid tussen “need to have” en “nice to have” (zoals dat is toegelicht in rechtsoverweging 6). Dat die algemene invulling en toetsing ook op andere manieren vorm had kunnen krijgen en (zoals eiseres betoogt) minder streng zou kunnen dan wel moeten zijn, leidt dus niet tot een ander oordeel over die invulling door verweerder.
Afwijzing vergoeding met terugwerkende kracht voor al aangeschafte meubelstukken
8.8.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat eiseres onvoldoende heeft voldaan aan de op haar – als aanvraagster – rustende verplichting om aannemelijk te maken dat voldaan is aan de voorwaarde dat vergoeding van de vier meubelstukken voor haar noodzakelijk was om een nieuwe start te kunnen maken in het leefgebied wonen. Nu eiseres met terugwerkende kracht om vergoeding heeft gevraagd van spullen die zij al eerder had aangeschaft, loopt zij het risico dat zij de noodzaak van die spullen nu niet meer voldoende aannemelijk kan maken. Eiseres heeft ook in beroep geen nadere, concrete stukken ingeleverd over de noodzaak (“need to have”) van deze meubels, terwijl verweerder haar daarvoor in de brief van 13 januari 2025 nog expliciet een keer de gelegenheid heeft geboden. Dit had wel van eiseres verwacht mogen worden, omdat het aan haar is om dat aannemelijk te maken en dus te onderbouwen. Het risico dat zij dit nu niet meer kan, komt voor haar rekening. Bij deze stand van zaken heeft verweerder zich daarom op het standpunt mogen stellen dat in het geval van eiseres onvoldoende aannemelijk is geworden dat de kosten voor de vier meubelen noodzakelijk (“need to have”) waren voor het kunnen maken van een nieuwe start. Het feit dat de bewindvoerder de aanschaf van de meubels destijds heeft goedgekeurd, leidt niet tot een ander oordeel. Dat de bewindvoerder weliswaar akkoord was met de financiële uitgaven daarvoor zegt namelijk – zoals verweerder op de zitting terecht heeft opgemerkt – te weinig over het antwoord op de vraag of een vergoeding achteraf voor deze kosten vanuit de brede ondersteuning noodzakelijk is voor het kunnen maken van een nieuwe start.
Afwijzing vergoeding kledingpakket
8.9.
Ook over het kledingpakket heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt mogen stellen dat niet aannemelijk is geworden dat vergoeding hiervan voor eiseres noodzakelijk (“need to have”) is voor het kunnen maken van een nieuwe start. Verweerder heeft in het bestreden besluit gemotiveerd dat niet gebleken is dat eiseres in uiterst versleten kleding rondloopt of dat er speciale omstandigheden zijn waardoor een nieuwe outfit noodzakelijk geacht moet worden om een nieuwe start te kunnen maken. Ook heeft verweerder eiseres daarbij gewezen op kledinghulp bij de kledingbank en bij “Dress for Succes”. Op de zitting heeft verweerder desgevraagd nog toegelicht dat hierbij ook van belang is dat eiseres uit de schuldsanering is en een eigen inkomen heeft; kleding voor haarzelf en haar dochter is iets wat eiseres nu zelf zou moeten kunnen betalen. De rechtbank kan deze motivering van verweerder volgen. Dat (zoals eiseres nog opmerkt) gedupeerden van de toeslagenaffaire in andere gemeentes soms wel een basis-kledingpakket krijgen, maakt dit niet anders. Dit is namelijk inherent aan het maatwerkkarakter van de regeling voor brede ondersteuning. Dat andere gemeentes dit soms wel doen, betekent bovendien niet dat verweerders gemeente dat dus ook moet doen.
Conclusie van de rechtbank
9. De conclusie is dus dat verweerder de aanvraag voor de vier meubelstukken en het kledingpakket heeft mogen afwijzen.
Conclusie en gevolgen
10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres niet helemaal gelijk krijgt. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres om brede ondersteuning gedeeltelijk mogen afwijzen.
10.1.
Nu verweerder het bestreden besluit in de loop van het beroep heeft gewijzigd en daarmee gedeeltelijk tegemoetgekomen is aan het beroepschrift, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep. Deze proceskosten stelt de rechtbank vast op € 1.814,- (op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).
10.2.
Er is tot slot aanleiding om te bepalen dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 51,- vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres in beroep van € 1.814,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Broier, voorzitter, en mr. E.W.M. Heyman en mr. M.W. Venderbos, leden, in aanwezigheid van mr. M.H. Vonk-Menger, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2025 .
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 24 april 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.