ECLI:NL:RBLIM:2025:4051

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
C/03/336384 / HA ZA 24-519
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over eigendom van paarden en voorlopige voorziening voor deelname aan wedstrijden

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 30 april 2025, gaat het om een geschil over de eigendom van paarden tussen twee partijen, aangeduid als [eisers] en [gedaagde c.s.]. De rechtbank heeft drie incidenten behandeld: (1) een verzoek om voorlopige voorziening om de paarden toe te laten tot wedstrijden, wat deels is toegewezen; (2) een bevoegdheidsincident waarbij de rechtbank zich bevoegd heeft verklaard; en (3) een incidentele eis in reconventie die is afgewezen omdat de bepalingen van artikel 208 lid 1 Rv niet van toepassing zijn verklaard op de incidentele vordering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vorderingen van [eisers] deels zijn gebaseerd op een overeenkomst en deels op onrechtmatige daad. De rechtbank heeft de bevoegdheid van de Nederlandse rechter beoordeeld op basis van het forumkeuzebeding en de relevante artikelen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vorderingen van [eisers] toewijsbaar zijn en heeft [gedaagde c.s.] bevolen om binnen een week een verzoek in te dienen bij The British Showjumping om de paarden weer toe te laten tot wedstrijden, op straffe van een dwangsom. Tevens is [gedaagde c.s.] veroordeeld in de proceskosten van de incidenten.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: C/03/336384 / HA ZA 24-519
Vonnis in incidenten van 30 april 2025
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

statutair gevestigd te [plaatsnaam] (gemeente Tubbergen) en kantoorhoudende te [plaatsnaam] (gemeente Horst aan de Maas),
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats] (gemeente Horst aan de Maas),
eisende partijen in conventie in de hoofdzaak en in het incident ex artikel 223 Rv,
verwerende partijen in het bevoegdheidsincident,
verwerende partijen in de incidentele eis in reconventie,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
advocaat: mr. D. Çölkusu,
tegen
[gedaagde sub 1] ,
procederend voor zichzelf en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] (Verenigde Staten),
gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak en in het incident ex artikel 223 Rv,
eisende partij in het bevoegdheidsincident,
eisende partij in de incidentele eis in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde c.s.] ,
advocaat: mr. A. van Toorn.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis in incident van 22 januari 2025,
- de akte overleggen stukken vestigingsplaats en uitlating rechtsmacht zijdens [eisers] van 5 februari 2025,
- de akte uitlaten rechtsmacht en relatieve bevoegdheid rechtbank zijdens [gedaagde c.s.] van 19 februari 2025, waarin zij tevens haar eis in reconventie in incident heeft gewijzigd.
1.2.
Ten slotte is vonnis in de drie incidenten bepaald.

2.De feiten

2.1.
Voor de beoordeling van de incidenten gaat de rechtbank uit van de volgende vaststaande feiten.
2.2.
[eiser sub 1] is een onderneming die zich voornamelijk bezighoudt met de handel in paarden. [eiser sub 2] is enig aandeelhouder en bestuurder van [eiser sub 1] . Daarnaast richt [eiser sub 2] zich op het trainen van sportpaarden en het als ruiter deelnemen aan springwedstrijden.
2.3.
In 2022 heeft [gedaagde c.s.] [paard 1] gekocht van [eiser sub 2] . [paard 1] is eind 2022 gestald bij [eisers] . Sindsdien is de verhouding tussen partijen verslechterd.
2.4.
In september 2023 hebben [eiser sub 2] en [gedaagde c.s.] een overeenkomst gesloten waarin onder meer is opgenomen dat onder meer de paarden [paard 2] en [paard 1] ‘
are owned in partnership with [voornaam gedaagde sub 1] and [voornaam eiser sub 2]’ [rb: [gedaagde sub 1] en [eiser sub 2] ].
2.5.
