ECLI:NL:RBLIM:2025:3950

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
03.113669.23
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting aan een auto met gemeen gevaar voor goederen

Op 25 april 2025 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 29 maart 2023 opzettelijk brand heeft gesticht aan een bestelauto (Seat Inca) in de gemeente Leudal. De verdachte werd bijgestaan door mr. H. van der Ende. De zaak is inhoudelijk behandeld op 11 april 2025, waarbij de verdachte en zijn raadsvrouw aanwezig waren. De officier van justitie beschouwde het feit als wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak van het medeplegen en het gevaar voor personen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de brand feitelijk alleen heeft gesticht, maar dat er onvoldoende bewijs was voor het gevaar voor personen, waardoor de verdachte op dat punt werd vrijgesproken. De rechtbank achtte de verdachte wel schuldig aan brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en legde een gevangenisstraf op van 180 dagen, waarvan 94 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding, omdat zij deze niet voldoende hadden onderbouwd. De rechtbank baseerde haar beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63, en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03.113669.23
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer van 25 april 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. H. van der Ende, advocaat kantoorhoudende te Venlo.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 april 2025. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
De slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben zich als benadeelde partijen gevoegd in het strafproces. Namens de benadeelde partijen is op de zitting gehoord mr. P.B.A. Acda, advocaat kantoorhoudende te Roermond. De rechtbank heeft de vorderingen tot schadevergoeding behandeld. Het slachtoffer [slachtoffer 2] heeft ter zitting het spreekrecht uitgeoefend.
Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de strafzaak tegen medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ), met het parketnummer 03.124276.23.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte al dan niet samen met een of meer anderen opzettelijk brand heeft gesticht aan een auto, waardoor personen en/of goederen in gevaar werden gebracht.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het feit wettig en overtuigend bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen en het te duchten gevaar voor personen.
Voor zover nodig zal de rechtbank de standpunten van de officier van justitie en de verdediging nader duiden bij de weergave van het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Inleiding
Het strafrechtelijk onderzoek Recuerdo ziet op een vijftal brandstichtingen, dan wel pogingen daartoe, in de periode van donderdag 29 december 2022 tot en met woensdag 29 maart 2023. Gedurende het onderzoek zijn zeven personen als verdachte aangemerkt, te weten [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ), [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ), [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 1] en de verdachte. Het onderzoek beschrijft dat deze (pogingen tot) brandstichtingen vermoedelijk verband met elkaar hebben en in wisselende samenstelling door één of meerdere verdachten hebben plaatsgevonden, waarbij sprake was van een vooropgezet plan in een georganiseerd verband. Daarbij is telkens dezelfde familie slachtoffer geworden.
De onderhavige zaak heeft enkel betrekking op de brandstichting gepleegd op 29 maart 2023. De verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] worden door het Openbaar Ministerie aan deze brandstichting gelinkt. De verdachte wordt daarbij gezien als degene die de brand feitelijk heeft gesticht, waarbij het initiatief tot de brandstichting vanuit [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] is gekomen en waarbij [medeverdachte 1] volgens het Openbaar Ministerie als tussenpersoon heeft gefungeerd.
Bewijsmiddelen
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 29 maart 2023 opzettelijk brand heeft gesticht aan de bestelauto (Seat Inca), waarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was. De verdachte heeft dit bewezenverklaarde feit duidelijk en ondubbelzinnig bekend, zodat de rechtbank overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaat met een opgave van de bewijsmiddelen:
- de aangifte van [slachtoffer 2] met bijlagen [2] ;
- de beschrijving van de camerabeelden [3] ;
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd bij de politie [4] .
Gevaar voor goederen
De rechtbank acht – met de officier van justitie en de raadsvrouw – het te duchten gemeen gevaar voor goederen wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van de in de auto gelegen goederen. De rechtbank overweegt hiertoe dat de vaste onderdelen van de Seat Inca (zoals het motorblok en het interieur) één geheel vormen met de auto en dat uit het dossier verder niet is gebleken dat er andere – losse – goederen in de auto aanwezig waren.
Vrijspraak gevaar voor personen
Anders dan de officier van justitie en met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het gevaar voor personen op basis van de bewijsmiddelen in het dossier onvoldoende is komen vast te staan.
De rechtbank betrekt daarbij dat het dossier hiertoe onvoldoende informatie bevat. Hoewel in het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict wordt geconcludeerd dat bij deze brand gevaar voor personen was te duchten, is deze conclusie verder niet met concrete informatie onderbouwd. Er is geen aanvullende (deskundige) informatie beschikbaar over onder meer de aard van de brand, de hitteontwikkeling en de afstand van de auto tot de woning. De rechtbank kan om die reden niet vaststellen dat het voorzienbaar was dat het vuur zou overslaan en tot brand in de nabij gelegen woning(en) zou leiden.
