ECLI:NL:RBLIM:2025:4434

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 april 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
319406824
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verkrachting en bewezenverklaring van belaging en overtreding van gedragsaanwijzing

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 14 april 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verkrachting, belaging en het overtreden van een gedragsaanwijzing. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de verkrachting, omdat niet voldoende bewijs was dat de verdachte zich bewust was van de onwil van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat het telefoongesprek tussen de verdachte en het slachtoffer niet als bewijs kon worden gebruikt, omdat de politie zonder toestemming meeluisterde, wat een schending van de rechten van de verdachte inhield. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en het slachtoffer een complexe relatie hadden, waarbij eerdere seksuele handelingen met wederzijdse instemming plaatsvonden. Hierdoor kon de rechtbank niet vaststellen dat de verdachte opzet had om de wil van het slachtoffer te negeren.

Daarnaast heeft de rechtbank de verdachte wel schuldig bevonden aan belaging en het overtreden van een gedragsaanwijzing. De verdachte had herhaaldelijk contact gezocht met het slachtoffer, ondanks een opgelegde gedragsaanwijzing. De rechtbank oordeelde dat de gedragingen van de verdachte een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer vormden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht. Tevens is er een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer voor immateriële schade, vastgesteld op €750,00, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03.194068.24
tegenspraak (gemachtigde raadsman)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 14 april 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats en datum] 1972,
wonende te [adres] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. S.J.F. van Merm, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 31 maart 2025. De verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Het slachtoffer [slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. Namens de benadeelde partij is op de zitting gehoord mr. F. Oehlen. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:Op 17 mei 2024 [slachtoffer] heeft verkracht;
Feit 2:In de periode van 7 juni 2024 tot en met 11 juni 2024 meermaals een gedragsaanwijzing heeft overtreden;
Feit 3:In de periode van 17 mei 2024 tot en met 11 juni 2024 [slachtoffer] heeft belaagd.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle feiten bewezen. Ten aanzien van feit 1 heeft hij verwezen naar de aangifte van [slachtoffer] en de verklaring van de verdachte dat hij inderdaad seks had met aangeefster. De verdachte ontkent dat hij de intentie had om aangeefster te verkrachten, maar de officier van justitie acht voldoende steunbewijs aanwezig in het dossier. Ten aanzien van de feiten 2 en 3 heeft de officier van justitie verwezen naar de aangiftes, de bekennende verklaringen van de verdachte en de e-mailberichten die de verdachte in de tenlastegelegde periode naar aangeefster heeft verstuurd.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het tenlastegelegde onder feit 1. Hij heeft daartoe aangevoerd dat bij de verdachte opzet op verkrachting ontbreekt en heeft daartoe verwezen naar de whatsapp-berichten tussen aangeefster en de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte erop mocht vertrouwen dat de seksuele handelingen op 17 mei 2024 ook door aangeefster gewenst waren.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat het telefoongesprek tussen aangeefster, op het moment dat aangeefster bij de politie zat om aangifte te doen, en de verdachte moet worden uitgesloten van het bewijs, omdat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim ex. artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De politie was fysiek aanwezig bij dat telefoongesprek, luisterde mee en gaf zelfs aan dat het kon worden opgenomen. De verdachte was niet op de hoogte dat de politie meeluisterde. De politie heeft daar normaliter een bevel voor nodig van hogerhand. Bovendien had de politie zichzelf kenbaar moeten maken en de verdachte moeten wijzen op de cautie, aangezien hij toen al was aan te merken als verdachte. Er was sprake van een situatie die gelijk kan worden gesteld aan de situatie van een verhoor en dus is sprake van een schending van artikel 6 van het EVRM en dus dient het telefoongesprek volgens de raadsman te worden uitgesloten van het bewijs.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feit 1
Het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting
Ten aanzien van het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting van de transcriptie van het telefoongesprek tussen aangeefster en verdachte op 17 mei 2024, stelt de rechtbank het volgende vast.