[gedaagde c.s.] heeft verschillende meldingen gedaan over [eiser sub 2] bij de Fédération Équestre Internationale (FEI) en/of The British Showjumping (BTS). FEI is de internationale overkoepelende organisatie van de paardensport. De FEI beheert een database waarin paarden en hun eigenaars kunnen worden geregistreerd. BTS is aangesloten bij de FEI. Op 7 december 2023 heeft [gedaagde c.s.] een brief geschreven aan BTS. Naar aanleiding van deze uitlating heeft BTS geconstateerd dat er getwist wordt over de eigendom van [paard 1] en [paard 2] en deze paarden geblokkeerd waardoor zij niet meer deel kunnen nemen aan (internationale) wedstrijden.

3.Het geschil

in het incident ex artikel 223 Rv
3.1.
[eisers] vorderen dat de rechtbank voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • [gedaagde c.s.] zal gebieden de tussen haar en [eisers] tot stand gekomen overeenkomst na te komen door binnen één week na dit vonnis een schriftelijk verzoek in te dienen bij The British Showjumping om de paarden [paard 1] en [paard 2] weer toe te laten tot de wedstrijden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde c.s.] in gebreke blijft om aan dit gebod te voldoen;
  • [gedaagde c.s.] te veroordelen in de proceskosten, waaronder begrepen het nasalaris, onder de bepaling dat zij de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over deze kosten verschuldigd is indien deze kosten niet binnen 14 dagen na betekening aan haar van dit vonnis (volledig) aan [eiser sub 1] zijn voldaan.
3.2.
[gedaagde c.s.] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in het bevoegdheidsincident
3.4.
[gedaagde c.s.] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zich onbevoegd zal verklaren dan wel [eisers] niet-ontvankelijk zal verklaren in hun vorderingen dan wel de vorderingen van [eisers] af zal wijzen onder veroordeling van [eisers] in de kosten van dit geding, die voor salaris van de advocaat inbegrepen.
3.5.
[eisers] voeren verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in de incidentele eis in reconventie
3.7.
[gedaagde c.s.] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  • [eisers] zal veroordelen om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis schriftelijk aan [gedaagde c.s.] mee te delen waar [paard 1] en [paard 3] en de voor deze paarden afgegeven paardenpaspoorten zich bevinden, genoegzaam onderbouwd met verificatoire bescheiden;
  • [eisers] zal veroordelen om hun medewerking te verlenen aan het verplaatsen van de paarden naar de stal van [de eigenaar] in België en ervoor zorg te dragen dat de paarden [paard 1] en [paard 3] en de paspoorten van de paarden, behoudens voorafgaande schriftelijke toestemming van [gedaagde c.s.] , gedurende de bodemprocedure niet van die locatie worden verwijderd, anders dan naar een door [gedaagde c.s.] nader schriftelijk aan te geven locatie;
  • [eisers] zal veroordelen om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis de huidige gezondheidssituatie van [paard 1] en [paard 3] schriftelijk aan [gedaagde c.s.] mee te delen, genoegzaam onderbouwd met verificatoire bescheiden;
  • met veroordeling van [eisers] in de kosten van dit geding, een bedrag aan salaris van de advocaat van [gedaagde c.s.] daaronder begrepen.
3.8.
[eisers] voeren verweer.
3.9.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank stelt vast dat zowel [eisers] als [gedaagde c.s.] (meermaals) een eiswijziging ten aanzien van hun incidentele vordering(en) hebben ingediend. De rechtbank overweegt dat in artikel 208 lid 1 Rv een aantal bepalingen uit Rv van toepassing zijn verklaard op (het instellen van) incidentele vorderingen. Het artikel dat ziet op de eiswijziging (artikel 130 Rv) wordt echter niet genoemd en is derhalve niet van toepassing op de incidentele vordering. Een en ander zou zich ook niet verdragen met de aard van de incidentele vorderingsprocedure, zijnde een snelle en efficiënte procedure (met korte termijnen en in de regel één schriftelijke ronde), waarin tijdens een hoofdprocedure duidelijkheid kan worden verkregen omtrent verschillende bij wet voorziene incidenten. De rechtbank zal derhalve uitgaan van de oorspronkelijke ongewijzigde incidentele vorderingen.
Bevoegdheidsincident
4.2.
