ECLI:NL:RBLIM:2025:4510

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 mei 2025
Publicatiedatum
9 mei 2025
Zaaknummer
C/03/341031 / KG ZA 25-148
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating van een hoogbegaafd kind tot een bijzondere school en de rol van het bevoegd gezag

In deze zaak hebben ouders een kort geding aangespannen tegen Stichting Swalm & Roer, het bevoegd gezag van de Hubertusschool, omdat hun dochter, [dochter 3], niet werd toegelaten tot de school. De ouders zijn van mening dat de school niet in redelijkheid tot deze beslissing heeft kunnen komen, aangezien hun dochter hoogbegaafd is en er geen bewijs is dat de school niet in staat zou zijn om haar passend onderwijs te bieden. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de ouders ontvankelijk zijn in hun vorderingen, ondanks het verweer van Stichting Swalm & Roer dat de ouders zich tot een andere stichting zouden moeten wenden. De voorzieningenrechter oordeelt dat de ouders een spoedeisend belang hebben, omdat [dochter 3] sinds januari 2025 thuis zit. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat Stichting Swalm & Roer niet in redelijkheid tot de beslissing heeft kunnen komen om [dochter 3] niet toe te laten. De ouders hebben voldoende aangetoond dat de Hubertusschool in het verleden wel degelijk passend onderwijs heeft kunnen bieden en dat er geen noodzaak was voor de overstap naar een andere school. De voorzieningenrechter heeft de vordering van de ouders toegewezen en Stichting Swalm & Roer veroordeeld om [dochter 3] binnen 24 uur in te schrijven bij de Hubertusschool, op straffe van een dwangsom.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: C/03/341031 / KG ZA 25-148
Vonnis in kort geding van 9 mei 2025
in de zaak van

1.[moeder] ,

te [woonplaats] ,
2.
[vader],
te [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: de ouders,
advocaat: mr. J.W.H. Peters,
tegen
de stichting
STICHTING SWALM & ROER VOOR ONDERWIJS EN OPVOEDING,
te Roermond,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Stichting Swalm & Roer,
advocaat: mr. H.A.A. Berendsen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 t/m 16;
- het bericht met de producties 1 t/m 6 aan de zijde van Stichting Swalm & Roer;
- de mondelinge behandeling van 29 april 2025;
- de pleitnota van de ouders;
- de pleitnota van Stichting Swalm & Roer.

2.De feiten

2.1.
Stichting Swalm & Roer is een stichting met 23 scholen voor basisonderwijs, waaronder de Hubertusschool. De Hubertusschool is een bijzondere school in de zin van de Wet op het primair onderwijs (Wpo).
2.2.
Stichting Swalm & Roer maakt deel uit van het Samenwerkingsverband Passend Onderwijs PO 3102 Midden-Limburg (SWV).
2.3.
De ouders hebben drie dochters, te weten [dochter 1] , [dochter 2] en [dochter 3] . [dochter 3] is geboren op [geboortedatum] 2018. Zij is een vroege leerling en heeft van 2022 tot en met juli 2024 op de Hubertusschool gezeten.
2.4.
Op enig moment heeft de leerkracht van [dochter 3] het vermoeden geuit dat [dochter 3] hoogbegaafd is. De ouders van [dochter 3] hebben een pedagoog, [pedagoog] (hierna: de pedagoog), ingeschakeld, die [dochter 3] heeft geobserveerd en dit vermoeden heeft bevestigd. Vervolgens is [dochter 3] door een psycholoog, [psycholoog] van Talenti a Casa (hierna: de psycholoog) onderzocht. In de rapportage van 31 juli 2023 (dagvaarding, productie 5) van de psycholoog is onder meer het volgende opgenomen (typ- en schrijffouten overgenomen):
Reden van het onderzoek
[dochter 3] is bij Talenti a Casa aangemeld voor onderzoek in verband met vragen rondom haar intelligentie/ontwikkelingsniveau. [dochter 3] zit momenteel in groep 1 en er lijkt sprake van een ontwikkelingsvoorsprong. [dochter 3] kan met enige regelmaat erg boos worden als dingen niet gaan zoals zij ze in haar hoofd heeft. [dochter 3] kan erg koppig zijn en is dan moeilijk van haar eigen ideeën af te krijgen. Ze kan van enorm vrolijk naar enorm boos gaan in een paar seconden.
Onderzoeksvragen waar we door middel van dit onderzoek antwoord op willen krijgen zijn:
- Wat kan er gezegd worden over [dochter 3] ’s cognitieve ontwikkeling? Wat zijn sterke/zwakke punten?
