3.3Het oordeel van de rechtbank
parketnummer 03.294004.23
[naam slachtoffer 1]deed aangifte en heeft – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard:
Ik doe aangifte tegen de mij bekende [verdachte] (
de rechtbank begrijpt: [verdachte]) van afdreiging en bedreiging met een vuurwapen. Ik werd door [verdachte] onder bedreiging van een vuurwapen gedwongen geld aan hem te geven. Wij zitten samen in de klas op het [naam school 1] , [adres 2] te Venlo. Op 18 september 2023 was ik op school. Net in de middag liep ik samen met [naam 2] en [naam 3] van gebouw junior naar gebouw senior. Ik zag dat [verdachte] samen met [naam medeverdachte] (
de rechtbank begrijpt: [naam medeverdachte]) ons tegemoet kwam lopen. Ik hoorde dat [verdachte] tegen mij zei: “Kom eens [naam slachtoffer 1] ”. Ik moest naar de fietsenstalling komen waar [verdachte] en [naam medeverdachte] bleven staan. Ik liep naar hen toe en [naam 2] en [naam 3] bleven staan en liepen niet met mij mee naar [verdachte] . Ik hoorde dat [naam medeverdachte] tegen mij zei: “Ja we hebben een aantal dagen contact proberen te krijgen met je broer. Maar hij voegt ons niet terug”. Ik begreep daaruit dat zij contact zochten via Snapchat. Ik zei: “Ja ik weet het niet” en vroeg of zij ruzie met mijn broer hadden of dat zij vrienden met mijn broer waren. Ik hoorde dat [naam medeverdachte] tegen mij zei dat zij problemen met mijn broer hadden. Ik hoorde dat [naam medeverdachte] tegen mij zei: “Jouw broer is ons nog geld schuldig”. Ik zei: “O ja” en ik wist niet wat [ik] er mee moest doen. Ik vroeg aan beiden hoeveel geld. Ik hoorde dat [verdachte] zei: “4000 euro”. Ik hoorde dat [verdachte] tegen mij zei: “Ja maar jij bent zijn broertje”. Ik zei tegen [verdachte] en [naam medeverdachte] dat ik geen geld had. Ik hoorde dat [naam medeverdachte] aan mij vroeg: “laat maar je bank zien.” Ik voelde mij bang en wist niet wat mij te wachten stond. [naam medeverdachte] en [verdachte] kwamen zeer dreigend over. Doordat ik bang was, logde ik via mijn mobiele telefoon in op mijn Rabobankaccount. Ik liet [naam medeverdachte] en [verdachte] mijn banksaldo zien. Ik had 4.335,23 euro op mijn bankrekening staan. Ik hoorde dat [naam medeverdachte] en [verdachte] zeiden: “Dat is wel heel veel geld”. Ik hoorde dat [verdachte] tegen mij zei: “De [naam 7] begint we praten later wel kom we gaan nu eerst naar de [naam 7] ”. Wij zijn toen samen teruggelopen naar de klas. Tijdens het teruglopen hoorde ik dat [verdachte] tegen mij zei: “Voeg mij toe aan Snapchat.” Ik typte mijn naam in en [verdachte] voegde mij toe. Ik had voor mijn gevoel geen keuze. Ik durfde gewoon geen nee te zeggen.
Tijdens de [naam 7] was ik aan het nadenken over wat [verdachte] had gezegd over het feit dat mijn broer schulden had. Na school omstreeks 15.15 uur liep ik naar huis. Ik stapte net op mijn fiets en hoorde [verdachte] zeggen: “ [naam slachtoffer 1] kom eens hier”. Ik ging naar [verdachte] toe. Ik hoorde dat [verdachte] tegen mij zei: “We gaan het vandaag doen, als je contant geld hebt gaat het sneller”. Ik zei tegen [verdachte] dat ik thuis 400 euro had liggen. Ik hoorde dat [verdachte] tegen mij zei dat ik maar naar huis moest gaan om het geld op te halen. Ik liep naar huis en liet mijn fiets achter op school. Ik zag dat [verdachte] en [naam medeverdachte] mij naliepen. Ik zag dat [verdachte] en [naam medeverdachte] in het steegje bleven staan dat achter onze woning ligt. Ik liep de woning in en pakte de 400 euro. Ik liep naar het steegje en gaf [verdachte] deze 400 euro. Dit waren 8 briefjes van 50 euro. Ik hoorde dat [verdachte] zei dankjewel en dat we terug naar school zouden gaan om onze fiets te pakken. Ik hoorde dat [verdachte] zei dat ik het geld moest pinnen. Ik zei tegen [verdachte] dat ik geen pinpas had.