In het proces-verbaal van bevindingen ten aanzien van de totstandkoming van de transcriptie heeft verbalisant [naam verbalisant] het volgende gerelateerd. ‘Het slachtoffer werd continue gebeld door de verdachte en ook stuurde hij haar berichten. In eerste instantie heb ik aangegeven deze oproepen te negeren. De verdachte bleef bellen waarop het slachtoffer en de getuige aangaven of zij niet kon opnemen en dit gesprek dan opnemen op geluid. Ik gaf aan dat dit kon. Vervolgens belde de verdachte wederom naar het slachtoffer waarop zij opnam. De getuige Faems nam dit gesprek op middels een video-opname. In dit telefoongesprek geeft de verdachte kort weergegeven toe dat hij te ver is gegaan. Deze video-opname heb ik ontvangen van de getuige Faems. Deze zal letterlijk worden uitgewerkt en toegevoegd worden aan het dossier´. [2]
De rechtbank stelt aldus vast dat het telefoongesprek heeft plaatsgevonden op het politiebureau in aanwezigheid van twee verbalisanten, terwijl de verdachte niet wist dat dit het geval was.
Gelet op de uitspraak van het EHRM van 8 april 2003, EHRC 2003, 450, kan, ingeval van de opname van een telefoongesprek in aanwezigheid, of met medewerking van het openbaar gezag, sprake zijn van een inbreuk op artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mensen (EVRM) indien daarbij sprake is van de “inmenging van enig openbaar gezag”. Daarbij dient (onder meer) beoordeeld te worden of bij het meeluisteren sprake was van een wezenlijke bijdrage (“crucial contribution”) door het openbaar gezag.
In het onderhavige geval wordt aangeefster continue gebeld door de verdachte. De daarbij aanwezige verbalisanten hebben aangeefster in eerste instantie opgedragen deze oproepen niet te beantwoorden. Uiteindelijk neemt aangeefster de telefoon pas op, op het moment dat zij daartoe (kennelijk wel) toestemming krijgt van verbalisant [naam verbalisant] . Vervolgens luisteren de verbalisanten live mee met het gesprek. Daarmee heeft het meeluisteren van het gesprek tussen aangeefster en de verdachte plaatsgevonden op initiatief van de politie, met als doel om bewijs tegen de verdachte te vergaren, waarbij het meeluisteren ook daadwerkelijk door de politie is uitgevoerd. Aldus is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een wezenlijke bijdrage van het openbaar gezag, zodat er in dat geval sprake is van een inmenging in de zin van 8 lid 2 EVRM. Als er sprake is van een dergelijke inmenging dient die bij wet te zijn voorzien. Artikel 126m Sv bepaalt dat een telefoongesprek mag worden opgenomen op bevel van de officier van justitie met voorafgaande machtiging van de rechter-commissaris. [3] Nu de officier van justitie geen bevel heeft gegeven en de rechter-commissaris (logischerwijs) geen machtiging, is sprake van een onherstelbaar vormverzuim.
De rechtbank dient vervolgens te bezien welk rechtsgevolg aan het geconstateerde vormverzuim verbonden dient te worden. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad ligt aan de rechtspraak over de verschillende in artikel 359a Sv genoemde rechtsgevolgen als uitgangspunt ten grondslag dat het rechtsgevolg in verhouding moet staan tot de aard en de ernst van het vormverzuim en het door de verdachte als gevolg van het vormverzuim geleden nadeel. Dat betekent tevens dat, waar mogelijk, wordt volstaan met het – vanuit het perspectief van de met vervolging en berechting van strafbare feiten gemoeide belangen bezien – minst verstrekkende rechtsgevolg.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een ernstig vormverzuim. De verdachte verkeerde in de veronderstelling dat hij een privégesprek voerde met aangeefster terwijl in werkelijkheid verbalisanten actief meeluisterden. Bovendien zijn door aangeefster tijdens het gesprek op directe wijze vragen gesteld aan de verdachte die evident zagen op zijn vermeende betrokkenheid bij het vermeende strafbare feit waarover aangeefster op dat moment juist met verbalisanten in gesprek was en waarvoor verbalisanten de verdachte reeds als zodanig hadden aangemerkt. Alhoewel de vragen niet direct werden gesteld door de verbalisanten hebben zij wel geprofiteerd van de door aangeefster in hun aanwezigheid gestelde vragen, zonder de verdachte te wijzen op zijn recht zichzelf niet te incrimineren.