Deze zaak heeft een internationaal karakter, omdat [gedaagde c.s.] in de Verenigde Staten woont. Aangezien de rechtbank haar bevoegdheid ambtshalve dient te beoordelen en gelet op de aard van het incident zal de rechtbank het bevoegdheidsincident als eerste behandelen.
4.3.
De vorderingen van [eisers] zijn deels gebaseerd op een overeenkomst en deels op onrechtmatige daad. De rechtbank dient haar bevoegdheid voor iedere grondslag afzonderlijk te beoordelen. Dat zal de rechtbank hierna doen.
Bevoegdheid: verbintenis uit overeenkomst
4.4.
[eisers] hebben de zaak aanhangig gemaakt bij de Nederlandse rechter en daarbij verwezen naar een forumkeuzebeding dat volgens [eisers] met [gedaagde c.s.] is overeengekomen. In dat forumkeuzebeding is het volgende opgenomen:
“In the event of disputes, breach of contract and/or claims arising from or related to this agreement, the parties will first of all try to reach a solution by mutual agreement, whether or not with the involvement of an independent third party/mediator to be erased by the parties in consultation. If this does not turn out to be possible, the dispute and/or the claim can be submitted to the court of Dutch law, where the company [eiser sub 1] is located.
4.5.
[gedaagde c.s.] bestrijdt de geldigheid van het forumkeuzebeding. Het beding is volgens [gedaagde c.s.] niet geldig overeengekomen. Als gevolg daarvan is volgens [gedaagde c.s.] de Nederlandse rechter niet bevoegd, maar had de zaak aanhangig moeten worden gemaakt in de Verenigde Staten, omdat zij daar haar woonplaats heeft. [gedaagde c.s.] verwijst daarbij naar de Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid (de Brussel Ibis-Verordening).
4.6.
In het tussenvonnis van 22 januari 2025 heeft de rechtbank overwogen dat de Brussel Ibis-Verordening niet van toepassing is, omdat de Verenigde Staten geen partij zijn bij die verordening. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat uit de stellingen van partijen niet blijkt waar [eiser sub 1] gevestigd is, zodat niet kan worden vastgesteld of de Nederlandse rechter, meer specifiek de rechtbank Limburg, bij geldigheid van het forumkeuzebeding bevoegd is. De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld zich daarover uit te laten.
4.7.
[eisers] hebben zich bij akte uitgelaten over het voorgaande. Volgens [eisers] is de Nederlandse rechter bevoegd op basis van artikel 8 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in combinatie met het forumkeuzebeding. Mocht het forumkeuzebeding niet geldig zijn, dan is de Nederlandse rechter bevoegd op grond van artikel 6 Rv, aldus [eisers] . Daarnaast hebben [eisers] een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel overgelegd, waaruit blijkt dat [eiser sub 1] sinds 6 december 2021 een vestiging heeft te ( [postcode] ) [woonplaats] , aan het [adres] . Dat ligt binnen het arrondissement van de rechtbank Limburg, zodat deze rechtbank bevoegd is, aldus [eisers] .
4.8.
[gedaagde c.s.] is in haar akte uitsluitend ingegaan op de geldigheid van het forumkeuzebeding. [gedaagde c.s.] heeft (wederom) betoogd dat het forumkeuzebeding niet geldig is, omdat dit onduidelijk en onredelijk is. [gedaagde c.s.] betwist dat tussen haar en [eiser sub 1] een overeenkomst tot stand is gekomen. Verder betwist [gedaagde c.s.] dat de overeenkomst met [eiser sub 2] rechtsgeldig tot stand is gekomen, omdat deze onder dwang zou zijn gesloten.
4.9.
De rechtbank overweegt als volgt. Op dit geschil is geen EG-Verordening of ander verdrag van toepassing. De rechtsmacht van de Nederlandse rechter zal dus moeten worden beoordeeld aan de hand van de artikelen 1 tot en met 14 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
4.10.