Toen ik net thuis was, kreeg ik een bericht via Snapchat van [verdachte] . [verdachte] vroeg aan mij om mijn pinpas te zoeken. Ik ging thuis zoeken naar mijn pinpas maar kon deze niet vinden. Na ongeveer een uur belde [verdachte] mij op. Ik hoorde dat [verdachte] tegen mij zei: “Kom naar [naam 4] ”. Dat is een basisschool [aan de] [adres 3] te Venlo. Ik was nog steeds bang en ik wist niet waartoe [verdachte] in staat was als hij het geld niet zou krijgen. Ik ging naar de basisschool [naam 4] . Toen ik daar aankwam, zag ik dat [verdachte] en [naam medeverdachte] er al zaten. Zij zaten op het bankje langs de school. Ik liep naar hen toe en ik hoorde dat [verdachte] aan mij vroeg of ik de bankpas gevonden [had]. Ik zei tegen [verdachte] dat ik mijn bankpas niet gevonden had. Ik hoorde dat [verdachte] aan mij vroeg hoe ik het dan ging oplossen. Ik zei tegen [verdachte] dat ik het niet wist. Ik hoorde dat [verdachte] aan mij vroeg of ik Apple Wallet had. Ik zei: “Ja.” Ik hoorde dat [verdachte] tegen mij zei dat ik maar naar winkels moest gaan om meerdere keren 50 euro te pinnen. Ik hoorde dat [verdachte] tegen mij zei dat er ook winkels waren waar ik meer kon pinnen. Ik hoorde dat [verdachte] tegen mij zei dat ik maar naar de Jumbo moest gaan. Deze is gevestigd [aan de] [adres 4] te Venlo. Ik durfde nog steeds geen nee te zeggen tegen [verdachte] omdat ik niet wist waartoe hij in staat was. Ik liep samen met [verdachte] en [naam medeverdachte] naar de Jumbo. We liepen naar binnen bij de Jumbo. Ik liep naar de klantenservice en vroeg of ik 50 euro kon pinnen. Ik kan via Apple Pay en gezichtsherkenning geld pinnen. Ik heb daar fysiek geen bankpas voor nodig. Ik zag dat [verdachte] en [naam medeverdachte] bleven zitten bij de inpakbalie waar ook lege dozen staan. Ik pinde 50 euro en ik liep met het briefje van 50 euro naar [verdachte] en [naam medeverdachte] . Toen ik [verdachte] het briefje van 50 euro wilde geven hoorde ik dat [verdachte] zei: “Nee niet hier geven, geef het zo maar.” Net voordat wij via de schuifdeur naar buiten liepen gaf ik het briefje van 50 euro aan [verdachte] .