Gelet op dit alles acht de rechtbank het in dit geval noodzakelijk om de informatie voortkomend uit het opnemen van het telefoongesprek uit te sluiten van het bewijs. Tevens zal de rechtbank de ter terechtzitting op verzoek van de officier van justitie getoonde beelden, niet betrekken bij de bewijsvoering. Er kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een minder verstrekkend rechtsgevolg. Deze sanctie dient als rechtsstatelijke waarborg en als middel om met de opsporing en vervolging belaste ambtenaren te weerhouden van onrechtmatig optreden en te voorkomen dat vergelijkbare vormverzuimen in de toekomst zullen plaatsvinden.
Vrijspraak
De rechtbank heeft ter terechtzitting gezien dat de zaak voor aangeefster zeer beladen is. Uit het hiernavolgende zal blijken dat de verdachte niet zal worden veroordeeld voor verkrachting. De rechtbank heeft het dossier gelezen en wil op geen enkele wijze afbreuk doen aan de negatieve (seksuele) ervaring van de aangeefster. De rechtbank moet evenwel op basis van de wet beoordelen of hier sprake is geweest van verkrachting in strafbare zin.
Niet ter discussie staat dat de verdachte en aangeefster seks met elkaar hebben gehad op de ochtend van 17 mei 2024. Aangeefster heeft verklaard dat zij de seks niet wilde.
Om tot een bewezenverklaring van verkrachting te komen, moet sprake zijn van dwang door (bedreiging met) geweld of door andere feitelijkheden. Uit het bestanddeel ‘dwingen’ volgt ook het vereiste dat het opzet van de verdachte mede omvat het tegen de wil van het slachtoffer doen ondergaan van het seksuele binnendringen. Daarbij is vereist dat de onvrijwilligheid voor de verdachte kenbaar was of had kunnen zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat bij de verdachte duidelijk was dat aangeefster geen seks met hem wilde, zodat niet is voldaan aan het in de wet gestelde vereiste van dwang.
De rechtbank heeft bij de beoordeling belang gehecht aan de whatsappberichten die de verdediging heeft ingebracht. Uit die berichten, het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is het volgende gebleken. De verdachte en aangeefster hebben anderhalf jaar lang een turbulente relatie gehad, waarbij aantrekken en afstoten en een gebrek aan afgrenzing een rol hebben gespeeld. De relatie werd herhaaldelijk beëindigd door aangeefster, waarna na korte tijd de relatie weer werd hervat en er dan dikwijls seksuele activiteiten plaatsvonden, waarbij aangeefster duidelijk de wens had om gedomineerd te worden. Gelet daarop kan de rechtbank niet vaststellen dat de opzet van de verdachte op de ochtend van 17 mei 2024 verder reikte dan hetgeen eerder is gebeurd en waarvoor aangeefster eerder expliciet toestemming heeft gegeven.
Al deze omstandigheden in onderling verband gezien, maken dat de rechtbank het ten laste gelegde onder feit 1 niet wettig en overtuigend bewezen acht. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Feit 2
De rechtbank volstaat ten aanzien van het onder feit 2 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het ten laste gelegde feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit.
De rechtbank acht het feit, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring, wettig en overtuigend bewezen, op grond van:
- de bekennende verklaring van de verdachte afgelegd bij de politie op 24 juni 2024; [4]
- gedragsaanwijzing d.d. 7 juni 2024; [5]
- het proces-verbaal van bevindingen; [6]
- het proces-verbaal van bevindingen, onderzoek naar mobiele telefoons verdachte Hanssen. [7]
Feit 3
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte in de periode van 17 mei 2024 tot en met 11 juni 2024 [slachtoffer] heeft belaagd. Zij zal hieronder de bewijsmiddelen opsommen en vervolgens overwegen waarom de rechtbank van oordeel is dat sprake is van belaging.
