3.3Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Het strafrechtelijk onderzoek Recuerdo ziet op een vijftal brandstichtingen, dan wel pogingen daartoe, in de periode van donderdag 29 december 2022 tot en met woensdag 29 maart 2023. Gedurende het onderzoek zijn zeven personen als verdachte aangemerkt, te weten [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ), [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ), [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 1] en de verdachte. Het onderzoek beschrijft dat deze (pogingen tot) brandstichtingen vermoedelijk verband met elkaar hebben en in wisselende samenstelling door één of meerdere verdachten hebben plaatsgevonden, waarbij sprake was van een vooropgezet plan in een georganiseerd verband. Daarbij is telkens dezelfde familie slachtoffer geworden.
De onderhavige zaak heeft enkel betrekking op de brandstichting gepleegd op 29 maart 2023. De verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] worden door het Openbaar Ministerie aan deze brandstichting gelinkt. De verdachte wordt daarbij gezien als degene die de brand feitelijk heeft gesticht, waarbij het initiatief tot de brandstichting vanuit [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] is gekomen en waarbij [medeverdachte 1] volgens het Openbaar Ministerie als tussenpersoon heeft gefungeerd.
Bewijsmiddelen
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 29 maart 2023 opzettelijk brand heeft gesticht aan de bestelauto (Seat Inca), waarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was. De verdachte heeft dit bewezenverklaarde feit duidelijk en ondubbelzinnig bekend, zodat de rechtbank overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaat met een opgave van de bewijsmiddelen:
- de aangifte van [slachtoffer 2] met bijlagen;
- de beschrijving van de camerabeelden;
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd bij de politie.
Gevaar voor goederen
De rechtbank acht – met de officier van justitie en de raadsvrouw – het te duchten gemeen gevaar voor goederen wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van de in de auto gelegen goederen. De rechtbank overweegt hiertoe dat de vaste onderdelen van de Seat Inca (zoals het motorblok en het interieur) één geheel vormen met de auto en dat uit het dossier verder niet is gebleken dat er andere – losse – goederen in de auto aanwezig waren.
Vrijspraak gevaar voor personen
Anders dan de officier van justitie en met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het gevaar voor personen op basis van de bewijsmiddelen in het dossier onvoldoende is komen vast te staan.
De rechtbank betrekt daarbij dat het dossier hiertoe onvoldoende informatie bevat. Hoewel in het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict wordt geconcludeerd dat bij deze brand gevaar voor personen was te duchten, is deze conclusie verder niet met concrete informatie onderbouwd. Er is geen aanvullende (deskundige) informatie beschikbaar over onder meer de aard van de brand, de hitteontwikkeling en de afstand van de auto tot de woning. De rechtbank kan om die reden niet vaststellen dat het voorzienbaar was dat het vuur zou overslaan en tot brand in de nabij gelegen woning(en) zou leiden.
De officier van justitie heeft in dit verband verwezen naar de onderbouwing van het te duchten gevaar voor personen zoals dat in het dossier met betrekking tot de brandstichting van 29 december 2022 naar voren komt. In die zaak is het te duchten gevaar wel nader geconcretiseerd, in die zin dat daarin wordt beschreven dat motorvoertuigen doorgaans zeer fel branden en gepaard gaan met hitteontwikkeling. Verder is daarin beschreven dat gelet op de plaats waar de voertuigen stonden – te weten op drie meter afstand van de woning – er een groot gevaar is geweest voor uitbreiding van de brand, terwijl de bewoners op het moment van de brand in de woning lagen te slapen. Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat deze overweging niet zonder meer gebruikt kan worden ter onderbouwing van het gevaar voor personen in de onderhavige zaak, nu het niet om een en dezelfde situatie gaat. Bij de brandstichting op 29 december 2022 stonden er, anders dan in deze zaak, twee auto’s in brand, was de afstand tot de woning vanaf deze auto’s nader geduid en toen zijn bovendien de voordeur, diverse kozijnen en verschillende ruiten van de woning daadwerkelijk beschadigd geraakt door de brand. Juist deze concrete en doorslaggevende omstandigheden zijn in deze zaak niet vastgesteld.
Gelet op het voorgaande kan niet worden bewezen dat levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor in de nabijgelegen woning(en) aanwezige personen of anderen te duchten was, zodat de verdachte van dit onderdeel in de tenlastelegging partieel wordt vrijgesproken.