In artikel 8 Rv is bepaald dat de Nederlandse rechter bevoegd is indien partijen die rechter als de bevoegde rechter hebben aangewezen. In de door [eisers] overgelegde overeenkomst is een forumkeuzebeding opgenomen, waarin de Nederlandse rechter als de bevoegde rechter is aangewezen. [gedaagde c.s.] betwist dat zij met [eiser sub 1] een overeenkomst is aangegaan. De rechtbank overweegt dat in de kop van de overeenkomst [eiser sub 2] en [gedaagde c.s.] zonder vermelding van hoedanigheden of adresgegevens als partijen zijn aangeduid en dat de overeenkomst is ondertekend door [eiser sub 2] en [gedaagde c.s.] . [eiser sub 1] wordt wel genoemd in de overeenkomst en wel in het forumkeuzebeding. [eisers] stellen zich voorts op het standpunt dat [eiser sub 2] namens [eiser sub 1] heeft getekend, hetgeen zou betekenen dat [eiser sub 2] geen partij is bij de overeenkomst. Wat daar ook van zij, de rechtbank overweegt dat nu [eisers] hun vorderingen baseren op de overeenkomst van 29 september 2023, is bij gebleken geldigheid van het forumkeuzebeding, de Nederlandse rechter bevoegd van die vorderingen kennis te nemen. Of zowel [eiser sub 1] als [eiser sub 2] of slechts één van beiden partij is bij de overeenkomst zal in de hoofdzaak bij beoordeling van de vorderingen worden vastgesteld, maar doet niet af aan de bevoegdheid van de Nederlandse rechter.
4.11.
Ten aanzien van de geldigheid van het forumkeuzebeding overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van het bepaalde in artikel 8 Rv dient een forumkeuzebeding getoetst te worden aan de volgende cumulatieve vereisten:
  • het moet gaan om een bepaalde rechtsbetrekking die ter vrije bepaling van partijen staat,
  • partijen moeten een redelijk belang hebben bij de forumkeuze,
  • de overeengekomen forumkeuze moet blijken uit een geschrift.
4.12.
De rechtbank overweegt dat de forumkeuze betrekking heeft op een bepaalde rechtsbetrekking, te weten de gemeenschappelijke eigendom van een aantal paarden, die naar zijn aard ter vrije bepaling van partijen staat. Gezien de plaats van uitvoering van de overeenkomst en het oogpunt van rechtszekerheid acht de rechtbank een redelijk belang bij forumkeuze aanwezig, hetgeen overigens ook niet door [gedaagde c.s.] is betwist. Voorts blijkt de overeengekomen forumkeuze uit een geschrift, te weten de overeenkomst tussen partijen van 29 september 2023. [gedaagde c.s.] heeft niet betwist dat zij de overeenkomst heeft ondertekend, maar zich op het standpunt gesteld dat die onder dwang is gesloten, zodat er geen sprake was van wilsovereenstemming. De rechtbank overweegt dat dit voor de geldigheid van het forumkeuzebeding niet relevant is, nu gesteld noch gebleken is dat de gestelde dwang (mede) het forumkeuzebeding gold. De omstandigheid dat gebreken kleven aan de (totstandkoming van de) hoofdovereenkomst die tot nietigheid of vernietigbaarheid van de overeenkomst waarin het forumkeuzebeding is opgenomen zouden leiden, tast de geldigheid van dat beding immers niet aan (artikel 8 lid 6 Rv).
In tegenstelling tot hetgeen [gedaagde c.s.] stelt is ook de tekst van het forumkeuzebeding naar het oordeel van de rechtbank duidelijk. Daarin wordt verwezen naar de ‘
location’ van [eiser sub 1] , dat kan worden vertaald naar vestigingsplaats. [eisers] hebben een uittreksel overgelegd waaruit blijkt dat [eiser sub 1] ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding gevestigd was in het arrondissement van de rechtbank Limburg. Door het handelsregister te raadplegen kan steeds de actuele vestigingsplaats van [eiser sub 1] objectief worden vastgesteld. Daarmee is het forumkeuzebeding naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk.
4.13.