[slachtoffer] heeft op 13 juni 2024 aangifte gedaan van belaging en onder meer het volgende verklaard:
‘Ik doe aangifte tegen [verdachte] (de verdachte). In het begin bestond de belaging uit bellen en whatsappen totdat ik hem blokkeerde. Ik kon zien dat dit bellen gewoon doorging ondanks dat ik hem geblokkeerd had. Ook belde hij mij met een voor mij onbekend nummer en met een prepaid nummer. Toen hij niet meer kon appen begon hij met e-mailen vrijwel elke dag’. [8]
Op 13 juni 2024 is tevens door de politie een schriftelijke klacht ontvangen ter zake stalking, ingediend door [slachtoffer] . [9]
Op 13 juni 2024 heeft de politie onderzoek gedaan naar twee mobiele telefoons die bij de verdachte in beslag zijn genomen. Uit dat onderzoek is gebleken dat de verdachte in de periode van 17 mei 2024 tot en met 7 juni 2024 met de iPhone 7 193 keer heeft gebeld naar het slachtoffer. In diezelfde periode heeft hij met de iPhone 11 Pro 62 keer gebeld naar het slachtoffer. [10]
Op 16 juni 2024 heeft aangeefster [slachtoffer] onder andere WhatsApp-gesprekken, uitdraaien van haar telefoon met bel- en oproephistorie en mails die de verdachte naar aangeefster heeft gestuurd, aan de politie overhandigd. [11]
De verdachte heeft hierover bij de politie onder meer het volgende verklaard:
‘Ik heb contact met haar opgenomen. Via e-mail. Via WhatsApp was ik geblokkeerd. Die app was al geblokkeerd vanaf de vrijdag dat zij aangifte heeft gedaan. Ik kon alleen via de mail contact opnemen met haar. Dit was na het ontvangen van de gedragsaanwijzing. Zij heeft ook contact opgenomen met mij. Het ging beiden kanten op. De reden dat ik contact op nam was gezien onze intense relatie en de verliefdheid die er was, ik wilde bij haar doordringen, ik wilde haar laten inzien dat ik haar geen pijn wilde doen. Ze belde mij die vrijdag op en ze wilde dat ik toe zou geven via de telefoon dat ik haar verkracht had. Daarna heeft ze mij via Whatsapp geblokkeerd. Ik heb haar een aantal mailtjes gestuurd en daarin wilde ik uitleggen dat ik haar niet verkracht heb, ik wilde uit leggen dat ik tot haar door wilde doordringen. (..) Ik wil haar niet lastig vallen, ik wil haar leven niet zuur maken, ik wil haar niet bedreigen. Na de gedragsaanwijzing heb ik een aantal keren met haar contact opgenomen. Ik wist dat mijn nummer geblokkeerd was. Ik wist dat ik niemand aan de lijn zou krijgen. Het was een wanhoopsdaad. Ik wilde haar gewoon uitleggen hoe en wat. [12]
Bewijsoverweging
Van belaging (stalking) is sprake wanneer iemand opzettelijk een ander herhaaldelijk lastigvalt waardoor stelselmatig inbreuk wordt gemaakt op diens persoonlijke levenssfeer. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging, zijn verschillende factoren van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer. De kern van het in artikel 285b Sr neergelegde verbod bestaat uit de stelselmatige inbreuk op iemands persoonlijke levenssfeer. Stelselmatigheid veronderstelt een herhaling van gedragingen, zoals iemand herhaaldelijk lastig vallen. Dit kan door een en dezelfde activiteit, maar dit kan ook gevormd worden door de combinatie van verschillende gedragingen.
Uit het dossier komt naar voren dat aangeefster op 17 mei 2024, nadat zij aangifte heeft gedaan van verkrachting door de verdachte, duidelijk heeft aangegeven dat zij geen contact meer wilde met de verdachte. Uit het onderzoek naar de telefoons van de verdachte blijkt dat hij desondanks in de periode van 17 mei 2024 tot en met 11 juni 2024 aangeefster veelvuldig heeft gebeld en ook veelvuldig contact met haar heeft gezocht via whatsappberichten en e-mail. Een gedragsaanwijzing heeft de verdachte er eveneens niet van kunnen weerhouden om contact met aangeefster te blijven zoeken. Dat de verdachte niet de intentie had om het slachtoffer lastig te vallen, maar dat hij het slachtoffer enkel wilde doen inzien dat hij haar geen pijn wilde doen, doet daar niet aan af.