Vrijspraak medeplegen
De officier van justitie stelt op basis van het dossier vast dat de verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte 1] wist hoe ze geld konden verdienen en vervolgens met het idee van de brandstichting is gekomen. Uit het onderzoek naar de telefoon van [medeverdachte 2] volgt dat [medeverdachte 3] op 20 maart 2023 via WhatsApp het adres “ [adres] Neer” naar [medeverdachte 2] heeft gestuurd. Kort daarvoor heeft [medeverdachte 2] in een gesproken bericht gezegd:
"Ik zie/ontmoet die van [woonplaats] dan, hij vroeg het adres". Uit het telecomonderzoek en de tapgesprekken volgt verder dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] in de avond van 28 maart 2023 met elkaar gebeld hebben.
[medeverdachte 2] heeft in dat gesprek onder andere gezegd dat ‘ze’ daar langs rijden om te kijken of de auto daar is en dat hij denkt dat ‘hij’ daar tussen één en drie uur naartoe rijdt en dat het 100 procent gaat gebeuren. Omstreeks 23:30 uur heeft [medeverdachte 2] ongeveer 20 minuten naar [medeverdachte 1] gebeld. De telefoon van [medeverdachte 3] heeft zich vervolgens van 23:30 uur (op 28 maart 2023) tot 00:20 uur (op 29 maart 2023) van Best naar Neer verplaatst. Terwijl de telefoon van [medeverdachte 3] een mast in Neer aanstraalde – die ook dekking geeft aan het gebied waarin de woning van de slachtoffers is gelegen – was er telefonisch contact tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] . In dat gesprek is gezegd dat er een Caddy op ‘hun grond’ staat en een Seat Inca lijkt volgens de officier van justitie op een Caddy. In datzelfde telefoongesprek heeft [medeverdachte 3] gezegd dat [medeverdachte 2] hem moet gaan bellen. [medeverdachte 2] heeft twee minuten later teruggebeld en gezegd “
Hij belde, hij gaat rijden.”Vijf minuten later zei [medeverdachte 2] : “
Hij rijdt en als hij komt, rij ik mee”. Uit het onderzoek naar de telefoon van [medeverdachte 2] volgt dat hij in de tussentijd drie keer contact heeft opgenomen met [medeverdachte 1] . Kort na de brandstichting heeft de verdachte contact opgenomen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 1] heeft tegelijkertijd, met een ander telefoonnummer, naar [medeverdachte 2] gebeld. [medeverdachte 3] heeft rond half 2 en 4 uur ‘s nachts gezocht naar 112 meldingen in Neer. De middag na de brandstichting hebben [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] nog telefonisch contact gehad, waarbij zij hebben gesproken over 500,00 euro betalen en iemand 250,00 euro geven. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij 250,00 euro heeft ontvangen in plaats van de eerder door hem genoemde 500,00 euro.
De officier van justitie komt op basis van deze onderzoeksbevindingen tot de conclusie dat het initiatief tot de brandstichting vanuit [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] is gekomen, waarbij [medeverdachte 1] de informatie heeft doorgegeven aan de verdachte. Daarbij heeft de verdachte enkel contact gehad met [medeverdachte 1] en is het [medeverdachte 1] geweest die groen licht heeft gegeven aan de verdachte om de brand te stichten. De verklaring van de verdachte dat hij informatie heeft ontvangen via briefjes acht hij in dat verband niet aannemelijk. Gelet hierop hebben de verdachte en de medeverdachten volgens de officier van justitie nauw en bewust met elkaar samengewerkt en is de brandstichting in vereniging gepleegd.
Anders dan de officier van justitie en met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het ten laste gelegde medeplegen
nietwettig en overtuigend bewezen kan worden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verdachte de brandstichting feitelijk alleen heeft uitgevoerd. Blijkens zijn verklaring heeft hij zelf de benzine gehaald, is hij alleen en in zijn eigen auto naar het adres gereden en heeft hij de brand gesticht zonder de aanwezigheid van een of meer anderen. Uit het dossier volgt op geen enkele manier dat er een of meer anderen betrokken zijn geweest bij de feitelijke uitvoering van de brandstichting. Het dossier biedt weliswaar aanwijzingen voor betrokkenheid van een of meer anderen op andere wijze, doch concrete bewijsmiddelen voor een nauwe en bewuste samenwerking en/of een gezamenlijke uitvoering van het feit ontbreken. De omstandigheid dat de verdachte door anderen op het idee is gebracht, hij hiertoe geïnstrueerd is en hiervoor na afloop geld heeft ontvangen, zijn namelijk geen handelingen die de rechtbank in verband brengt met een nauwe en bewuste samenwerking.
De rechtbank zal de verdachte derhalve ook partieel vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen.