ECLI:NL:RBLIM:2025:4224

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
2 mei 2025
Zaaknummer
11306040 \ CV EXPL 24-4669
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van zorgpremie en buitengerechtelijke kosten door VGZ Zorgverzekeraar N.V. tegen gedaagde

In deze zaak vordert VGZ Zorgverzekeraar N.V. (hierna: VGZ) betaling van een bedrag van € 1.394,60 van de gedaagde, die in persoon procedeert. De vordering is gebaseerd op een zorgverzekeringsovereenkomst tussen VGZ en de gedaagde, waarbij VGZ stelt dat de gedaagde een achterstand heeft in de betaling van zorgpremies. De totale achterstand bedraagt € 1.523,25, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De gedaagde heeft aangegeven dat hij niet begrijpt waarom hij moet betalen, ondanks dat hij weet dat hij een achterstand heeft. VGZ heeft de vordering verder onderbouwd en het verweer van de gedaagde besproken. De kantonrechter heeft de vordering beoordeeld en vastgesteld dat VGZ voldoende bewijs heeft geleverd voor de hoofdsom en de gevorderde rente. De kantonrechter heeft ook de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van VGZ beoordeeld en geconcludeerd dat de vordering op basis van de zorgverzekeringsovereenkomst terecht is. De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. Het vonnis is uitgesproken op 30 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11306040 \ CV EXPL 24-4669
Vonnis van 30 april 2025
in de zaak van
de naamloze vennootschap
VGZ ZORGVERZEKERAAR N.V.,
gevestigd te Arnhem,
eisende partij,
hierna te noemen: VGZ,
gemachtigde: Flanderijn,
tegen
[gedaagde],
wonende [adres] ,
[woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 5 februari 2025
- de akte van VGZ.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
VGZ vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 1.394,60, vermeerderd met rente en kosten.
2.2.
VGZ heeft op grond van een met [gedaagde] gesloten zorgverzekeringsovereenkomst bedragen bij [gedaagde] in rekening gebracht. De totale achterstand bedraagt volgens VGZ € 1.523,25. Daarnaast is [gedaagde] aan haar de wettelijke rente verschuldigd. VGZ berekent de wettelijke rente tot de datum van dagvaarding (= 26 juli 2024) op € 79,29. Voorts stelt zij dat [gedaagde] aan haar een vergoeding van € 202,06 voor buitengerechtelijke kosten inclusief btw verschuldigd is. Op de vordering kan nog een bedrag van € 400,00 aan deelbetalingen in mindering strekken.
2.3.
[gedaagde] weet dat hij een achterstand heeft bij VGZ, maar hij begrijpt het niet allemaal. Hij heeft 2 betalingsregelingen bij 2 verschillende deurwaarders, één van € 25,00 en één van € 75,00. Van deurwaarder [naam deurwaarder] heeft hij te horen gekregen dat hij niet meer hoefde te betalen. Hij weet niet waarom hij nu ineens moet betalen.
2.4.
VGZ heeft bij repliek haar vordering nader uitgewerkt en het verweer van [gedaagde] als volgt besproken.
De vordering heeft betrekking op de zorgpremie van de maanden mei 2021 tot en met december 2021, september 2022 en de zorgkostennota eigen risico 2021. [gedaagde] heeft tweemaal een betalingsregeling met de gemachtigde van VGZ, Flanderijn, getroffen. Omdat [gedaagde] geen aflossingen meer betaalde, zijn de betalingsregelingen gestopt en is VGZ de juridische procedure gestart.
Van een regeling met deurwaarderskantoor [naam deurwaarder] heeft VGZ geen weet. Zij heeft geen vorderingen aan dit kantoor uit handen gegeven, alleen aan Flanderijn. Wel kan VGZ erkennen dat [gedaagde] nog een betalingsregeling met VGZ zelf heeft getroffen betreffende het eigen risico 2023. Omdat [gedaagde] deze regeling volledig is nagekomen, heeft VGZ deze vordering niet uit handen gegeven aan Flanderijn.
2.5.
[gedaagde] heeft hierop, hoewel hij daartoe in de gelegenheid is gesteld, niet meer gereageerd.
2.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3.De verdere beoordeling