Ik hoorde dat [verdachte] tegen mij zei: “Kom hier” en we liepen naar de plek waar je lege flessen kunt inleveren. Ik zag dat er toen nog een jongen bij kwam. Ik weet dat die jongen ook op mijn school zit. Ik weet dat hij [naam 5] wordt genoemd. Ik hoorde dat [naam 5] aan mij vroeg: “Heb je een pinpas.” Ik zei: “Nee ik heb geen pinpas.” Ik hoorde dat [verdachte] tegen mij zei: “Laat mij jouw telefoon gebruiken om 50 euro te pinnen.” Ik zei: “Oké.” Ik durfde nog steeds geen nee te zeggen. Ik was bang. Ik voelde mij bedreigd. Ik zag dat [verdachte] een klein wit Versace tasje om had hangen. Ik zag dat het tasje niet dicht was. Ik zag een zwart vuurwapen gedeeltelijk uit het tasje steken. Ik zag het handvat van het vuurwapen. Het handvat had kleine ribbels of stippen. Dit leek voor mij een echt vuurwapen. Ik schrok hier heel erg van. Ik voelde mij ernstig bedreigd en ik besefte dat ik in gevaar kon komen. Ik vreesde voor mijn leven. Ik hoopte maar dat er niets fout zou gaan. Ik wilde aan alles voldoen wat [verdachte] mij vroeg. Ik heb in mijn hele leven nog nooit zoveel angst gehad.
Ik liep samen met [verdachte] , [naam medeverdachte] en [naam 5] de Jumbo naar binnen. Ik gaf [verdachte] mijn telefoon. Ik zag dat [verdachte] naar de klantenservice liep. Ik zag dat [verdachte] terug kwam lopen. Ik hoorde dat [verdachte] zei dat er geen geld meer in de kassa aanwezig was. [verdachte] gaf mijn telefoon terug aan mij. Ik hoorde dat [verdachte] tegen mij zei dat het zo niet snel genoeg ging. Ik hoorde dat [verdachte] tegen mij zei dat ik geld naar mensen moest sturen die wel een pinpas hadden zodat die mensen het geld wel konden pinnen. Ik moest van [verdachte] mensen bellen. Ik belde met mijn vriend [naam 6] (
de rechtbank begrijpt: [naam 6] , door aangever ook [naam 6] genoemd). Ik vroeg aan [naam 6] of hij een pinpas had. Ik hoorde dat [naam 6] tegen mij zei dat hij een pinpas had. Ik zei tegen [naam 6] dat ik hem geld zou sturen en vroeg aan [naam 6] of hij het dan wilde pinnen. [naam 6] vroeg aan mij hoeveel. Toen pakte [verdachte] de telefoon van mij af en zei: “Hoi [naam 6] , we gaan je geld sturen en jij moet die pinnen.” Ik hoorde dat [naam 6] zei dat hij dat niet deed. [naam 6] vroeg om andere mensen te vragen. Ik hoorde dat [verdachte] tegen [naam 6] zei: “Nee ik vraag het jou.” Ik hoorde dat [naam 6] zei dat hij net terug was van voetbal en dat hij moe was. Ik hoorde dat [verdachte] zei: “Als je er niet staat bij [naam locatie] dan schiet ik jou dood.” Ik liep samen met [verdachte] en [naam 5] naar [naam locatie] , [adres 5] te Venlo. [naam medeverdachte] ging niet mee die zou naar huis gaan. We liepen verder naar [naam locatie] en [verdachte] zei tegen mij dat ik iets moest vragen over mijn schoenen om zo niet aan [naam 6] te laten blijken dat ik afgeperst en bedreigd werd. Toen wij bij [naam locatie] aankwamen, zag ik dat [naam 6] al voor de [naam locatie] stond. Ik hoorde dat [verdachte] tegen mij zei: “Stuur het geld naar [naam 6] .” Ik kon door mijn limiet niet meer zoveel sturen. Ik hoorde dat [verdachte] tegen mij zei: “Doe maar 200 euro.” [naam 6] stuurde mij een tikkie van 150 euro en een bedrag van 50 euro. Ik betaalde [naam 6] dat geld via het tikkie. Naast [naam locatie] is een pinautomaat van Geldmaat. Ik hoorde dat [verdachte] tegen [naam 6] zei: “Geef me je pinpas en pincode.” Ik hoorde dat [naam 6] zei dat hij het zelf wel ging pinnen. Ik hoorde dat [verdachte] tegen [naam 6] zei: “Moet ik je doodschieten of zo.” Ik zag dat [verdachte] zijn hand in het tasje had en ik zag dat [verdachte] daarbij het vuurwapen dat in het tasje bleef vasthield. [naam 6] heeft het vuurwapen ook gezien. Ik zag dat [naam 6] zijn pinpas en de pincode aan [verdachte] gaf. Ik zag dat [verdachte] bij Geldmaat het bedrag van 200 euro pinde. Ik ben toen naar huis gegaan.