- Kan er een verklaring gegeven worden voor haar boosheid vanuit dit onderzoek?
(…)
Het kind op school
[dochter 3] zit in groep 1 binnen een combinatieklas 1/2. Op school wordt gezien dat [dochter 3] bepalend kan zijn in het contact en met enige regelmaat boosheid laat zien wanneer dingen niet gaan zoals zij dat graag zou willen. De huidige leerkracht lijkt goed af te stemmen op [dochter 3] , waardoor deze boze buien inmiddels zijn afgenomen. Er wordt gezien dat [dochter 3] een pienter meisje is met een sterke eigen wil. School heeft uitgesproken te denken aan hoogbegaafdheid. Ze is recent gestart in de ‘ploeterklas’ (een plusklas voor extra cognitieve uitdaging) en dit lijkt ze erg leuk te vinden.
(…)
Conclusie
(…) Deze resultaten laten zien dat [dochter 3] over veel hoger dan gemiddelde cognitieve capaciteiten beschikt dan haar klasgenoten en er wellicht sprake zou kunnen zijn van ondervraging op school. [dochter 3] zal zeer gebaat zijn bij voldoende uitdaging, verdieping en mogelijk versnelling op cognitief vlak. Zeer intelligente (hoogbegaafde) kinderen zullen niet snel uit zichzelf vragen om moeilijkere taken, maar hebben het nodig om dit gestructureerd en gekaderd aangeboden te krijgen.
(…) Concluderend zien we vanuit het huidige onderzoek een vrolijke, vriendelijk en eigengereid meisje van ruim 4 jaar oud met een hoog tot zeer hoog intelligentieniveau en enige moeite op het gebied van inhibitie. Gezien het feit dat [dochter 3] niet helemaal fit was gedurende het onderzoek is de verwachting dat haar scores de ondergrens zijn van haar cognitieve mogelijkheden. [dochter 3] lijkt weinig moeite te hebben met sociale contacten, laat een goede motorische ontwikkeling en een hoge mate van autonomie zien.
Samenvattend worden vanuit dit onderzoek kenmerken gezien die wijzen op hoogbegaafdheid.
Advies
(Hoog)begaafde kinderen nemen in het reguliere basisonderwijs uit zichzelf niet vaak het initiatief om extra taakjes uit te voeren. Het is belangrijk om [dochter 3] hierin te begeleiden, structuur te bieden en duidelijke instructie te geven. Zorg ervoor dat plustaken niet bovenop de reguliere lesstof worden aangeboden, maar als vervangende stof. Maak deze opdrachten verplicht en niet vrijblijvend. Er zal dan minder vaak vermijding van de taken zichtbaar zijn. Het is van belang om gezamenlijk te kijken naar wat mogelijk is in het onderwijsaanbod voor [dochter 3] . Een adviesgesprek op school behoort hierbij tot de mogelijkheden om samen te kijken wat voor [dochter 3] het meest passend is.”
2.5.
Door de leerkrachten van de Hubertusschool is de ontwikkeling van [dochter 3] vastgelegd in een Handelingsgerichte Procesdiagnostiek (HGDP) / Ontwikkelingsperspectief (OPP) (dagvaarding, productie 3). In het HGDP/OPP wordt herhaaldelijk geëvalueerd. In de evaluatie van juli 2023 staat onder meer het volgende (typ- en schrijffouten overgenomen):
“Tot nu toe zijn er een aantal acties ingezet.
  • Eigen plek waar ze zich kan terug trekken in het huisje; deze gebruikt ze regelmatig. Met name tijdens kringactiviteiten. Ze volgt alles, maar van een afstandje en dit is prima.
  • [persoon X] is aan de slag gegaan met de basisemoties; ze kent de basisemoties en herkent deze bij klasgenoten en omschrijft deze ook goed.
  • Emotie kennis uitgebreid met moeilijkere woorden; dit begrijpt ze, wat al knap is voor haar leeftijd.
  • Bij “uitbarsting” rustig benaderen en haar tijd geven om tot zichzelf te komen. Proberen haar te laten benoemen welke emotie ze heeft; dit is lastig voor [dochter 3] . Ze kan dit pas als ze rustig is geworden. In de emotie is ze niet bereikbaar. Als de boosheid/verdriet voorbij is dan is ze ook meteen vrolijk. Kan dan verwoorden wat er gebeurd is en gaat gewoon weer verder.
De buien van [dochter 3] zijn iets afgenomen de laaste maanden. De frequentie is nu 1x in de 2 weken dat er een grote “uitbarsting” is. Tussendoor blijft ze het vaker lastig hebben, maar dit is goed te hanteren.