3.1.
Naar aanleiding van het tussenvonnis van 5 februari 2025 heeft VGZ de toepasselijke verzekeringsvoorwaarden overgelegd.
Ambtshalve toetsing: informatieverplichtingen
3.2.
VGZ baseert haar vordering op nakoming van de tussen haar en [gedaagde] gesloten zorgverzekeringsovereenkomst. De Richtlijn Consumentenrechten is niet van toepassing op zorgverzekeringen, zodat niet hoeft te worden getoetst of is voldaan aan de informatieverplichtingen van artikel 6:230m BW.
Inhoudelijke beoordeling
3.3.
VGZ heeft haar vordering betreffende de hoofdsom voldoende onderbouwd en [gedaagde] heeft daar geen verweer meer tegen gevoerd. De gevorderde hoofdsom van
€ 1.513,25 zal dus worden toegewezen.
Ambtshalve toetsing: algemene voorwaarden
3.4.
De zorgverzekeringsovereenkomst is gesloten met een consument, zodat ambtshalve toetsing aan het Europese en Nederlandse consumentenrecht moet plaatsvinden, in het bijzonder aan de Richtlijn 93/13 EG (Richtlijn oneerlijke bedingen).
3.5.
VGZ vordert betaling van rente en buitengerechtelijke incassokosten.
De kantonrechter moet in beginsel ambtshalve vaststellen of in de algemene voorwaarden afspraken zijn gemaakt over deze gevorderde onderdelen en beoordelen of die afspraken al dan niet eerlijk zijn ten opzichte van de consument. Als de kantonrechter oordeelt dat een contractuele afspraak niet eerlijk is, moet het betreffende beding worden vernietigd en moet de vordering op dat onderdeel worden afgewezen, ook als VGZ in de procedure een beroep doet op wettelijke bepalingen in plaats van op die contractuele afspraak. Dit alles volgt uit het Dexia-arrest (HvJ EU 27 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:69) en het Gupfinger-arrest (HvJ, EU 8 december 2022, ECLI:EU:2022:971).
3.6.
Op de zorgverzekeringsovereenkomst zijn de VGZ verzekeringsvoorwaarden, VGZ ruime keuze, 2021 en 2022 van toepassing.
3.7.
In beide versies van de verzekeringsvoorwaarden zijn onder meer de volgende bepalingen opgenomen:
“3.5. Niet-tijdig betalen
3.5.1.
Als u de premie, wettelijke bijdragen, eigen risico, eigen bijdragen en onterecht aan u uitbetaalde vergoedingen niet op tijd betaalt, dan sturen wij u een aanmaning. Als u niet betaalt binnen de in de aanmaning genoemde termijn van ten minste 14 dagen, dan kunnen wij de dekking van deze zorgverzekering schorsen. In dat geval bestaat er vanaf de laatste premievervaldag voor de aanmaning geen recht op (vergoeding van de kosten van) zorg. U blijft bij schorsing wel verplicht de premie te betalen. Er is weer recht op (vergoeding van de kosten van) zorg vanaf de dag volgend de dag waarop wij het verschuldigde bedrag en de eventuele kosten hebben ontvangen.
Wij hebben het recht de zorgverzekering te beëindigen als u niet op tijd betaalt. De verzekering wordt in dat geval niet met terugwerkende kracht beëindigd.
3.5.2.
Wij brengen de volgende kosten bij u in rekening in geval van niet-tijdig betalen:
-
Wettelijke rente vanaf de dag na de uiterste betaaldatum van de oorspronkelijke factuur
-
Incassokosten vanaf de dag na de uiterste betaaldatum van de aanmaning.
(…)”
Rente
3.8.
Het rentebeding in voormelde bepaling is in overeenstemming met de regeling in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit beding is daarom op zichzelf voor wat betreft de verschuldigdheid van rente niet oneerlijk. Hieruit volgt dat dit beding niet ambtshalve vernietigd zal worden.
3.9.
[gedaagde] heeft geen zelfstandig verweer gevoerd tegen de gevorderde vervallen wettelijke rente van € 79,29, zodat die wordt toegewezen. Ook de wettelijke rente vanaf 26 juli 2024 kan worden toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.10.
De kantonrechter stelt vast dat voormelde bepaling ook een beding bevat op grond waarvan VGZ aanspraak kan maken op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter is van oordeel dat dit beding eerlijk is. Hieruit volgt dat dit beding niet ambtshalve vernietigd zal worden.
3.11.
Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is van toepassing. De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] een consument is (een natuurlijk persoon die niet heeft gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf). Daarom moet de kantonrechter controleren of is voldaan aan de dan geldende extra eisen voor de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten (artikel 6:96 leden 5 en 6 BW). VGZ heeft aan [gedaagde] een of meer aanmaningen gestuurd die voldoen aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Daarom zal een bedrag van € 202,06 worden toegewezen.
Conclusie
3.12.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
- rente tot 26 juli 2024

1.513,25
79,29
+
- buitengerechtelijke incassokosten
202,06
totaal
1.794,60
- betalingen
400,00
-/-
Totaal
1.394,60
Proceskosten
3.13.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van VGZ worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
137,39
- griffierecht
328,00
- salaris gemachtigde
408,00
(2 punten × € 204,00)
- nakosten
102,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
975,39

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan VGZ te betalen een bedrag van € 1.394,60, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 26 juli 2024, tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 975,39, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster en in het openbaar uitgesproken op 30 april 2025.
type: JEC