Op zaterdag 23 september 2023 ben ik samen met mijn moeder naar [naam 6] gegaan. Ik hoorde dat [naam 6] tegen mij zei dat hij bij het zien van het vuurwapen ook bang was. Ik hoorde dat [naam 6] tegen mij zei dat hij het heel naar gevonden had dat hij naast iemand gestaan had die een pistool had. Ik sprak zondag 23 september 2023 (
de rechtbank begrijpt 24 september) samen met mijn moeder nog een keer met [naam 6] en [naam 6] zijn moeder. Mijn moeder vroeg aan [naam 6] : “Heeft hij jou bedreigd met een pistool?” Ik hoorde dat [naam 6] zei: “Ja hij heeft mij bedreigd met een pistool.”
In totaal heb ik 3850 euro aan [verdachte] gegeven.
Ik ben vanaf 25 september 2023 niet meer naar school gegaan. Ik ben bang dat er iets gebeurt terwijl ik op school zit. Ik ben bang dat [verdachte] of zijn vrienden mij in elkaar gaan slaan. Ondanks dat ik sinds maandag 25 september 2023 weet dat [verdachte] geschorst is, heb ik grote angst voor hem. Dit komt mede door het vuurwapen wat ik bij [verdachte] gezien heb.
Aangever
[naam slachtoffer 1]heeft in een aanvullend verhoor – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard:
Op 18 september 2023 nadat [naam 6] dat geld had gepind, zei [verdachte] (
de rechtbank begrijpt: [verdachte]) tegen mij dat ik voor donderdag 21 september 2023 4000 euro aan hem moest geven anders zou ik wel zien wat er ging gebeuren. Ik moest maar van hem mensen regelen die een pinpas hadden zodat het geld gepind kon worden. Ik heb vervolgens mijn nichtje [naam 7] en [naam 8] , een vriendin van mij, gevraagd of zij tikkies konden sturen en dat ik dat vervolgens ging pinnen met hun pinpas. Ik heb naar [naam 7] 350 euro overgemaakt en naar [naam 8] 750 euro. Dit is allemaal overgemaakt middels tikkie. Ik heb bij drie pinautomaten gepind. Bij [naam locatie] , Jumbo in de stad en bij Jumbo Benders. Ik heb alleen gepind. Er was niemand bij. Dit had [verdachte] ook zo gezegd. Op school kreeg ik dan de pinpassen van [naam 7] en [naam 8] . Ik ging iedere keer pinnen als zij een tikkie hadden gestuurd en ik die had betaald. Ik moest van [verdachte] hem iedere dag geld geven. Omdat ik geen pinpas had en alles via Apple Pay deed, kon ik maar max 50 euro pinnen. Ik heb dit toen ook tegen [verdachte] gezegd. Ik ben vervolgens naar verschillende winkels gegaan om te pinnen met Apple Pay. Op 21 september 2023 heb ik samen met [naam 2] gepind. Ik ging eerst de winkel in en vervolgens ging [naam 2] de winkel in om geld te pinnen. Op de andere dagen heb ik alleen gepind.