Samengevat heeft het forumkeuzebeding rechtskracht tussen partijen. Deze rechtbank is dan ook bevoegd om kennis te nemen van de vorderingen van [eisers] die voortvloeien uit de overeenkomst tussen partijen.
Bevoegdheid: verbintenis uit onrechtmatige daad
4.14.
[eisers] stellen reputatieschade te hebben geleden in de (Nederlandse) paardensport vanwege de uitlating van [gedaagde c.s.] aan BTS van 7 december 2023. Deze schade uit zich in een deelnameverbod aan internationale wedstrijden en verminderde klandizie. [gedaagde c.s.] heeft ook telefonisch personen in de paardensportwereld benaderd en beschuldigingen aan het adres van [eisers] geuit. Dit raakt hen in Nederland. Deze rechtbank is daarom volgens [eisers] bevoegd op grond van artikel 6 sub e Rv. Ook is de rechtbank bevoegd op grond van het overeengekomen forumkeuzebeding, omdat het forumkeuzebeding zou zien op alle geschillen die voortvloeien uit de gesloten overeenkomst.
4.15.
[gedaagde c.s.] stelt dat de rechtbank niet bevoegd is om kennis te nemen van de schadevordering. Haar uitlating aan BTS had geen onrechtmatig karakter en is niet openbaar gemaakt. Van reputatieschade kan dus geen sprake zijn. Volgens [gedaagde c.s.] is de gestelde reputatieschade niet geleden, en als er schade is geleden dan is dat niet in Nederland.
4.16.
De rechtbank herhaalt dat de Brussel Ibis-Verordening niet van toepassing is in dezen. Daarom geldt het Nederlandse internationaal privaatrecht.
4.17.
De vorderingen met betrekking tot de uitlatingen zijn niet gebaseerd op enige verbintenis uit overeenkomst. In de overeenkomst tussen [eisers] en [gedaagde c.s.] is niets daarover opgenomen. Van de gestelde onrechtmatige uitlatingen blijkt niet dat zij, zoals geformuleerd in het forumkeuzebeding, voortvloeien uit of verband houden met de overeenkomst (‘
arising from or related to this agreement’). Dit betekent dat hier sprake is van een vordering die is gebaseerd op onrechtmatige daad.
4.18.
De Nederlandse rechter is op grond van artikel 6 sub e Rv bevoegd om kennis te nemen van vorderingen uit onrechtmatige daad als het schadebrengende feit zich in Nederland heeft voorgedaan of zich dreigt voor te doen.
4.19.
De rechtbank overweegt dat de meldingen van [gedaagde c.s.] bij BTS en FEI weliswaar niet openbaar zijn gemaakt, maar dat neemt niet weg dat als de meldingen consequenties hebben de schade wordt geleden in Nederland. De bedrijfsactiviteiten van [eisers] vinden immers plaats in Nederland. De paarden worden gestald, getraind en verkocht in Nederland. Eventuele schade door waardevermindering als gevolg van uitsluiting van wedstrijddeelname wordt derhalve geleden in Nederland. Ook eventuele reputatieschade als gevolg van beschuldigingen die [gedaagde c.s.] in Nederland binnen de paardensportwereld richting [eisers] zou hebben gedaan wordt derhalve geleden in Nederland.
4.20.
De rechtbank verklaart zich bevoegd om van de vorderingen uit hoofde van onrechtmatige daad van zowel [eiser sub 1] als [eiser sub 2] kennis te nemen.
Toepasselijk recht
4.21.
Partijen hebben zich niet uitgelaten over het toepasselijke recht. Uit de omstandigheid dat partijen in hun forumkeuzebeding hebben gekozen voor de Nederlandse rechter in combinatie met het feit dat beide partijen hun stellingen in deze procedure baseren op Nederlands recht leidt de rechtbank af dat partijen voor de toepasselijkheid van het Nederlandse recht hebben gekozen.
Incident ex artikel 223 Rv
4.22.