Volgend schooljaar starten we in een kleine groep. Er zijn nog enkele uren van [persoon X] die ze dan als observatie in zal zetten in de groep. Afgesproken wordt dat [persoon X] in de groep met [dochter 3] gaat samenwerken en niet meer buiten de groep.”
2.6.
Voor de overgang naar groep 3 zijn een aantal leerdoelen gesteld. Uit de tussenevaluaties blijkt dat samen met de leerkrachten aan deze leerdoelen is gewerkt en dat deze deels ook behaald zijn (typ- en schrijffouten overgenomen):
Tussenevaluatie 13-11-2023
[dochter 3] is goed gestart in groep 3. Ze lijkt de structuur in de groep prettig te vinden. Ze luistert naar de juf als die aangeeft dat ze stil moet zijn, recht moet zitten, etc.
(…)
Evaluatie 18 januari 2024
(…) Het vertolken van de stappen en hoe ga je dat doen en dit uiteindelijk doen.
[dochter 3] weet te vertellen wat ze moet doen. Ze blijft echter afhankelijk van de volwassenen. Ze gaat niet of nauwelijks zelfstandig aan de slag. Als [pedagoog] [Rb: de pedagoog] er is werkt ze door (onder begeleiding). Als [pedagoog] weer weg is vervalt ze in het zitten/hangen aan haar tafel en “afwachten” tot het werkmoment voorbij is.
Onderzoeksvraag: Hoe krijgen we [dochter 3] zelfstandig aan het werk. Uitdagend, maar ook de werkjes die moeten om te automatiseren bijv.?
Algemeen:
[dochter 3] heeft zich zeker ontwikkelt. Ze lijkt de stof redelijk te beheersen. Ze echter niet toetsbaar en laat weinig zien. Alleen een op een krijg je af en toe een glimp mee van wat ze kan.
In de klas laat ze dit niet zien.
Ze kan een instructie nu meeluisteren zonder te storen en kan al beter omgaan met uitgestelde aandacht. Ze is nog erg afhankelijk van de juf en probeert haar vaak iets te vragen. In de groep is ze geaccepteert door de kinderen en speelt ze ook met de andere kinderen.”
2.7.
Op 4 maart 2024 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de ouders, de psycholoog, de pedagoog en de leerkrachten van [dochter 3] namens de Hubertusschool. Van dit gesprek is een gespreksverslag opgenomen in het HGDP, waarin onder meer staat (typ- en schrijffouten overgenomen):
“Afspraken:
-
In de klas als het even te veel wordt aan de slag met ontwikkelingsmateriaal (klapper met materialen wordt niet meer of minder ingezet.
- Door blijven gaan met compacten van de stof. Verrijking alleen aanbieden in de vorm van ontwikkelingsmateriaal (beloning en om af te schakelen). Als ze wil mag ze starten met het maken van de opdrachten, dit naar eigen inzicht.
- Ouders gaan kijken op de driesprong en houden ons op de hoogte over de school en de veranderen stappen.
Update 8 april 2024:
[dochter 3] is aangemeld bij basisschool de Driesprong in Geleen. Binnen de klas gaat het nog steeds op en neer, wel zit er een stijgende lijn in haar ontwikkeling.
Om de overstap naar de Driesprong soepel te laten verlopen vragen we een arrangement van [persoon Y] aan van 5 uur. Wat is nog belangrijk om haar aan te leren? Wat doen we met de fijne motoriek?”
2.8.
De ouders hebben na overleg met de psycholoog en pedagoog besloten om [dochter 3] en haar zus [dochter 2] aan te melden op De Driesprong in Geleen, een school die gespecialiseerde kennis heeft op het gebied van hoogbegaafdheidsonderwijs. [dochter 3] en [dochter 2] zijn voor het schooljaar 2024/2025 gestart bij De Driesprong. De Driesprong valt onder de Stichting Triade.
2.9.
Op 23 januari 2025 hebben de ouders [dochter 3] en [dochter 2] opnieuw aangemeld bij de Hubertusschool. [dochter 2] is zonder meer toegelaten tot de Hubertusschool.
2.10.