Ik moest op 19 september naar de stad komen om [verdachte] geld te geven. Ik heb dit toen gedaan. Ik moest op de hoek van de Koningensingel (
de rechtbank begrijpt: de Koninginnesingel) net naast de brug staan omstreeks 18.30 uur. [verdachte] kwam op een [naam restaurant] fiets aan. Ik heb hem toen geld gegeven en dit heeft hij daar geteld in de bak waar je de pizza’s in doet. Ik heb hem toen daar 450 euro gegeven. Op 20 september 2023 omstreeks 19.30 uur moest ik naar het zwembad De Wisselslag komen en heb ik [verdachte] 250 euro gegeven. Op 21 september moest ik naar de stad komen omstreeks 21.30 uur. Ik parkeerde mijn fiets bij de Jumbo in de stad, Tegelpoort. Ik zag dat [verdachte] er al was. Vervolgens liepen wij naar de haven en heb ik hem daar het geld gegeven. Dit was 2500 euro. Vervolgens heeft [verdachte] dit geteld onder de brug bij de havekade. [verdachte] zei toen tegen mij dat ik hem nog 350 euro moest geven. U, verbalisant, vraagt mij wat er op 20 september 2023 is gebeurd. Ik heb [verdachte] een bericht gestuurd via Snapchat. In dat bericht stond dat ik hem geen geld meer ging geven. Toen stuurde hij dat ik naar buiten moest komen en dat wij er over gingen praten. We hadden afgesproken in een steegje bij Jumbo Benders in de buurt. Ik was daar als eerste. [verdachte] heeft mij toen een bericht gestuurd dat ik op hem moest wachten. Toen kwam [verdachte] . [verdachte] werd helemaal boos. Hij zei dat hij wist waar ik woonde, dat hij wist waar mijn zusje naar school ging en dat hij wist waar mijn moeder woonde.
Bij de aangifte zijn
rekeningafschriftend.d. 18 september 2023 tot en met 21 september 2023 van de rekening van [naam slachtoffer 1] als bijlagen gevoegd. Hierin is – zakelijk weergegeven – het navolgende vermeld:
Rentedatum: Naam/omschrijving: Bedrag af (debet):
18-09 Jumbo Benders Blerick 50,00
19-09 Tikkie (…) [naam 6] 150,00
(transactiereferentie: 18-09-2023)
19-09 Tikkie (…) [naam 6] 50,00
(transactiereferentie: 18-09-2023)
19-09 Tikkie (…) [naam 7] 50,00
19-09 CCV Primera Blerick 150,00
19-09 Jumbo Blerick Wieen 50,00
19-09 Bruna Venlo Blerick 100,00
19-09 [naam bedrijf] Venlo-Blerick 50,39
19-09 Jumbo Benders Blerick 50,00
21-09 Tikkie (…) [naam 8] 250,00
(transactiereferentie: 20-09-2023)
21-09 Jumbo Benders Blerick 50,00
21-09 Jumbo Benders Blerick 200,00
21-09 Jumbo Blerick Wieen 50,00
21-09 Jumbo Blerick Wieen 51,29
21-09 Jumbo Blerick Wieen 50,00
21-09 Bruna Venlo Blerick 200,00
21-09 [naam bedrijf] Venlo – Blerick 50,25
21-09 Bruna Venlo Blerick 50,00
21-09 Jumbo Blerick Wieen 50,00
21-09 Jumbo Blerick Wieen 50,00
21-09 Jumbo Blerick Wieen 52,27
21-09 Jumbo Blerick Wieen 50,00
21-09 Jumbo Benders Blerick 100,00
21-09 Jumbo Benders Blerick 100,00
21-09 Jumbo Benders Blerick 100,00
22-09 Tikkie (…) [naam 8] 200,00
(transactiereferentie: 21-09-2023)
21-09 Geldmaat Drie December Venlo 500,00
22-09 Tikkie (…) [naam 8] 300,00
(transactiereferentie: 21-09-2023)
22-09 Tikkie (…) [naam 7] 300,00
(transactiereferentie: 21-09-2023)
Getuige [naam slachtoffer 1], de moeder van aangever [naam slachtoffer 1] , heeft – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard:
Op zaterdag 23 september 2023 heeft [naam slachtoffer 1] verteld dat [verdachte] hem met een pistool heeft bedreigd. Hij zei dat het al een week was. [verdachte] zei dat dat zijn broer, [naam 9] , hem geld schuldig was. [naam slachtoffer 1] ging tellen en het was ongeveer 3500 euro.