De officier van justitie heeft in dit verband verwezen naar de onderbouwing van het te duchten gevaar voor personen zoals dat in het dossier met betrekking tot de brandstichting van 29 december 2022 naar voren komt. In die zaak is het te duchten gevaar wel nader geconcretiseerd, in die zin dat daarin wordt beschreven dat motorvoertuigen doorgaans zeer fel branden en gepaard gaan met hitteontwikkeling. Verder is daarin beschreven dat gelet op de plaats waar de voertuigen stonden – te weten op drie meter afstand van de woning – er een groot gevaar is geweest voor uitbreiding van de brand, terwijl de bewoners op het moment van de brand in de woning lagen te slapen. Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat deze overweging niet zonder meer gebruikt kan worden ter onderbouwing van het gevaar voor personen in de onderhavige zaak, nu het niet om een en dezelfde situatie gaat. Bij de brandstichting op 29 december 2022 stonden er, anders dan in deze zaak, twee auto’s in brand, was de afstand tot de woning vanaf deze auto’s nader geduid en toen zijn bovendien de voordeur, diverse kozijnen en verschillende ruiten van de woning daadwerkelijk beschadigd geraakt door de brand. Juist deze concrete en doorslaggevende omstandigheden zijn in deze zaak niet vastgesteld.
Gelet op het voorgaande kan niet worden bewezen dat levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor in de nabijgelegen woning(en) aanwezige personen of anderen te duchten was, zodat de verdachte van dit onderdeel in de tenlastelegging partieel wordt vrijgesproken.
Vrijspraak medeplegen
De officier van justitie stelt op basis van het dossier vast dat de verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte 1] wist hoe ze geld konden verdienen en vervolgens met het idee van de brandstichting is gekomen. Uit het onderzoek naar de telefoon van [medeverdachte 2] volgt dat [medeverdachte 3] op 20 maart 2023 via WhatsApp het adres “ [adres] Neer” naar [medeverdachte 2] heeft gestuurd. Kort daarvoor heeft [medeverdachte 2] in een gesproken bericht gezegd:
"Ik zie/ontmoet die van [woonplaats] dan, hij vroeg het adres". Uit het telecomonderzoek en de tapgesprekken volgt verder dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] in de avond van 28 maart 2023 met elkaar gebeld hebben.
[medeverdachte 2] heeft in dat gesprek onder andere gezegd dat ‘ze’ daar langs rijden om te kijken of de auto daar is en dat hij denkt dat ‘hij’ daar tussen één en drie uur naartoe rijdt en dat het 100 procent gaat gebeuren. Omstreeks 23:30 uur heeft [medeverdachte 2] ongeveer 20 minuten naar [medeverdachte 1] gebeld. De telefoon van [medeverdachte 3] heeft zich vervolgens van 23:30 uur (op 28 maart 2023) tot 00:20 uur (op 29 maart 2023) van Best naar Neer verplaatst. Terwijl de telefoon van [medeverdachte 3] een mast in Neer aanstraalde – die ook dekking geeft aan het gebied waarin de woning van de slachtoffers is gelegen – was er telefonisch contact tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] . In dat gesprek is gezegd dat er een Caddy op ‘hun grond’ staat en een Seat Inca lijkt volgens de officier van justitie op een Caddy. In datzelfde telefoongesprek heeft [medeverdachte 3] gezegd dat [medeverdachte 2] hem moet gaan bellen. [medeverdachte 2] heeft twee minuten later teruggebeld en gezegd “
Hij belde, hij gaat rijden.”Vijf minuten later zei [medeverdachte 2] : “
Hij rijdt en als hij komt, rij ik mee”. Uit het onderzoek naar de telefoon van [medeverdachte 2] volgt dat hij in de tussentijd drie keer contact heeft opgenomen met [medeverdachte 1] . Kort na de brandstichting heeft de verdachte contact opgenomen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 1] heeft tegelijkertijd, met een ander telefoonnummer, naar [medeverdachte 2] gebeld. [medeverdachte 3] heeft rond half 2 en 4 uur ‘s nachts gezocht naar 112 meldingen in Neer. De middag na de brandstichting hebben [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] nog telefonisch contact gehad, waarbij zij hebben gesproken over 500,00 euro betalen en iemand 250,00 euro geven. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij 250,00 euro heeft ontvangen in plaats van de eerder door hem genoemde 500,00 euro.