Ten aanzien van [dochter 3] heeft Stichting Swalm & Roer nader onderzoek uitgevoerd. Op verzoek van Stichting Swalm & Roer is door [orthopedagoog 1] en [orthopedagoog 2] , orthopedagogen ondersteuningsteam Swalm & Roer, een integratief beeld van [dochter 3] opgesteld. Het integratief beeld (hierna: IB) is vastgelegd in het verslag van 19 februari 2025 en brengt de ondersteuningsbehoefte van [dochter 3] , de leerkracht en de ouders in kaart. Daarin is het volgende opgenomen (dagvaarding, productie 8, typ- en schrijffouten overgenomen):
“Ouders zijn van mening dat [dochter 3] niet op haar plek zit op haar huidige school. Vanwege communicatieproblemen en een vertrouwensbreuk met de huidige school willen ouders dat [dochter 3] terugkeert op de Hubertusschool. Ouders hebben [dochter 3] daar opnieuw aangemeld. Het is noodzakelijk om te onderzoeken in hoeverre de Hubertusschool tegemoet kan komen aan de onderstaande ondersteuningsbehoeften van [dochter 3] .
Ondersteuningsbehoeften van [dochter 3] :
  • [dochter 3] heeft behoefte aan een schoolomgeving die haar cognitieve capaciteiten erkent en benut (…)
  • [dochter 3] heeft behoefte aan een voorspelbare en veilige leeromgeving waarin zij zich gehoord en gezien voelt (…)
  • [dochter 3] heeft behoefte aan een leerkracht die haar ondersteunt op didactisch en sociaal-emotioneel gebied (…)
Ondersteuningsbehoeften van de leerkracht:
  • De leerkracht heeft kennis van hoogbegaafdheid nodig en kan omgaan met de hoge cognitieve capaciteiten van [dochter 3] .
  • De leerkracht kan goed afstemmen op hoe [dochter 3] zich voelt en blijft voortdurend achter het gedrag van [dochter 3] kijken.
  • De leerkracht kan [dochter 3] veel nabijheid bieden.
  • De leerkracht heeft het nodig om vanuit verbinding te kunnen blijven werken met [dochter 3] en haar omgeving.
Ondersteuningsbehoeften van ouders:
-
Ouders hebben behoefte aan een transparante en tijdige communicatie rondom [dochter 3] .
2.11.
De directeur van de Hubertusschool heeft op 25 februari 2025 het besluit genomen om [dochter 3] niet toe te laten, omdat de Hubertusschool van mening is niet te kunnen voldoen aan de ondersteuningsbehoefte van [dochter 3] .
2.12.
De ouders hebben aangegeven het niet eens te zijn met de beslissing [dochter 3] niet toe te laten. Op 19 maart 2025 hebben de ouders bezwaar gemaakt tegen het besluit om [dochter 3] te weigeren. Op 24 maart 2025 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden in het kader van de bezwaarprocedure.
2.13.
Op 14 april 2025 heeft Stichting Swalm & Roer de beslissing op bezwaar genomen. Daarin is het bezwaar ongegrond verklaard en geconcludeerd dat de beslissing tot het weigeren om [dochter 3] toe te laten tot de Hubertusschool op goede gronden is genomen.

3.Het geschil

3.1.
De ouders vorderen dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Stichting Swalm & Roer veroordeelt om [dochter 3] binnen 24 uur na het wijzen van dit vonnis in te schrijven bij de Hubertusschool en toe te laten tot het volgen van onderwijs aan deze school, en deze situatie te continueren totdat [dochter 3] naar (passend) vervolgonderwijs gaat, op voorwaarde van een verbeurdverklaring van € 25.000,00 (zegge: vijfentwintigduizend euro), na betekening van dit vonnis. Daarnaast vorderen de ouders veroordeling van Stichting Swalm & Roer in de kosten van deze procedure.
3.2.
Stichting Swalm & Roer voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De gedaagde partij
4.1.
De dagvaarding vermeldt als gedaagde partij(en):
“Het college van bestuur van de stichting Stichting Swalm en Roer voor Opvoeding en Onderwijs, statutair gevestigd en kantoorhoudende te 6041 NR Roermond aan de Roerderweg 35 alsmede het bevoegd gezag van de Hubertusschool, onderdeel van de Stichting Swalm en Roer voor Opvoeding en Onderwijs, gevestigd te 6049 HA Herten aan de Louis Beelstraat 12”
4.2.
De voorzieningenrechter stelt het volgende voorop. De Hubertusschool is een bijzondere school in de zin van de Wpo. Een school is een pedagogische, organisatorische en administratieve eenheid, maar geen juridische entiteit. Een bijzondere school wordt door een natuurlijke persoon of een privaatrechtelijke rechtspersoon in stand gehouden (artikel 1 Wpo). De Hubertusschool wordt in stand gehouden door Stichting Swalm & Roer. Stichting Swalm & Roer bezit rechtspersoonlijkheid en is dan ook de juridische entiteit die kan worden gedagvaard. Dit in tegenstelling tot het college van bestuur, dat een orgaan van de stichting vormt, en de Hubertusschool. Wanneer is beoogd om Stichting Swalm & Roer én het bevoegd gezag van de Hubertusschool te dagvaarden, dan wijst de voorzieningenrechter erop dat dit dezelfde partij is (zie artikel 1 Wpo).