[naam slachtoffer 1] zei mij dat er nog een getuige was, [naam 6] (
de rechtbank begrijpt [naam 6] , door aangever en zijn moeder [naam 6] genoemd). Ik ben met [naam slachtoffer 1] naar de ouders van [naam 6] gereden. Toen heb ik gevraagd aan [naam 6] of hij bedreigd was met het pistool. [naam 6] zei mij dat dat wel zo was.
Getuige [naam 7], de nicht van aangever [naam slachtoffer 1] , heeft – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard:
Het klopt dat [naam slachtoffer 1] mij op 18 september 2023 gevraagd heeft om met mijn bankpas geld te pinnen dat hij door middel van een of meer tikkies naar mij over heeft gemaakt. Ik heb tikkie gedownload op de telefoon van mijn oma en heb vervolgens die tikkies gedaan. Ik heb vier of vijf keer mijn pinpas aan [naam slachtoffer 1] gegeven.
Getuige [naam 8]heeft – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard:
Het klopt dat [naam slachtoffer 1] mij op 18 september 2023 gevraagd heeft om met mijn bankpas geld te pinnen dat hij door middel van een of meer tikkies naar mij over heeft gemaakt. Op 20 en 21 september zijn de tikkies verstuurd. [naam slachtoffer 1] heeft dit geld gepind met mijn bankpas.
Verbalisant [naam verbalisant 3]heeft – zakelijk weergegeven – als volgt gerelateerd:
Op 9 oktober 2023 startte ik met het onderzoek aan de data van een inbeslaggenomen Apple iPhone 11 (A2221) smartphone. De iPhone werd inbeslaggenomen onder de aangever [naam slachtoffer 1] . Door het onderzoeksteam werd ik gevraagd onderzoek te doen binnen de tijdspanne 18 september 2023 tot en met 21 september 2023. Door het onderzoeksteam werd ik verzocht onderzoek te doen naar de communicatie binnen Snapchat tussen de aangever, hierna te noemen [naam slachtoffer 1] en de in de aangifte genoemde persoon [verdachte] , hierna te noemen [verdachte] . Reeds is vast komen te staan dat [naam slachtoffer 1] gebruikt maakt van het Snapchat-account gekoppeld aan de gebruikersnaam [naam account 1] . In de Snapchat-contacten zocht ik op de naam [verdachte] . Ik zag dat een Snapchat-contact gekoppeld aan de gebruikersnaam [naam account verdachte] en de weergavenaam [verdachte] als contact werd weergegeven. In de data van de iPhone deed ik onderzoek naar het tijdstip waarop het Snapchat-contact [verdachte] werd toegevoegd. Binnen het besturingssysteem iOS 16.6.1 wordt in de
Biomebijgehouden welke
notificaties worden ontvangen op de iPhone. Ik zag dat op 18-9-2023 om 12:44:53 (UTC+2) uur een notificatie werd ontvangen op de iPhone. Deze notificatie had de volgende inhoud: “ [verdachte] wants to be your friend!” Tevens werd op 18-09-2023 om 12:50:03 (UTC+2) uur een e-mail ontvangen van no_reply@snapchat.com met als onderwerp: ‘ [verdachte] added you as a friend!’. Hierop deed ik nader onderzoek naar het feit of de Snapchat-chatgesprekken tussen [naam slachtoffer 1] en [verdachte] inzichtelijk waren. Ik zag dat via Snapchat berichten waren uitgewisseld tussen [naam slachtoffer 1] en [verdachte] . Binnen het besturingssysteem iOS 16.6.1 wordt in de
InteractionC.dbdatabase de interacties tussen telefooncontacten geregistreerd. Ik zag dat gelegen tussen de periode 18 september 2023 en 21 september 2023 in totaal 210 interacties, afkomstig van het Snapchat-contact [verdachte] , werden vastgelegd. Ik zag dat via Snapchat gebeld was tussen [naam slachtoffer 1] en [verdachte] .
