ECLI:NL:RBLIM:2025:4573

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 mei 2025
Publicatiedatum
12 mei 2025
Zaaknummer
ROE 23/95
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor dempen sloot, aanleg inrit en plaatsen poort met hekwerk

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 13 mei 2025 uitspraak gedaan over de weigering van een omgevingsvergunning voor het dempen van een sloot, de aanleg van een inrit en het plaatsen van een poort met hekwerk. Eiser, vertegenwoordigd door mr. L. Pronk, had aanvankelijk een vergunning aangevraagd die op 29 april 2022 was verleend. Echter, na een bezwaarschrift van een derde-partij, heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Horst aan de Maas het primaire besluit herroepen en de vergunning geweigerd op 23 november 2022. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag betrekking heeft op drie onderdelen: het dempen van een sloot, de aanleg van een inrit en het plaatsen van een poort met hekwerk. De rechtbank oordeelde dat de weigering van de vergunning voor het dempen van de sloot terecht was, omdat dit niet vergunningplichtig was volgens het bestemmingsplan. Echter, de rechtbank oordeelde ook dat de weigering van de vergunning voor de inrit en de poort met hekwerk onzorgvuldig was voorbereid en gebrekkig gemotiveerd. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover het de inrit en de poort betreft, maar in stand gelaten voor het dempen van de sloot.

De rechtbank heeft verweerder opgedragen om opnieuw te beslissen op de aanvragen voor de aanleg van de inrit en het plaatsen van de poort met hekwerk. Tevens is verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten aan eiser. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 23 / 95

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats 1] , eiser

(gemachtigde: mr. L. Pronk),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Horst aan de Maas, verweerder
(gemachtigde: mr. R.C.H. Schrömbges).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij], uit [woonplaats 2] (de derde-partij)
(gemachtigde: mr. M.H.C. Peters).

Procesverloop

Bij besluit van 29 april 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een omgevingsvergunning verleend.
Bij besluit van 23 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van de derde-partij gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en de aangevraagde omgevingsvergunning alsnog geweigerd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Eiser en de derde-partij hebben nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 15 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van partijen, en eiser en derde-partij in persoon. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten. Vervolgens is de uitspraak aangehouden totdat duidelijk was dat gesprekken tussen partijen niet tot een minnelijke oplossing zouden gaan leiden.