4.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft Stichting Swalm & Roer desgevraagd aangegeven de dagvaarding te hebben begrepen als een dagvaarding gericht tegen haar en ook als zodanig in het geding te zijn verschenen, zodat de voorzieningenrechter daar ook vanuit gaat.
Ontvankelijkheid
4.4.
Stichting Swalm & Roer heeft zich op het standpunt gesteld dat de ouders niet-ontvankelijk zijn, omdat de procedure is ingesteld als een voorlopige voorziening in afwachting van een in te stellen beroep bij de bestuursrechter, terwijl er geen sprake is van een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en er evenmin sprake is van de vereiste connexiteit in de zin van artikel 8:81 Awb. Daarnaast ligt de zorgplicht voor [dochter 3] bij Stichting Triade (De Driesprong), zodat de ouders zich tot die stichting dienen te wenden, aldus Stichting Swalm & Roer.
4.5.
De ouders hebben daartegen aangevoerd dat (nog) geen bodemprocedure is gestart, waarbij ook nog geen keuze is gemaakt voor een civielrechtelijke of een bestuursrechtelijke bodemprocedure. De ouders willen de uitkomst van onderhavige procedure afwachten en zullen zich vervolgens beraden over het al dan niet aanvechten van het besluit tot het weigeren van [dochter 3] in een bodemprocedure. Nu het besluit tot weigering afkomstig is van Stichting Swalm & Roer, hebben de ouders zich tot die stichting gewend in deze procedure.
4.6.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. In artikel 8:81 Awb is bepaald dat indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Kort gezegd betekent dit dat enkel een voorlopige voorziening bij de bestuursrechter kan worden gevraagd als reeds een bodemprocedure bij de bestuursrechter aanhangig is gemaakt. Dit artikel omschrijft de connexiteitseis en geldt uitsluitend voor bestuursrechtelijke procedures.
4.7.
Stichting Swalm & Roer stelt terecht dat de beslissing van 14 april 2025 geen besluit is in de zin van de Awb. De Hubertusschool is een bijzondere school en Stichting Swalm & Roer is een privaatrechtelijke rechtspersoon, zodat de Stichting Swalm & Roer dus geen orgaan in de zin van de Awb is en derhalve geen besluiten in de zin van de Awb neemt. Nu geen sprake is van een dergelijk besluit, dienen de vorderingen van de ouders, ook in een bodemprocedure, juist door de civiele rechter te worden beoordeeld. In het civiele recht is geen sprake van een connexiteitseis, zodat niet relevant is of reeds een bodemprocedure (ongeacht op welk rechtsgebied) aanhangig is gemaakt en kunnen de ouders dus in hun vorderingen worden ontvangen.
4.8.
Ten aanzien van de stelling dat de ouders zich behoren te wenden tot Stichting Triade, zijnde het bevoegde gezag van De Driesprong, geldt dat de ouders terecht hebben aangevoerd dat Stichting Swalm & Roer het besluit heeft genomen dat in deze procedure ter discussie staat. De veroordeling die wordt gevorderd, richt zich ook tegen Stichting Swalm & Roer. De ouders hebben zich dan ook terecht tot Stichting Swalm & Roer gewend.
Spoedeisend belang
4.9.
Voordat de voorzieningenrechter inhoudelijk op de zaak in kan gaan, dient ingevolge artikel 254 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) te worden beoordeeld of er, gelet op de belangen van partijen beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak, sprake is van een zodanig spoedeisend belang dat een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist.
4.10.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de ouders een voldoende spoedeisend belang hebben bij hun vorderingen. De ouders hebben onbetwist gesteld dat de zesjarige [dochter 3] sinds 20 januari 2025 thuis zit. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is daarmee sprake van een voldoende spoedeisend belang aan de zijde van de ouders.
Het besluit tot weigeren [dochter 3] toe te laten tot de Hubertusschool
4.11.
In het kader van een kortgedingprocedure dient beoordeeld te worden of de vorderingen in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat gerechtvaardigd is daarop door toewijzing van de vorderingen vooruit te lopen. Daarbij moet de voorzieningenrechter uitgaan van de voorshands vaststaande feiten met een beperkte toetsing daarvan. Voor nadere bewijslevering is in een kortgedingprocedure geen plaats.
4.12.