De
verdachteheeft bij de politie – zakelijk weergegeven – het navolgende verklaard:
Op vragen m.b.t. 18 september 2023 in Venlo
Het klopt inderdaad wat [naam slachtoffer 1] zegt dat met zijn broer. Dat verhaaltje klopt wel. Dat was gewoon een fabeltje, een leugen. Ik voerde het gesprek met [naam slachtoffer 1] . Het klopt dat wij samen naar de Jumbo bij de Vossener zijn gegaan, dat daar bij de Jumbo is gepind en daar 50 euro aan mij is gegeven. Ik herinner mij dat we bij de Jumbo waren en dat [naam slachtoffer 1] mij 50 euro gaf. [naam slachtoffer 1] gaf mij die 50 euro door dat verhaaltje van zijn broer; dat zijn broer nog iets moest betalen of zoiets. U, verbalisant, vraagt mij wat er vervolgens is gebeurd bij de Jumbo. [naam slachtoffer 1] belde een jongen. Toen zijn we naar de [naam locatie] gegaan en toen had die jongen 50 euro uitgepind. Daar had ik ook 50 euro gekregen van een andere jongen zijn rekening. U, verbalisant, vraagt mij waarom [naam slachtoffer 1] die jongen belde voor geld te pinnen. Het was gewoon van dat verhaaltje van die broer. [naam 6] had tikkie gedownload. Toen had hij geld overgemaakt en toen had hij 50 euro gepind.
Op vragen m.b.t. 21 september 2023 in Venlo
Het klopt dat [naam slachtoffer 1] samen met mij naar de haven is gelopen en mij daar geld heeft gegeven. Hij bracht het gewoon. Voor zijn broer.
De
verdachteheeft ter terechtzitting – zakelijk weergegeven – het navolgende verklaard:
Op 18 september 2023 ben ik samen met [naam medeverdachte] naar [naam slachtoffer 1] toegelopen. De leugen was een flauwe grap. [naam slachtoffer 1] heeft € 50,- gepind. Ik kreeg inderdaad geld vanwege een leugen. Op 19 september 2023 heb ik geld gekregen toen ik werkte bij [naam restaurant] . Ik kreeg het geld vanwege hetzelfde verhaal. Ik had [naam slachtoffer 1] toegevoegd op Snapchat vanwege de leugen. Ik ben toen na het toevoegen doorgegaan met de leugen. Dat is ook de reden dat ik die week geld heb gekregen.
Bewijsoverwegingen
Aangever [naam slachtoffer 1] heeft – kort gezegd – verklaard dat hij in de periode van 18 september 2023 tot en met 22 september 2023 geld heeft moeten geven aan de verdachte. De verdachte zou tegen aangever hebben gezegd dat zijn broer schulden bij hem, de verdachte, had en aangever moest die schuld afbetalen. Aangever zou onder meer onder bedreiging van geweld het geld aan de verdachte hebben gegeven.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van aangever worden ondersteund door andere objectieve gegevens in het dossier. Zo heeft aangever verklaard dat hij verschillende keren heeft gepind en tikkies heeft betaald, hetgeen ook is gebleken uit zijn rekeningafschriften. Daarnaast is uit onderzoek aan de telefoon van aangever gebleken dat het Snapchataccount van de verdachte op 18 september 2023 door aangever is toegevoegd, hetgeen overeenkomt met zijn verklaring. Bovendien is uit datzelfde onderzoek naar voren gekomen dat aangever en de verdachte in voornoemde periode in totaal 210 interacties hebben gehad en met elkaar hebben gebeld. Ook hebben getuigen [naam 7] en [naam 8] verklaard dat zij tikkies hebben gestuurd naar aangever die hij had betaald en aangever vervolgens met hun pinpas het geld ging pinnen. Uit de bankafschriften van aangever blijkt dat hij de tikkies van [naam 7] en [naam 8] heeft betaald en vervolgens op meerdere plekken geld heeft gepind.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van aangever betrouwbaar zijn en als uitgangspunt dienen bij de verdere beoordeling van het aan de verdachte tenlastegelegde.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 primair in het bijzonder
De rechtbank stelt op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen het navolgende vast.