De rechtbank is van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijke leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer, zodanig is geweest dat van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer sprake is geweest.
De rechtbank acht daarmee bewezen dat verdachte zich aan de ten laste gelegde belaging schuldig heeft gemaakt.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
Feit 2
in de periode van 7 juni 2024 tot en met 11 juni 2024, te Meijel, gemeente Peel en Maas en in de gemeente Roermond, althans in Nederland, telkens opzettelijk heeft gehandeld in strijd met een gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 7 juni 2024, gegeven door de officier van justitie te Limburg, door meermalen, op digitale wijze contact te zoeken met [slachtoffer] door die [slachtoffer] te mailen.
Feit 3
in de periode van 17 mei 2024 tot en met 11 juni 2024, in de gemeente Roermond en te Meijel, gemeente Peel en Maas, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door telkens:
-die [slachtoffer] te bellen en
- die [slachtoffer] te appen en
- die [slachtoffer] te mailen,
met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te dulden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 2
opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering
Feit 3
belaging
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De psycholoog C. Moerland heeft over de geestvermogens van de verdachte op 6 december 2024 een rapport uitgebracht. De rechtbank komt op basis van de in dat rapport vervatte bevindingen en het daarin vervatte advies niet tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit.
De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 3 jaar waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en daarbij oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan de verdachte op te leggen de maatregel overeenkomstig het artikel 38z Sr.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht tot oplegging van een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het reeds ondergane voorarrest. Daarnaast geeft de raadsman in overweging om een taakstraf op te leggen van 240 uren. Tot slot verzoekt de raadsman om de voorlopige hechtenis bij uitspraak van het vonnis op te heffen gelet op artikel 67a lid 3 Sv, dan wel de voorlopige hechtenis opnieuw te schorsen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim drie weken schuldig gemaakt aan belaging van zijn ex-partner. Hij heeft haar veelvuldig whatsapp- en emailberichten gestuurd en gebeld. De politie heeft de verdachte een gedragsaanwijzing opgelegd, maar ook dit weerhield hem er niet van om contact te zoeken met het slachtoffer.
Belaging is een ernstig feit, nu het gaat om een misdrijf dat in ernstige mate ingrijpt in het welbevinden van het slachtoffer en dat daardoor negatieve gevolgen heeft voor diens persoonlijk vrijheid. Het slachtoffer heeft de verdachte op haar telefoon geblokkeerd en de politie heeft hem een gedragsaanwijzing opgelegd. Door deze niet mis te verstane signalen te negeren en in weerwil daarvan door te gaan met het lastigvallen van het slachtoffer, heeft de verdachte blijk gegeven van een gebrek aan respect voor haar privacy.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De reclassering heeft op 20 maart 2025 een adviesrapport over de verdachte uitgebracht. Daaruit blijkt dat de relatie tussen het slachtoffer en de verdachte is beëindigd en dat de verdachte inziet dat zijn relatie met het slachtoffer niet gezond was. De reclassering schat de kans op recidive in als laag. De verdachte heeft zijn leven op de overige leefgebieden op orde. Om die reden ziet de rechtbank geen aanleiding om een deels voorwaardelijke straf op te leggen.
Conclusie
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vier weken passend en zal dit dan ook aan de verdachte opleggen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank zal het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 25.336,35 ter zake van de feiten 1 en 3, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr. De schadevergoeding betreft € 12.836.35 materiële schade en € 12.500,00 immateriële schade. De materiële schade bestaat uit de navolgende posten:
  • € 770,00 ter zake van de post ‘eigen risico’;
  • € 840,00 ter zake van de post ‘kosten behandeling’;
  • € 449,46 ter zake van de post ‘reiskosten’;
  • € 5.776,89 ter zake van de post ‘inkomstenverlies’;
  • € 5.000,00 ter zake van de post ‘toekomstige schade’.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade kan worden toegewezen, met uitzondering van de opgevoerde toekomstige schade. De benadeelde partij moet ten aanzien van die post niet-ontvankelijk worden verklaard.