De ouders stellen dat Stichting Swalm & Roer niet in alle redelijkheid tot de beslissing heeft kunnen komen om toelating van [dochter 3] tot de Hubertusschool te weigeren. De ondersteuningsbehoeften van [dochter 3] worden door Stichting Swalm & Roer op een onjuiste wijze geïnterpreteerd, waardoor Stichting Swalm & Roer ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat de Hubertusschool niet tegemoet kan komen aan die ondersteuningsbehoeften en [dochter 3] niet het onderwijs kan bieden dat zij nodig heeft. Bij de uitleg van de ondersteuningsbehoefte is door Stichting Swalm & Roer ten onrechte geen rekening gehouden met de evaluaties van de psycholoog en de pedagoog. Uit die evaluaties, in samenhang met de positieve ontwikkeling die [dochter 3] heeft doorlopen, blijkt dat [dochter 3] prima kan functioneren in een normale schoolomgeving. In dat kader verwijzen de ouders onder meer op de rapportage van 13 februari 2025 van de pedagoge en de tussentijdse evaluatie van de psychologe. De ouders voeren hierbij aan dat de Hubertusschool [dochter 3] altijd passend onderwijs heeft kunnen bieden. [dochter 3] is vrijwillig naar een andere school gegaan, er was geen sprake van enige noodzaak daartoe. De ouders stellen dat er juist een terugkeergarantie was voor [dochter 3] , mocht het op De Driesprong niet lukken. Tot slot schermt Stichting Swalm & Roer nu met handelingsverlegenheid van de Hubertusschool, terwijl in het verleden nimmer door de Hubertusschool is gezegd dat de mogelijkheden van het onderwijs van de Hubertusschool tekort zouden schieten om [dochter 3] het juiste onderwijs te kunnen bieden of dat er sprake zou zijn van handelingsverlegenheid, aldus de ouders.
4.13.
Stichting Swalm & Roer voert daartegen het volgende aan. De Hubertusschool is niet ingericht op het bieden van onderwijs aan hoogbegaafden, zodat zij [dochter 3] – mede gezien de conclusies die zijn neergelegd in het IB dat omtrent [dochter 3] is opgesteld – geen passend onderwijs kan bieden. De Driesprong is daar wel in gespecialiseerd, zodat [dochter 3] daar veel beter op haar plek is. Stichting Swalm & Roer stelt dat het niet nodig was om in 2024 handelingsverlegenheid uit te spreken, omdat alle partijen tot de conclusie kwamen dat De Driesprong beter passend onderwijs kan bieden aan [dochter 3] dan de Hubertusschool en de ouders zelf het initiatief hebben genomen om [dochter 3] te laten overstappen.
4.14.
De voorzieningenrechter stelt het volgende voorop. De beslissing over toelating en verwijdering van leerlingen berust bij het bevoegd gezag. Die toets dient zorgvuldig en controleerbaar te zijn. Stichting Swalm & Roer heeft in haar hoedanigheid van bevoegd gezag van de Hubertusschool het besluit genomen [dochter 3] niet toe te laten tot de Hubertusschool. De ouders verwijten Stichting Swalm & Roer dat geen sprake is van een met voldoende waarborgen omklede besluitvorming. Aan de voorzieningenrechter ligt de vraag voor of Stichting Swalm & Roer in redelijkheid tot haar beslissing heeft kunnen komen om te weigeren [dochter 3] toe te laten tot de Hubertusschool en niet welke school voor [dochter 3] de beste school zou zijn. Dat [dochter 3] dus mogelijk ook of beter naar De Driesprong zou kunnen gaan, is voor de beoordeling van deze zaak niet relevant.
4.15.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet aannemelijk geworden dat Stichting Swalm & Roer in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen [dochter 3] niet toe te laten tot de Hubertusschool. Daarvoor is het volgende redengevend.
4.16.