De officier van justitie komt op basis van deze onderzoeksbevindingen tot de conclusie dat het initiatief tot de brandstichting vanuit [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] is gekomen, waarbij [medeverdachte 1] de informatie heeft doorgegeven aan de verdachte. Daarbij heeft de verdachte enkel contact gehad met [medeverdachte 1] en is het [medeverdachte 1] geweest die groen licht heeft gegeven aan de verdachte om de brand te stichten. De verklaring van de verdachte dat hij informatie heeft ontvangen via briefjes acht hij in dat verband niet aannemelijk. Gelet hierop hebben de verdachte en de medeverdachten volgens de officier van justitie nauw en bewust met elkaar samengewerkt en is de brandstichting in vereniging gepleegd.
Anders dan de officier van justitie en met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het ten laste gelegde medeplegen
nietwettig en overtuigend bewezen kan worden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verdachte de brandstichting feitelijk alleen heeft uitgevoerd. Blijkens zijn verklaring heeft hij zelf de benzine gehaald, is hij alleen en in zijn eigen auto naar het adres gereden en heeft hij de brand gesticht zonder de aanwezigheid van een of meer anderen. Uit het dossier volgt op geen enkele manier dat er een of meer anderen betrokken zijn geweest bij de feitelijke uitvoering van de brandstichting. Het dossier biedt weliswaar aanwijzingen voor betrokkenheid van een of meer anderen op andere wijze, doch concrete bewijsmiddelen voor een nauwe en bewuste samenwerking en/of een gezamenlijke uitvoering van het feit ontbreken. De omstandigheid dat de verdachte door anderen op het idee is gebracht, hij hiertoe geïnstrueerd is en hiervoor na afloop geld heeft ontvangen, zijn namelijk geen handelingen die de rechtbank in verband brengt met een nauwe en bewuste samenwerking.
De rechtbank zal de verdachte derhalve ook partieel vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 29 maart 2023 in de gemeente Leudal opzettelijk brand heeft gesticht aan een bestelauto (Seat Inca, [kenteken] ), door open vuur in aanraking te brengen met benzine, die over die bestelauto was gegoten, ten gevolge waarvan die bestelauto gedeeltelijk is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De psycholoog [naam psycholoog] heeft op 22 februari 2024 een rapport over de geestvermogens van de verdachte uitgebracht. De rechtbank komt op basis van dat rapport tot de conclusie dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is voor het bewezenverklaarde. Nu het alleen gaat om een vermindering van de toerekenbaarheid, betreft het geen omstandigheid die de strafbaarheid van de verdachte geheel uitsluit. Wel zal de rechtbank deze omstandigheid betrekken bij het oordeel omtrent de op te leggen straf.
De verdachte is strafbaar, omdat - ook voor het overige - geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om, in geval van oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, te volstaan met een onvoorwaardelijk gedeelte gelijk aan het voorarrest met een aanvullend voorwaardelijk gedeelte, zonder bijzondere voorwaarden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich in de nachtelijke uren, in een woonwijk, schuldig gemaakt aan brandstichting aan een auto, waardoor deze ernstig is beschadigd. Er is eveneens gemeen gevaar voor goederen te duchten geweest. Brandstichting roept doorgaans gevoelens van angst en onveiligheid op in de samenleving en heeft ook maatschappelijke onrust tot gevolg. Uit de tijdens de zitting voorgedragen slachtofferverklaring is gebleken dat deze brandstichting – die de laatste vormde in een reeks van soortgelijke incidenten – een behoorlijke impact op de slachtoffers heeft gehad en dat zij nog dagelijks worden geconfronteerd met de gevolgen. De verdachte heeft zich niet bekommerd om deze gevolgen, maar heeft blijkens zijn eigen verklaring gehandeld uit financieel gewin.