De officier van justitie is verder van mening dat de gevorderde immateriële schade aan de forse kant is, gelet op de toxische relatie tussen het slachtoffer en de verdachte en vordert om deze schade op een lager bedrag vast te stellen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk moet worden verklaard gelet op de bepleite vrijspraak voor feit 1. Ten aanzien van de feiten 2 en 3 heeft de raadsman aangevoerd dat geen sprake is van rechtstreekse schade. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de post ‘toekomstige schade’. De immateriële dient tenminste te worden gematigd tot een bedrag van hoogstens € 7.500,00.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Dat de benadeelde partij veel leed ervaart is duidelijk. Uit de stukken die door de benadeelde partij in het geding zijn gebracht, is echter niet op te maken of de psychische problemen zijn veroorzaakt of verergerd door de in deze zaak bewezen belaging door de verdachte.
Ten aanzien van de materiële schade komt de rechtbank tot het oordeel dat het verband tussen de gestelde schade en het bewezenverklaarde onder feit 3 ontbreekt. Uit de onderbouwing van de vordering tot schadevergoeding blijkt dat het slachtoffer eerder met depressieve klachten kampte en ook uit het dossier volgt dat het slachtoffer eerder psychische hulp heeft gehad. De rechtbank kan uit de onderbouwing van de gevorderde schade voorts niet opmaken welke schade ziet op het ten laste gelegde onder feit 1, waarvoor de verdachte wordt vrijgesproken en welke schade voortvloeit uit het onder feit 3 bewezen verklaarde feit.
Daarom zal de benadeelde partij in de vordering ten aanzien van de gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat niet kan worden vastgesteld dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met de gepleegde belaging en een onderzoek daartoe zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
Toekomstige schade
De benadeelde partij heeft materiële toekomstige schade gevorderd voor een bedrag van in totaal € 5.000,-. Vooropgesteld staat dat de rechtbank op grond van artikel 6:105 BW de bevoegdheid heeft ook toekomstige schade te begroten. De rechtbank overweegt dat in het onderhavige geval echter onvoldoende is onderbouwd om welke toekomstige schade het gaat. De rechtbank zal dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Immateriële schade
De wet regelt in artikel 6:106 BW de vergoeding van ‘ander nadeel’ dan vermogensschade. Volgens artikel 6:106 lid 1 BW komt in de volgende gevallen (samengevat) vergoeding van ander nadeel in aanmerking:
wanneer het oogmerk bestond zodanig nadeel toe te brengen (het oogmerk is gericht op smart);
ij lichamelijk letsel, aantasting in de eer of goede naam of aantasting van de persoon op andere wijze;
bij aantasting van de nagedachtenis van de overledene.
Om te spreken van een aantasting in persoon op andere wijze moet sprake zijn van geestelijk letsel of een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, persoonlijke integriteit of een fundamenteel recht.
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde onder feit 3 schade heeft geleden die binnen een van de categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Door de belaging is de benadeelde partij op andere wijze in de persoon aangetast. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 750,- vaststellen en de vordering ten aanzien van de meergevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren, gelet op de vrijspraak voor het tenlastegelegde onder feit 1.
Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank ziet verder aanleiding om de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 57, 184a, 285b van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het tenlastegelegde onder feit 1;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;

Straf

  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
  • verklaart de benadeelde partij voor het meer gevorderde niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staatten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van € 750,00, bij gebreke van betaling en verhaal kan
    gijzelingworden toegepast van
    15 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
Voorlopige hechtenis
- heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.M.W. Nuijts, voorzitter, mr. D. Osmić en
mr. J.S. Spijkerman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.M.J.G.A. van Hinsberg, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 14 april 2025.