Stichting Swalm & Roer heeft erkend dat [dochter 3] op initiatief van de ouders vrijwillig is overgestapt naar De Driesprong. Stichting Swalm & Roer heeft gesteld dat hier een (dringende) noodzaak voor was, omdat de school handelingsverlegen was. Echter, dat volgt niet uit het HGDP/OPP. Dit strookt ook niet met de proefperiode die destijds is overeengekomen. Wanneer er sprake zou zijn van een noodzaak voor vertrek en van handelingsverlegenheid bij de Hubertusschool, dan zouden partijen geen proefperiode van drie weken zijn overeengekomen voor de overstap naar De Driesprong. Immers, wanneer de overstap op dat moment niet succesvol zou zijn gebleken, dan zou [dochter 3] de mogelijkheid hebben gehad om tijdens de proefperiode terug te keren naar de Hubertusschool. De stelling dat de school handelingsverlegen was, stemt ook niet overeen met de uitlating van de directeur van de Hubertusschool, [directeur] die desgevraagd ter zitting heeft toegelicht dat wanneer sprake is van een bijzondere situatie, de school externe hulp in de vorm van deskundigen kan inschakelen. Dit is in lijn met de tekst van de Schoolgids, waarin is opgenomen:
Externe experts schakelen we in als we handelingsverlegen zijn.”(productie 1 bij dagvaarding, pagina 6). De Hubertusschool heeft voorafgaand aan de overstap van [dochter 3] naar De Driesprong geen deskundige(n) ingeschakeld voor de begeleiding van [dochter 3] . Op geen enkel moment blijkt dat de Hubertusschool met de handen in het haar heeft gezeten en zich geen raad meer wist met (de situatie van) [dochter 3] . De Hubertusschool heeft steeds in goed overleg met de ouders haar optreden bepaald. Van handelingsverlegenheid in de periode dat [dochter 3] op de Hubertusschool zat is niet gebleken.
4.17.
Pas bij de aanvraag in 2025 om [dochter 3] weer toe te laten tot de Hubertusschool heeft de Hubertusschool, althans Stichting Swalm & Roer, een onderwijsteam ingeschakeld om de ondersteuningsbehoefte van [dochter 3] in kaart te brengen. Het ondersteuningsteam heeft een IB opgesteld en geadviseerd om te onderzoeken in hoeverre de Hubertusschool tegemoet kan komen aan de ondersteuningsbehoeften van [dochter 3] . In tegenstelling tot hetgeen de ouders stellen betekent dit niet dat nader onderzoek moet worden gedaan naar de ondersteuningsbehoeften van [dochter 3] voordat een gemotiveerde beslissing omtrent de toelating kan worden genomen. Dit betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat de ondersteuningsbehoeften naast het onderwijsaanbod van de Hubertusschool moet worden gelegd om te bezien of dit op elkaar aansluit.
4.18.
Door Stichting Swalm & Roer is op geen enkele wijze inzichtelijk gemaakt hoe zij dit getoetst heeft. Uit het IB blijkt niet waarom de genoemde ondersteuningsbehoeften specifiek voor [dochter 3] gelden en dus afwijken van de ondersteuningsbehoeften van andere leerlingen. Er is ook geen gradatie opgenomen in de ondersteuningsbehoeften, zodat niet kan worden beoordeeld of deze allemaal even belangrijk zijn. Verder is niet opgenomen hoe die ondersteuningsbehoeften zich vertalen naar een actie vanuit de school. De stelling van Stichting Swalm & Roer dat er actiepunten vanuit de Hubertusschool verwacht worden, waartoe zij niet in staat zou zijn, kan zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet worden gevolgd. Terwijl juist die beweerdelijke knelpunten voor Stichting Swalm & Roer aanleiding vormen om [dochter 3] niet toe te laten tot de Hubertusschool.
4.19.
Stichting Swalm & Roer heeft gesteld dat zij die knelpunten heeft voorgelegd aan het SWV en dat het SWV heeft bevestigd dat de Hubertusschool [dochter 3] geen passend onderwijs kan bieden. De ouders hebben hiertegen aangevoerd dat niet duidelijk is waar de knelpunten zitten, dat er in het verleden nooit een arrangement is aangevraagd voor [dochter 3] en dat er in het verleden ook steeds passend onderwijs is geboden. [dochter 3] heeft zicht juist steeds verder ontwikkeld, zodat de conclusie dat de Hubertusschool opeens geen passend onderwijs meer kan bieden, niet kan worden gevolgd, aldus de ouders.
4.20.
Hieromtrent geldt het volgende. Het SWV beslist niet over toelating van een leerling op een school, die beslissing is voorbehouden aan het bevoegd gezag. Het SWV kan enkel adviseren. Desgevraagd heeft de bestuurder van het SWV tijdens de zitting aangegeven dat het SWV slechts in zijn algemeenheid informatie heeft verstrekt en dat de casus [dochter 3] niet specifiek is besproken. Stichting Swalm & Roer heeft het SWV gevraagd welke arrangementen zij zouden kunnen bieden, zodat het onderwijsaanbod kan worden aangevuld om aan de ondersteuningsbehoefte tegemoet te komen. Een arrangement betekent in een zeer korte periode een leerling en leerkracht ondersteunen dat zij de juiste ondersteuning krijgen. Ook hier is niet inzichtelijk gemaakt waar de knelpunten zitten. Gelet hierop is door Stichting Swalm & Roer onvoldoende concreet onderbouwd welke onmogelijkheden er voor de Hubertusschool zijn, wat de consequenties daarvan zijn en waarom voor [dochter 3] geen passend onderwijs kan worden geboden.