Gelet op de ernst van het feit kan in deze zaak volgens de rechtbank niet worden volstaan met een andere dan een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf. Wel komt de rechtbank tot een lagere straf dan door de officier van justitie geëist. Dat is er in gelegen dat de rechtbank komt tot een andere, beperktere, bewezenverklaring.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de persoon van de verdachte. De psycholoog concludeert dat bij de verdachte sprake is van ernstige PTSS en van een stoornis in
cocaïne- en alcoholgebruik, beide in (gedeeltelijke) remissie. De psycholoog beschrijft dat de afwegingen van de verdachte om de brand te stichten zijn ingebed in een ernstige PTSS. De verdachte was verhoogd angstig, had herbelevingen en nachtmerries en was zowel fysiek als psychisch uitgeput door een gebrek aan slaap. Hij voelde zich in brede zin onveilig en in het verlengde hiervan voelde hij de noodzaak om geld te verkrijgen om zijn schulden af te lossen, zodat hij niet in staat kan worden geacht om zijn wil geheel in vrijheid te bepalen. De rechtbank houdt in strafmatigende zin rekening met het advies van de psycholoog om het feit in verminderende mate aan de verdachte toe te rekenen.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 27 maart 2025. Daaruit volgt dat de verdachte al lange tijd onder toezicht staat, ook in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis in deze zaak. Er hebben de afgelopen jaren ambulante en klinische behandelingen plaatsgevonden bij verschillende instanties, zonder langdurig resultaat. De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden.
Tot slot weegt de rechtbank mee dat de verdachte ook ter zitting een kwetsbare indruk op de rechtbank heeft gemaakt. De verdachte was voortdurend hevig aan het trillen en geëmotioneerd.
Alles overwegende acht de rechtbank het niet nodig dat de verdachte nog terug gaat naar de gevangenis, zodat de rechtbank aan de verdachte oplegt een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 94 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest van 86 dagen en met een proeftijd van 2 jaren.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
De benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben ieder een schadevergoeding gevorderd van 1.000,00 euro ter zake van immateriële schade. Tevens is verzocht het schadebedrag hoofdelijk op te leggen en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat beide vorderingen hoofdelijk kunnen worden toegewezen en heeft gevorderd deze te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de aantasting in de persoon op andere wijze niet met concrete gegevens is onderbouwd en dat de normschending onvoldoende ernstig is om een aantasting in de persoon op andere wijze aan te nemen, zodat de vorderingen
niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partijen hebben immateriële schadevergoeding gevorderd, zijnde ander nadeel dan vermogensschade dat voor vergoeding in aanmerking komt ingevolge artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek.
Voor de toewijsbaarheid van een vordering gebaseerd op de aantasting in zijn/haar persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in het hiervoor genoemde wetsartikel is volgens de Hoge Raad in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partijen hun beroep op de aantasting in hun persoon, behoudens een algemene weergave van de gevolgen, niet met schriftelijke stukken hebben onderbouwd. De rechtbank is verder van oordeel dat de bewezenverklaarde brandstichting aan de auto op zichzelf een onvoldoende ernstige normschending oplevert om een aantasting in de persoon op andere wijze aan te nemen zonder nadere onderbouwing, nu bij de brandstichting geen gevaar voor personen te duchten was. De door de benadeelden gestelde gevoelens van angst maken dit niet anders, nu de gestelde gevolgen onvoldoende concreet zijn gemaakt.
De rechtbank zal de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in de vorderingen nu het vergen van een nadere onderbouwing een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63, 157 Wetboek van Strafrecht van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van 2 jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
Benadeelde partijen
  • verklaart de benadeelde partijen
  • bepaalt dat de vorderingen van de benadeelde partijen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht;
  • veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten van de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, tot op heden begroot op

Voorlopige hechtenis

-
heft ophet (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van
heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.E.G. Peters, voorzitter, mr. L. Bastiaans en mr. dr. D.L.F. de Vocht, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Mooijekind, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 25 april 2025.
Buiten staat
Mr. dr. D.L.F. de Vocht is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 29 maart 2023 in de gemeente Leudal, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht aan/in een (bestel)auto, Seat Inca, [kenteken] , door open vuur in aanraking te brengen met een (brandversnellende) vloeistof en/of (4-takt - of motor)benzine, althans met een brandbare vloeistof, die over die (bestel)auto was gegoten, ten gevolge waarvan die (bestel)auto, Seat Inca, geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de in die (bestel)auto gelegen goederen en/of (een) nabijgelegen woning(en), in elk geval gemeen gevaar voorgoederen en/of levensgevaar voor een of meer in voormelde woning(en) aanwezige perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer in voormelde woning(en) aanwezige perso(o)n(en), in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, District Noord- en Midden-Limburg, proces-verbaalnummer LB1 R022122-349, gesloten d.d. 7 november 2023, bestaande uit deel 1 tot en met 6, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 1591, de aanvullingen daarop en deel 7 tot en met 13 (de persoonsdossiers).
2.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 29 maart 2023, p. 1230-1237.
3.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 2 april 2023, p. 1246-1261.
4.Het proces-verbaal van verhoor van [verdachte] van 3 mei 2023, deel 13 (persoonsdossier [verdachte] ), p. 39-44.