ECLI:NL:RBLIM:2025:4145

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 mei 2025
Publicatiedatum
1 mei 2025
Zaaknummer
11630698 CV EXPL 25-1654
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur bedrijfsruimte; huurachterstand en ontruiming; gevorderde huurpenningen toegewezen; contractuele boete afgewezen

In deze zaak heeft Martel B.V. een kort geding aangespannen tegen een gedaagde partij wegens huurachterstand en ontruiming van een bedrijfsruimte. De huurovereenkomst, die op 17 september 2024 is aangegaan, liep van 1 oktober 2024 tot en met 30 september 2026. De gedaagde heeft echter geen huur betaald, ondanks meerdere aanmaningen. Martel vordert ontruiming van het gehuurde, betaling van de achterstallige huur van € 23.904,74 tot en met april 2025, en betaling van toekomstige huurtermijnen. De kantonrechter oordeelt dat er voldoende spoedeisend belang is bij de ontruiming, maar wijst de vordering tot betaling van contractuele boetes af wegens het ontbreken van spoedeisend belang. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn verweer over gebreken in het gehuurde, en wijst de vorderingen van Martel toe, inclusief de buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. Het vonnis is uitgesproken op 1 mei 2025.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11630698 \ CV EXPL 25-1654
Vonnis in kort geding van 1 mei 2025
in de zaak van
MARTEL B.V.,
te Brunssum,
eisende partij,
hierna te noemen: Martel,
gemachtigde: mr. R.T.L.J. Jongen,
tegen
[gedaagde] h.o.d.n. [handelsnaam],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 9
- productie 10 aan de zijde van Martel zoals ontvangen op 15 april 2025
- de mondelinge behandeling van 17 april 2025, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Martel en [gedaagde] hebben een schriftelijke huurovereenkomst gesloten op grond waarvan [gedaagde] van Martel de bedrijfsruimte huurt aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: het gehuurde). Op de overeenkomst zijn de ‘Algemene bepalingen huurovereenkomst winkelruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW’ van toepassing.
2.2.
De huurovereenkomst is op 17 september 2024 aangegaan voor een periode van twee jaar, ingaande op 1 oktober 2024 en lopende tot en met 30 september 2026.
2.3.
[gedaagde] diende op grond van artikel 7.1 van de huurovereenkomst en artikel 29.1 van de algemene bepalingen op moment van ondertekening van de huurovereenkomst een waarborgsom te betalen aan Martel ter hoogte van € 8.300,49.
2.4.
De bij vooruitbetaling verschuldigde huurprijs bedroeg vanaf oktober 2024 tot en met december 2024 € 3.347,86 inclusief btw per maand. Vanaf januari 2025 bedraagt de huurprijs € 3.465,04 inclusief btw per maand.
2.5.
[gedaagde] heeft, ondanks meerdere aanmaningen, helemaal niets aan Martel betaald.