4.21.
Het enige knelpunt dat Stichting Swalm & Roer noemt, is dat uit het IB zou volgen dat [dochter 3] individueel onderwijs nodig zou hebben. Echter, naar het oordeel van de voorzieningenrechter volgt dit niet uit het IB. Stichting Swalm & Roer heeft ook niet nader onderbouwd welke ondersteuningsbehoefte volgens haar vertaald moet worden naar het vereiste van individuele begeleiding. Voor zover de ondersteuningsbehoefte ‘leerkrachtnabijheid’ door Stichting Swalm & Roer als zodanig wordt geïnterpreteerd, is door de ouders gemotiveerd betwist dat dit het geval is. De ouders hebben hierbij gewezen op de rapportage van 13 februari 2025 van de pedagoog, waaruit volgt dat [dochter 3] zich verder heeft ontwikkeld, steeds beter met emoties van haarzelf en anderen kan omgaan en taakgericht kan werken. Van Stichting Swalm & Roer had mogen worden verwacht dat zij haar interpretatie van het IB en de conclusies die zij daaraan verbindt gelet op dit verschil in zienswijze nader zou hebben onderbouwd, hetgeen zij heeft nagelaten. Het is dan ook niet voorshands aannemelijk dat de Hubertusschool geen passend onderwijs zou kunnen bieden aan [dochter 3] .
4.22.
Stichting Swalm & Roer heeft tot slot gesteld dat de Hubertusschool in zijn algemeenheid geen passend onderwijs voor hoogbegaafde kinderen kan bieden. Dit is door de ouders gemotiveerd betwist, waarbij de ouders erop hebben gewezen dat hun andere dochters ook op hoogbegaafdheid zijn getest, waaruit is gebleken dat in ieder geval één van hun andere dochters ( [dochter 2] ) eveneens meer- of hoogbegaafd is. [dochter 2] is zonder aarzeling na het verzoek om hernieuwde toelating opnieuw ingeschreven als leerlinge bij de Hubertusschool. De voorzieningenrechter gaat aan die stelling van Stichting Swalm & Roer dan ook voorbij.
4.23.
Samengevat is de voorzieningenrechter van oordeel dat Stichting Swalm & Roer in redelijkheid niet tot het besluit heeft kunnen komen [dochter 3] niet toe te laten tot de Hubertusschool. Dit brengt mee dat de vordering om [dochter 3] weer toe te laten, hierna zal worden toegewezen. Met Stichting Swalm & Roer is de voorzieningenrechter het eens dat het niet strookt met het karakter van een voorlopige voorziening om de Stichting Swalm & Roer te veroordelen om die toelating te continueren totdat [dochter 3] naar (passend) vervolgonderwijs gaat. De vordering zal daarom worden toegewezen zoals hierna vermeld.
Dwangsom
4.24.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat een dwangsom als (belangrijke) prikkel aan een hoofdveroordeling kan worden verbonden om een veroordeelde te bewegen daadwerkelijk en zonder vertraging te voldoen aan een hoofdveroordeling.
4.25.
De stelling van Stichting Swalm & Roer dat een dwangsom ongepast is omdat zij te allen tijde uitvoering zal geven aan een vonnis, is onvoldoende om geen dwangsom op te leggen. Immers, wanneer Stichting Swalm & Roer tijdig aan het vonnis voldoet, verbeurt zij ook geen dwangsommen.
4.26.
De voorzieningenrechter zal dan ook een dwangsom verbinden aan de hoofdsom. De voorzieningenrechter ziet wel aanleiding om de dwangsom te matigen zoals vermeld in de beslissing.
Proceskosten
4.27.
Stichting Swalm & Roer is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de ouders worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
148,04;
- griffierecht
331,00;
- salaris advocaat
1.107,00;
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing);
totaal
1.764,04.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt Stichting Swalm & Roer om binnen 24 uur na dagtekening van dit vonnis [dochter 3] in te schrijven bij de Hubertusschool, gelegen te 6049 HA Herten aan de Louis Beelstraat 12, en om [dochter 3] toe te laten tot het volgen van onderwijs aan deze school, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat Stichting Swalm & Roer hier na betekening van dit vonnis niet aan voldoet, met een maximum van € 10.000,00 (zegge: tienduizend euro),
5.2.
veroordeelt Stichting Swalm & Roer in de proceskosten van € 1.764,04, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Stichting Swalm & Roer niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. dr. J.J. Verhoeven en in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2025.
MS