[eisers] vorderen bij wijze van voorlopige voorziening dat [gedaagde c.s.] wordt geboden de gesloten overeenkomst na te komen door binnen één week na het wijzen van dit vonnis een schriftelijk verzoek in te dienen bij The British Showjumping om de paarden [paard 1] en [paard 2] weer toe te laten tot de wedstrijden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde c.s.] in gebreke blijft aan het gebod te voldoen. [eisers] stellen dat sprake is van een spoedeisend belang omdat het niet kunnen deelnemen aan wedstrijden het welzijn en de marktwaarde van het paard negatief beïnvloedt.
4.23.
[gedaagde c.s.] betwist dat [eisers] een spoedeisend belang hebben bij hun vordering. Daarnaast is er volgens [gedaagde c.s.] onvoldoende samenhang tussen de gevraagde voorziening en de vordering in de hoofdzaak. In de hoofdzaak wordt immers verdeling van een gemeenschap gevorderd. Ook volgt uit de overeenkomst geen plicht om [paard 1] en [paard 2] deel te laten nemen aan wedstrijden.
4.24.
De rechtbank neemt bij de beoordeling van een incident als het onderhavige tot uitgangspunt dat toewijzing van een vordering tot een voorlopige voorziening voor de duur van het geding alleen mogelijk is wanneer [eisers] daarbij voldoende belang hebben en voorshands voldoende aannemelijk is dat hetgeen zij thans bij voorlopige voorziening vorderen ook in de hoofdzaak toewijsbaar zal zijn. Daarnaast moet sprake zijn van voldoende samenhang met de vorderingen in de hoofdzaak.
4.25.
Allereerst overweegt de rechtbank dat [eisers] geen belang meer hebben bij de vordering ten aanzien van [paard 2] , nu dit paard inmiddels is verkocht. Dit deel van de vordering zal reeds daarom worden afgewezen. Ten aanzien van [paard 1] overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van voldoende samenhang van de gevraagde voorziening met de vorderingen in de hoofdzaak nu de hoofdzaak onder meer de kwestie van de eigendom van [paard 1] raakt. Voorts hebben [eisers] naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd dat zij spoedeisend belang hebben bij hun vordering en een oordeel in de hoofdzaak niet kunnen afwachten. Het (langdurig) niet kunnen deelnemen aan wedstrijden met een sportpaard heeft immers een direct negatief effect op de waarde van een sportpaard. Ongeacht de uitkomst in de hoofdzaak is het derhalve in het belang van beide partijen dat [paard 1] op wedstrijden kan worden uitgebracht, waarbij uiteraard geldt dat zij daartoe adequaat getraind dient te zijn en op een daarbij passend niveau dient te worden uitgebracht. Nu [eisers] professionals zijn in de paardensport en zij er belang bij hebben [paard 1] gezond en fit te houden gaat de rechtbank ervan uit dat zij in staat moeten worden geacht die inschatting verantwoord te maken. [gedaagde c.s.] heeft weliswaar gesteld dat [eiser sub 2] zich schuldig maakt aan dierenmishandeling, doch zij heeft dit niet nader onderbouwd, zodat de rechtbank daaraan vooralsnog voorbijgaat. [gedaagde c.s.] heeft voorts gesteld dat zij althans haar dochter er geen belang bij heeft dat [paard 1] op wedstrijden wordt uitgebracht, nu zij niet voornemens is [paard 1] te verkopen, doch de rechtbank gaat er vooralsnog vanuit dat [paard 1] slechts gedeeltelijk eigendom van [gedaagde c.s.] is, zodat de belangen van beide eigenaren, althans de gemeenschap, dienen te worden gediend. Zonder een uitspraak te doen over de (inhoud en geldigheid van de) overeenkomst tussen partijen is de rechtbank derhalve van oordeel dat [gedaagde c.s.] haar medewerking dient te verlenen aan het toegelaten worden tot wedstrijden van [paard 1] door het doen van het verzoek aan The British Showjumping zoals gevorderd. De rechtbank hecht er daarbij aan op te merken dat [gedaagde c.s.] volgens de eigen stellingen van [eisers] in elk geval mede-eigenaar is van [paard 1] , zodat de rechtbank verstaat dat [eisers] informatie over eventuele wedstrijden van [paard 1] tijdig aan [gedaagde c.s.] zullen verstrekken.