3.Het geschil

3.1.
Martel vordert samengevat bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
ontruiming van het gehuurde, betaling van de achterstallige huur van € 23.904,74 tot en met april 2025, betaling van een gebruiksvergoeding van € 3.465,04 per maand tot de ontruiming, betaling van de contractuele boetes van € 49.250,00 en € 2.100,00 berekend tot en met 1 april 2025 respectievelijk april 2025 en de buitengerechtelijke kosten van € 1.527,55, dit alles te vermeerderen met wettelijke (handels-)rente en proceskosten.
3.2.
Martel legt aan de vordering ten grondslag dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn betalingsverplichtingen jegens haar. Martel stelt zich op het standpunt dat sprake is van een zodanige ernstige tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst, dat een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst in een bodemprocedure zal worden toegewezen. Martel stelt dat [gedaagde] op grond van artikel 28.3 en 34 van de algemene bepalingen de gevorderde contractuele boetes aan haar verschuldigd is.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] voert aan dat hij de waarborgsom en de huurpenningen niet voldaan heeft omdat sprake van een ernstig muizenprobleem in het gehuurde. Vanwege dit muizenprobleem kan [gedaagde] niets verdienen omdat hij veel producten (hele containers vol) heeft moeten weggooien. Ook de klanten weten van dit muizenprobleem. Daarnaast voert [gedaagde] aan dat er een probleem is met de elektriciteit in het gehuurde. Een expert van de verzekeringsmaatschappij heeft de hele installatie afgekeurd. [gedaagde] voert daarnaast aan dat hij vanwege persoonlijke en financiële problemen niet heeft kunnen betalen. De winkel van [gedaagde] is momenteel dicht, maar in mei gaat [gedaagde] de winkel, met een nieuw concept, heropenen. [gedaagde] voert aan dat hij heel graag in het gehuurde wil blijven, dat vanaf mei zijn problemen zijn opgelost en dat hij vanaf dan zowel de lopende huur als de huurachterstand gaat betalen. Volgens [gedaagde] zijn de gevorderde boetes abnormaal hoog, aangezien deze hoger zijn dan de gevorderde huurachterstand. Als [gedaagde] had geweten van deze boetebepalingen, dan had hij de huurovereenkomst niet ondertekend.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang
4.1.
Van een spoedeisend belang van Martel bij haar vorderingen is naar het oordeel van de kantonrechter, gelet op de aard van de vorderingen, genoegzaam gebleken, behalve voor wat betreft de gevorderde contractuele boetes. De kantonrechter is bekend met het arrest van de Hoge Raad van 15 juni 2007 (ECLI:NL:HR:2007:BA1522) waarin is geoordeeld:
Indien de hoofdvordering voldoende spoedeisend is om in kort geding te kunnen worden beoordeeld, is de proceseconomie ermee gebaat dat in hetzelfde geding ook over een daarmee nauw verwante nevenvordering (…) kan worden beslist.De kantonrechter is echter van oordeel dat uit dit arrest niet volgt dat het betalen van een contractuele boete ook als nauw verwante nevenvordering moet worden gezien. De kantonrechter oordeelt dat de betaling van de contractuele boete niet zodanig spoedeisend is dat een onmiddellijke voorziening vereist is. Het is een van de ontruiming losstaande geldvordering waarvoor een afzonderlijk spoedeisend belang vereist is. Martel heeft noch in de dagvaarding, noch ter mondelinge behandeling een spoedeisend belang gesteld met betrekking tot de boetebedragen. Zij heeft ter terechtzitting slechts naar voren gebracht dat de boetebedragen samenhangen met de huurachterstand en de gevorderde ontruiming. De vorderingen tot betaling van de contractuele boetes worden dan ook op grond van het ontbreken van spoedeisend belang afgewezen.
Huurachterstand en toekomstige huurtermijnen
4.2.
De kantonrechter stelt voorop dat voor toewijzing van een geldvordering in kort geding alleen dan aanleiding is, als het bestaan (en de omvang) van de vordering voldoende aannemelijk is.
4.3.
[gedaagde] heeft de huurpenningen vanaf aanvang van de huurovereenkomst (en de waarborgsom) niet betaald omdat volgens hem gebreken zijn in het gehuurde. Hij voert aan dat hij het muizenprobleem en het probleem met de elektriciteit mondeling heeft medegedeeld aan Martel. Martel betwist dat [gedaagde] deze mededelingen heeft gedaan. Martel voert daarbij aan dat ook wanneer [gedaagde] dit wel had gemeld bij Martel, [gedaagde] de huur niet mocht opschorten ingevolge artikel 4.10 van de huurovereenkomst en artikel 28 van de algemene bepalingen. In artikel 28.1 van de algemene bepalingen is - samengevat - opgenomen dat de betaling van de huurprijs - zonder enige opschorting of verrekening met een vordering die huurder op verhuurder heeft of meent te hebben - dient te geschieden door storting dan wel overschrijving op een door verhuurder op te geven rekening. [gedaagde] heeft dus in strijd gehandeld met voornoemd artikel van de algemene bepalingen.
[gedaagde] heeft ten aanzien van de gestelde gebreken en de communicatie daarover geen enkele onderbouwing of bewijsstuk in het geding gebracht. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Martel op grond van het voorgaande de verschuldigdheid van de huurpenningen vanaf oktober 2024 tot en met april 2025 voldoende aannemelijk gemaakt en het bedrag van € 23.904,74 wordt dan ook toegewezen. Ook de vordering tot betaling van de toekomstige maandelijkse huurpenningen (Martel spreekt van gebruiksvergoeding, maar de huurovereenkomst blijft vooralsnog in stand) wordt toegewezen.
4.4.
De gevorderde wettelijke handelsrente over de huurachterstand en de toekomstige huurtermijnen is niet weersproken zodat ook dit onderdeel van de vorderingen van Martel wordt toegewezen.
Ontruiming van het gehuurde
4.5.
Martel vordert in deze procedure ontruiming van het gehuurde. Een huurachterstand van ten tijde van dagvaarden € 23.904,74 komt overeen met een huurbetalingsverplichting van zeven maanden. Volgens vaste rechtspraak leidt een betalingsachterstand van drie maanden of meer in het algemeen tot een ontbinding van de huurovereenkomst. [gedaagde] heeft naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende gesteld en onderbouwd ten aanzien van omstandigheden die ertoe zouden kunnen leiden dat de tekortkoming de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Dit betekent dat voldoende aannemelijk is dat de kantonrechter in een bodemprocedure de huurovereenkomst zal ontbinden wegens een tekortkoming in de nakoming. Daarop vooruitlopend zal de gevorderde ontruiming worden toegewezen. Van Martel kan in de gegeven omstandigheden niet worden gevergd dat zij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.6.
Martel vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 1.527,55. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De buitengerechtelijke incassokosten zullen als onweersproken worden toegewezen.
Proceskosten
4.7.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Martel worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
119,40
- griffierecht
1.461,00
- salaris gemachtigde
814,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.529,40
4.8.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de bedrijfsruimte aan de [adres] te [woonplaats] te ontruimen en ontruimd te houden, en onder afgifte van de sleutels ter algehele en vrije beschikking van Martel te stellen,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om te betalen aan Martel:
a. a) € 23.904,74 aan achterstallige huur tot en met april 2025, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over de verschuldigde huurtermijnen, telkens vanaf de eerste dag van de maand tot de dag van algehele voldoening,
b) € 3.465,04 per maand vanaf 1 mei 2025 tot en met het eind van de maand waarin de daadwerkelijke ontruiming heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW, vanaf de eerste dag van de maand tot de dag van algehele voldoening,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan Martel te betalen een bedrag van € 1.527,55 aan buitengerechtelijke kosten,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.529,40, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na betekening van het vonnis zijn betaald,
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2025.
SH