ECLI:NL:RBLIM:2025:4362

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
11644503 CV EXPL 25-1779
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over ontruiming van woonruimte wegens huurachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 7 mei 2025 uitspraak gedaan in een kort geding over de ontruiming van een woonruimte wegens huurachterstand. De eiser, vertegenwoordigd door mr. G. Vansant, heeft de gedaagden, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], aangesproken op hun huurverplichtingen. De huurachterstand bedraagt € 10.350,00 tot en met maart 2025, met een maandelijkse huur van € 1.063,00 vanaf mei 2025. De gedaagden hebben verweer gevoerd, maar de kantonrechter heeft geoordeeld dat de huurachterstand niet gemotiveerd is betwist en dat de gedaagden tekort zijn geschoten in hun verplichtingen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de ontruiming van de woning gerechtvaardigd is, gezien de aanzienlijke huurachterstand en het gebrek aan concrete toezeggingen van de gedaagden om de achterstand in te lopen. De kantonrechter heeft de gedaagden veroordeeld tot ontruiming van de woning binnen veertien dagen na betekening van het vonnis, alsook tot betaling van de achterstallige huur, de maandelijkse huurtermijnen, buitengerechtelijke kosten en proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11644503 CV EXPL 25-1779
Vonnis in kort geding van 7 mei 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. G. Vansant,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

2.
[gedaagde sub 2],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] (tezamen) dan wel [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ,
gemachtigde: mr. G. Debeije.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met verkorte dagvaardingstermijn
- het bericht van [gedaagden] met het verzoek om uitstel
- het bericht van de griffie dat geen termen worden gezien voor verplaatsing
- de mondelinge behandeling van 1 mei 2025.

2.De feiten

2.1.
[eiser] verhuurt aan [gedaagde sub 1] de woonruimte aan [adres] te [woonplaats 2] . [gedaagde sub 2] is wettelijk medehuurder. De huurprijs is € 1.063,00.
2.2.
Er is een huurachterstand ontstaan. [eiser] heeft [gedaagde sub 1] meermaals aangeschreven over de huurachterstand. [eiser] heeft bij de gemeente een melding gedaan als bedoeld in artikel 2 van het Besluit schuldhulpverlening.
2.3.
Bij brief van 11 maart 2025 heeft [eiser] [gedaagde sub 1] gesommeerd tot betaling van € 9.287,00 aan huurachterstand over de periode tot en met februari 2025.
2.4.
[gedaagde sub 2] heeft in een reactie hierop onder meer aangegeven dat een afspraak is gemaakt bij de gemeente, dat het nog steeds de intentie is om de achterstand van € 9.287,00 te voldoen en dat de achterstand is ontstaan door overmacht.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat - ontruiming van het gehuurde en de veroordeling van [gedaagden] hoofdelijk tot betaling van € 10.350,00 aan huurachterstand tot en met maart 2025 en € 1.063,00 per maand vanaf 1 mei 2025 tot de dag van ontruiming, met kosten en rente.
3.2.
[gedaagden] voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