4.26.
De rechtbank wijst de gevraagde voorziening ten aanzien van [paard 1] toe.
4.27.
[gedaagde c.s.] heeft de rechtbank verzocht onderhavig vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, omdat zij in hoger beroep wil gaan tegen de beslissing om haar medewerking te verlenen aan het toelaten van [paard 1] tot wedstrijden.
4.28.
De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 233 Rv kan de rechtbank dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Bij de beantwoording van de vraag of van die bevoegdheid gebruik dient te worden gemaakt, spelen de wederzijdse belangen van partijen, bezien in het licht van de omstandigheden van het geval, een bepalende rol. Dat [eisers] een belang bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad hebben, is een gegeven. Het door [gedaagde c.s.] daartegenover gestelde belang is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk geworden. [gedaagde c.s.] heeft haar stellingen niet onderbouwd, terwijl dit wel op haar weg had gelegen. De enkele stelling dat zij in hoger beroep wenst te gaan is onvoldoende, nu een uitvoerbaarverklaring bij voorraad hier niet aan in de weg staat. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval de belangen van [eisers] bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad zwaarder dienen te wegen dan de belangen van [gedaagde c.s.] , zodat dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal worden verklaard.
Incidentele eis in reconventie
4.29.
[gedaagde c.s.] vordert in dit incident kort gezegd dat [eisers] worden veroordeeld om haar mede te delen waar de paarden [paard 1] en [paard 3] GH Z en hun paspoorten zich bevinden en medewerking tot verplaatsing van de paarden naar de stal van [de eigenaar] in België gedurende de procedure alsmede mededeling en onderbouwing van de gezondheidstoestand van de paarden.
4.30.
[eiser sub 1] en [gedaagde c.s.] stellen zich primair op het standpunt dat het instellen van een incidentele eis in reconventie niet mogelijk is en dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard of af moet worden gewezen.
4.31.
De rechtbank overweegt dat in artikel 208 lid 1 Rv de bepalingen met betrekking tot de eis in reconventie (artikelen 136 t/m 138 Rv) niet van overeenkomstige toepassing zijn verklaard op de incidentele vordering. Een eis in reconventie in incident is derhalve niet mogelijk. Ook na het gevoerde verweer heeft [gedaagde c.s.] haar incidentele reconventionele vorderingen (uitdrukkelijk) gehandhaafd. De rechtbank zal [gedaagde c.s.] dan ook niet-ontvankelijk verklaren in haar vorderingen.
Proceskosten in incidenten
4.32.
[gedaagde c.s.] zal als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de incidenten worden veroordeeld. De proceskosten worden als volgt berekend: 1,5 punt voor het bevoegdheidsincident, 1 punt voor het incident ex artikel 223 Rv en 1 punt voor de incidentele eis in reconventie (tarief II). De proceskosten aan de zijde van [eisers] worden dientengevolge begroot op:
- salaris advocaat
2.093,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.271,00
4.33.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen als vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
in het bevoegdheidsincident
5.1.
verklaart zich bevoegd om kennis te nemen van de vorderingen van [eisers] ,
in het incident ex artikel 233 Rv
5.2.
gebiedt [gedaagde c.s.] binnen één week na betekening van dit vonnis een schriftelijk verzoek in te dienen bij The British Showjumping om [paard 1] weer toe te laten tot de wedstrijden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde c.s.] in gebreke blijft om aan dit gebod te voldoen,
in de incidentele eis in reconventie
5.3.
verklaart [gedaagde c.s.] niet ontvankelijk in haar incidentele vorderingen in reconventie,
in alle incidenten
5.4.
veroordeelt [gedaagde c.s.] in de proceskosten van € 2.271,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde c.s.] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.5.
veroordeelt [gedaagde c.s.] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
5.7.
verwijst de zaak naar de rol van 11 juni 2025 voor het indienen van een conclusie van antwoord in de hoofdzaak aan de zijde van [gedaagde c.s.] ,
5.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.J.C.A. Roeffen en in het openbaar uitgesproken op 30 april 2025.
JF/MS