Overwegingen

1. Het geschil gaat over de weigering van een omgevingsvergunning voor het dempen van een sloot, de aanleg van een inrit en het plaatsen van een poort met een hekwerk op het perceel [adres] te [plaats] . De derde-partij woont op het perceel dat is gelegen schuin tegenover het perceel van eiser.
2. Aanvankelijk heeft verweerder de vergunning verleend, maar nadat de Commissie voor de behandeling van bezwaarschriften en klachten van de gemeente Horst aan de Maas (hierna: de adviescommissie) advies had uitgebracht over het bezwaarschrift van de derde-partij heeft verweerder de vergunning geweigerd. Eiser is het daar niet mee eens.
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag voor een vergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
4. De aanvraag voor een vergunning is ingediend op 25 januari 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
De erfverharding
5. De rechtbank stelt vast dat de aanvraag betrekking heeft op drie onderdelen: het dempen van een sloot, de aanleg van een inrit en het plaatsen van een poort met hekwerk. De vergunning die verweerder bij het primaire besluit aanvankelijk heeft verleend, zag ook op het aanbrengen van een erfverharding. De adviescommissie heeft in het advies gesignaleerd dat verweerder daarmee buiten de aanvraag is getreden. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit, waarin wordt verwezen naar het advies, zo moet worden gelezen dat het alleen betrekking heeft op de genoemde drie onderdelen en geen betrekking heeft op de erfverharding. Wat eiser in het beroepschrift heeft opgemerkt over de erfverharding kan daarom niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
Het dempen van de sloot
6. Tussen partijen is niet in geschil dat, zoals de adviescommissie ook heeft overwogen, het dempen van de sloot niet vergunningplichtig is. Reden daarvoor is dat het dempen van de sloot in het toepasselijke bestemmingsplan Buitengebied Horst aan de Maas (hierna: het bestemmingsplan) niet is aangewezen als vergunningplichtig. Verweerder heeft dan ook terecht bij het bestreden besluit de gevraagde vergunning voor het dempen van de sloot geweigerd. In het beroepschrift ziet de rechtbank geen aanleiding om het bestreden besluit op dit punt te vernietigen.
De aanleg van de inrit
7. Hoewel in het aanvraagformulier voor de omgevingsvergunning op de eerste bladzijde is vermeld dat het gaat om de aanleg van een inrit, gaat de rest van de aanvraag uit van een verbreding van de bestaande inrit van 8,5 meter naar 15 meter. De rechtbank duidt de twee situaties samen verder aan als ‘aanleg’. Partijen verschillen van mening over de vraag of de beoogde inrit wel of niet op de plek van de bestaande inrit ligt. Ook verschillen partijen van mening over de vraag of sprake is van een verbreding van de derde inrit of van de aanleg van een vierde inrit. De rechtbank overweegt daarover dat in deze procedure alleen de weigering van de vergunning zoals deze is aangevraagd, aan de orde kan komen. Als de vergunning alsnog wordt verleend, is het vervolgens aan de vergunninghouder om de feitelijke situatie in overeenstemming met de vergunde situatie te brengen. Zo niet, dan kan verweerder daartegen handhavend optreden.
8. Daargelaten dus de plek van de bestaande inritten, ziet de gevraagde situatie in ieder geval op een inrit van 15 meter breed zoals dat uit de kaartjes behorend bij de aanvraag blijkt. Op grond van artikel 2.2, eerste lid, onder e, van de Wabo is een vergunning vereist om een uitweg te maken, te hebben of te veranderen, voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit was in artikel 2.3, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Fysieke Leefomgeving Gemeente Horst aan de Maas (hierna: de APV) bepaald dat het verboden is zonder vergunning een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg. In het tweede lid is bepaald in welke limitatief opgesomde gevallen de vergunning wordt geweigerd.
9. Verweerder heeft – na aanvankelijk bij het primaire besluit de gevraagde vergunning te hebben verleend – bij het bestreden besluit de vergunning geweigerd. Als reden daarvoor heeft verweerder gegeven dat dit uit het advies van de adviescommissie volgt. Dat is naar het oordeel van de rechtbank onjuist. Wat de adviescommissie in het advies heeft overwogen, is dat verweerder de vergunningverlening onzorgvuldig heeft voorbereid en gebrekkig heeft gemotiveerd. De adviescommissie heeft niet geadviseerd om de vergunning te weigeren. Wel heeft de adviescommissie overwogen dat vanwege de onzorgvuldige voorbereiding en de gebrekkige motivering het primaire besluit moest worden herroepen. Het advies komt erop neer dat na herroeping van het primaire besluit, verweerder opnieuw op de aanvraag moest beslissen, en deze keer na een zorgvuldige voorbereiding en met een deugdelijke motivering.
10. Door zonder meer over te gaan tot weigering van de vergunning voor de inrit – zonder onderzoek te doen naar de in het advies genoemde onduidelijkheden en zonder te motiveren dat sprake is van een van de gevallen genoemd in artikel 2.3, eerste lid, van de APV – heeft verweerder opnieuw een beslissing genomen die onzorgvuldig is voorbereid en gebrekkig is gemotiveerd. Het besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Het plaatsen van de poort met hekwerk
11. Ten aanzien van de poort met hekwerk is aangevraagd het bouwen ervan en het afwijken van het bestemmingsplan. In de toelichting bij de aanvraag is vermeld dat een hekwerk wordt geplaatst met een poort, dat het hekwerk 1,50 meter hoog is en dat het wordt geplaatst voor het weren van derden op het terrein en om ervoor te zorgen dat kleine dieren niet onder het hek kunnen doorkruipen.
12. In artikel 3.2.4 van het bestemmingsplan is bepaald dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen buiten het bouwvlak maximaal 1 meter is. Verweerder kan op grond van artikel 3.4.2 van het bestemmingsplan vergunning verlenen om van de maximale hoogte af te wijken onder bepaalde voorwaarden.
13. In het bestreden besluit is volstaan met een verwijzing naar het advies van de adviescommisie. Daarin zijn twijfels geuit over de vraag of de aanvraag voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 3.4.2 van het bestemmingsplan. Nu uit het bestreden besluit niet blijkt dat verweerder heeft onderzocht of de aanvraag voldoet aan die voorwaarden, is het bestreden besluit ook ten aanzien van het plaatsen van de poort met hekwerk onzorgvuldig voorbereid en gebrekkig gemotiveerd. Het besluit is ook in zoverre in strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12 van de Awb.

Conclusie en gevolgen

14. Al uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is. Hetgeen eiser verder heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking.
15. Het bestreden besluit moet worden vernietigd voor zover verweerder daarbij de gevraagde vergunning heeft geweigerd voor een inrit en voor een poort met hekwerk. Het bestreden besluit kan in stand blijven voor zover verweerder daarbij de gevraagde vergunning heeft geweigerd voor het dempen van een sloot.
16. De rechtbank draagt verweerder op om opnieuw te beslissen op de aanvraag voor de aanleg van een inrit en op de aanvraag voor het plaatsen van een poort met hekwerk.
17. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt hij een vergoeding van zijn proceskosten. Deze vergoeding bedraagt op grond van het Besluit proceskostenvergoeding bestuursrecht € 1.814,00 (2 x € 907,00) omdat de gemachtigde een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, behalve voor zover daarbij de gevraagde omgevingsvergunning is geweigerd voor het dempen van een sloot;
- draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser van een omgevingsvergunning voor de aanleg van een inrit en op de aanvraag voor een poort met hekwerk;
- draagt verweerder op aan eiser het betaalde griffierecht van € 184,00 te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.B.L. van der Weele, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E.M. Genders, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2025. .
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 13 mei 2025.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.