vooraf
4.1.
De kantonrechter heeft verlof verkorte termijn verleend onder de voorwaarde dat de dagvaarding uiterlijk 28 april 2025 voor 11 uur wordt betekend en onverwijld mededeling wordt gedaan. [gedaagden] betwisten dat die mededeling is gedaan en beroepen zich in dit verband op artikel 6 EVRM. Bij gebreke aan enige onderbouwing gaat de kantonrechter aan dit beroep voorbij. De formele bezwaren zijn gedekt door de aanwezigheid van [gedaagde sub 2] op de mondelinge zitting. De dagvaarding is niet nietig. De kantonrechter komt toe aan een inhoudelijke beoordeling.
4.2.
De kantonrechter stelt voorop dat een bij voorlopige voorziening bevolen ontruiming een maatregel is, die diep ingrijpt in het gebruiksrecht en de daarmee verbonden huurbescherming van de huurder. Bij de beoordeling van een dergelijke vordering moet - volgens vaste jurisprudentie - grote terughoudendheid worden betracht, gelet op de omstandigheid dat in een kortgedingprocedure geen plaats is voor een - diepgaand - onderzoek naar bestreden feiten en gezien de vergaande, veelal onomkeerbare gevolgen van een ontruiming in kort geding, zoals in deze zaak aan de orde is.
4.3.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vordering, te weten een oplopende huurachterstand.
4.4.
Het bestaan en de hoogte van de in de dagvaarding uiteengezette huurachterstand van € 10.350,00 over de periode tot en met maart 2025 is niet gemotiveerd betwist, en wordt daarmee als vaststaand aangenomen. Aan de blote stelling dat er ook maanden wel zijn betaald, wordt voorbij gegaan. Er zijn door [gedaagden] geen betalingen gesteld, laat staan met bankafschriften onderbouwd. De kantonrechter begrijpt overigens aan de hand van het petitum dat april 2025 wellicht is betaald. Voor zover sprake is van betalingsonmacht, kunnen de gevolgen hiervan niet op het bord van [eiser] worden gelegd.
De vordering om [gedaagden] te veroordelen tot het betalen van € 10.350,00 ligt daarmee voor toewijzing gereed. De vermeerdering van de hoofdsom met de wettelijke rente vanaf datum dagvaarding is eveneens toewijsbaar.
4.5.
De huurachterstand ten tijde van de dagvaarding is aanzienlijk. [gedaagden] zijn met het laten ontstaan van deze huurachterstand tekortgeschoten in de nakoming van een verbintenis, in een omvang die in een bodemprocedure de ontbinding van de huurovereenkomst zou rechtvaardigen. De huurachterstand is na de dagvaarding verder opgelopen nu [eiser] onweersproken heeft gesteld dat ook mei 2025 niet is betaald.
[gedaagden] stellen weliswaar nog de huurachterstand binnen een paar dagen volledig te kunnen inlopen, maar dit is verder niet concreet gemaakt. Er is geen enkele zekerheid hieromtrent gegeven. De tekortkoming kan niet ongedaan worden gemaakt en is hier van zodanig gewicht dat van [eiser] niet kan worden gevergd dat hij [gedaagden] nog langer in het gehuurde laat. [gedaagden] hebben geen bijzondere feiten en omstandigheden aangevoerd die maken dat de gevolgen van het verlies van de woning zo ernstig zouden zijn dat een ontruiming (vooruitlopend op een ontbinding van de huurovereenkomst) niet gerechtvaardigd zou zijn. De gevorderde ontruiming zal daarmee worden toegewezen.
4.6.
De gevorderde machtiging om de ontruiming zo nodig zelf te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm van justitie zal worden afgewezen, omdat zij ingevolge artikel 556 lid 1 en artikel 557 Rv overbodig is.
4.7.
Gezien het vorenstaande ligt ook de vordering tot betaling van de maandelijkse huurtermijnen tot en met de maand van de ontruiming voor toewijzing gereed. Ook de hierover gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar.
4.8.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is van toepassing. [eiser] heeft aan [gedaagde sub 1] een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Daarom zal een bedrag van € 1.015,61 worden toegewezen (berekend aan de hand van de som in de aanmaning; hetgeen meer is gevorderd zal worden afgewezen). De gevorderde rente over de buitengerechtelijke incassokosten is toewijsbaar. Omdat [eiser] niet heeft gesteld dat de schade (de buitengerechtelijke incassokosten) al eerder dan op de datum van de dagvaarding is geleden, zal de gevorderde rente worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarding.
4.9.
[gedaagden] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
146,43
- griffierecht
257,00
- salaris gemachtigde
814,00
- nakosten
119,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.336,43
4.10.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.11.
De veroordeling wordt (deels) hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagden] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het pand aan [adres] te [woonplaats 2] te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken, tenzij deze zaken van [eiser] zijn, en de sleutels af te geven aan [eiser] ,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om te betalen aan [eiser] :
a. a) € 10.350,00 aan achterstallige huur tot en met maart 2025, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 april 2025 tot de dag van voldoening,
b) € 1.063,00 per maand vanaf 1 mei 2025 tot en met het eind van de maand waarin de daadwerkelijke ontruiming heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de verschillende huurtermijnen (zijnde de eerste van iedere maand) tot de dag van voldoening,
5.3.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.015,61 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, met ingang van 28 april 2025, tot de dag van voldoening,
5.4.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de proceskosten van € 1.336,43, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.5.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken op
7 mei 2025.
NIv