Buiten staat
Mr. J.S. Spijkerman is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
feit 1:
hij op of omstreeks 17 mei 2024,
in de gemeente Roermond,door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het meermaals duwen/brengen van (zijn) vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] en/of het meermaals duwen/brengen van zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] en/of het betasten van de borsten van die [slachtoffer] , en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkheid en/of die bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, hieruit dat hij, verdachte;
-die [slachtoffer] (onverhoeds althans onverwachts) heeft omhelsd en/of vastgehouden en/of
-die [slachtoffer] (onverhoeds althans onverwachts) op het bed heeft geduwd en haar ontdaan van haar broek en onderbroek en/of
-(onverhoeds althans onverwachts) met (een) vinger(s) is binnengedrongen in de vagina van die [slachtoffer] en/of
-(onverhoeds althans onverwachts) met zijn penis is binnengedrongen in de vagina van die [slachtoffer] en/of
-die [slachtoffer] heeft vastgehouden aan/op/bij haar polsen en/of
-bij die [slachtoffer] een hand op de mond en/of neus heeft geplaatst en/of
-die [slachtoffer] op het dijbeen geslagen en/of
-meermalen de woorden 'Laat mij los, blijf van mij af en/of stop ermee en/of Ik wil niet! en/of Je begrijpt toch wel wat je aan het doen bent nu? Nu stoppen! Ga van mij af! Als je nu stopt, doe ik geen aangifte' en/of gillen heeft genegeerd en is doorgegaan met het verrichten van zijn (seksuele) handelingen en/of
-tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat ze stil moest zijn en/of haar mond moest houden en/of 'nu doe je tenminste iets en/of 'werk nou eens mee' en/of 'ontspan eens' en/of
-misbruik heeft gemaakt van zijn fysieke overwicht op die [slachtoffer] en/of van de kwetsbare positie waarin die [slachtoffer] verkeerde doordat er (voor [slachtoffer] onverhoeds en onverwacht)(door verdachte afgedwongen) seksuele handelingen bij/met die [slachtoffer] werden gepleegd en/of
-voorbij is gegaan aan de overige verbale en/of non-verbale signalen van onwil en/of verzet bij die [slachtoffer] (bestaande in elk geval uit bijten en/of krabben en/of tegenstribbelen) en/of
-een anderzins dreigende situatie heeft doen ontstaan voor die [slachtoffer] waardoor zij niet of onvoldoende in staat was zich te onttrekken aan en/of te verzetten tegen en/of weerstand te bieden aan de seksuele handelingen van verdachte;
feit 2:
hij in of omstreeks de periode van 7 juni 2024 tot en met 11 juni 2024,
te Meijel, gemeente Peel en Maas en/of in de gemeente Roermond, althans in Nederland,
telkens opzettelijk heeft gehandeld in strijd met een gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 7 juni 2024, gegeven door de officier van justitie te Limburg, door meermalen, althans eenmaal (op digitale wijze) contact te zoeken met [slachtoffer] door die [slachtoffer] te bellen en/of te appen en/of te mailen;
feit 3:
hij in of omstreeks de periode van 17 mei 2024 tot en met 11 juni 2024,
in de gemeente Roermond en/of te Meijel, gemeente Peel en Maas. althans in Nederland,
wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt
op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] ,
door telkens:
-die [slachtoffer] te bellen en/of
- die [slachtoffer] te appen en/of
- die [slachtoffer] te mailen,
met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, registratienummer PL2300-2024094759, gesloten d.d. 5 september 2024, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 333.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 195.
3.Rechtbank Amsterdam, 15 november 2005, LJN BC7872.
4.Het proces-verbaal van verhoor verdachte dossierpagina 51.
5.Gedragsaanwijzing d.d. 7 juni 2024, dossierpagina’s 7 tot en met 9.
6.Het proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina’s 58, 165, 173 en 174 .
7.Het proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 277.
8.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , dossierpagina’s 318 en 319.
9.Het proces-verbaal ontvangst klacht door hulpofficier van justitie, dossierpagina 321.
10.Het proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 276.
11.Het proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina’s 58 tot en met 174.
12.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, dossierpagina’s 50 tot en met 53,