Aangever werd op 18 september 2023 benaderd door de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] . De broer van aangever zou € 4.000,- schuldig zijn. Hierop heeft aangever thuis € 400,- opgehaald en deze € 400,- aan de verdachte gegeven. Later die dag moest aangever van de verdachte naar basisschool [naam 4] komen. Daar heeft de verdachte onder meer aan aangever gevraagd hoe hij het ging oplossen en gezegd dat hij naar winkels moest gaan om meerdere keren € 50,- te pinnen. Aangever is vervolgens met de verdachte en de medeverdachte naar de Jumbo gegaan alwaar hij € 50,- heeft gepind. Hij heeft dit briefje van € 50,- vervolgens aan de verdachte gegeven. Ook de verdachte heeft verklaard dat hij op deze dag met de medeverdachte naar aangever is gelopen en een leugen over de broer van aangever heeft verteld. De verdachte wist dat aangever hem geld gaf vanwege het verhaal omtrent de broer van aangever.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de verdachte door een samenweefsel van verdichtsels en het aannemen van een valse hoedanigheid bij het slachtoffer een onjuiste voorstelling van zaken in het leven heeft geroepen waardoor aangever is bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van € 450,- aan de verdachte.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank feit 1 primair wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 2 primair in het bijzonder
De rechtbank stelt op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen vast dat aangever in de periode van 18 september 2023 tot en met 22 september 2023 op verschillende momenten geld heeft afgegeven aan de verdachte. De verdachte heeft ook verklaard dat hij op 18, 19 en 21 september 2023 geld heeft ontvangen van aangever. De rechtbank gaat uit van de verklaring van aangever dat de verdachte op 18 september 2023 zichtbaar een (voorwerp dat lijkt op een) vuurwapen heeft gedragen. Deze verklaring vindt steun in de verklaring van aangever en zijn moeder die beiden hebben verklaard dat [naam 6] heeft gezegd dat de verdachte hem heeft bedreigd met een pistool. Aangever heeft in totaal een bedrag van € 3.400,- aan de verdachte overhandigd, hetgeen wordt ondersteund door de optelsom van de bedragen die blijken uit de bankafschriften.
De rechtbank dient te beoordelen of het handelen van de verdachte kan worden aangemerkt als afpersing. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. De verdachte heeft aangever gezegd dat hij hem geld moest geven. Om dat kracht bij te zetten heeft hij gezegd dat hij wist waar aangever en zijn moeder woonden en wist waar het zusje van de aangever naar school ging. Voorts heeft hij in aanwezigheid van aangever tegen [naam 6] gezegd dat hij zou worden doodgeschoten als hij voor de verdachte niet het geld zou pinnen dat aangever naar [naam 6] had overgemaakt. De verdachte heeft een op een vuurwapen gelijkend voorwerp gedragen op een manier dat dit voor de aangever zichtbaar was. Daarmee heeft hij aangever door bedreiging met geweld gedwongen om geldbedragen af te geven.
Anders dan de officier van justitie naar voren heeft gebracht dient naar het oordeel van de rechtbank niet elk tenlastegelegd en bewezenverklaard gedachtestreepje een op zichzelf staande bedreiging te vormen of dreigend van aard te zijn, maar vormen deze handelingen als geheel, in hun onderlinge verband en samenhang bezien, een zodanige dreigende situatie dat bij aangever de vrees voor geweld gerechtvaardigd was waardoor hij zich gedwongen voelde om de geldbedragen af te geven.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank feit 2 primair wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 primair en feit 2 primair
Medeplegen kan worden bewezen als vast komt te staan dat bij het begaan van een strafbaar feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Dat is naar het oordeel van de rechtbank in deze zaak niet het geval. Medeverdachte [naam medeverdachte] was bij aanvang van de oplichting op 18 september 2023 aanwezig en ging mee in de leugen van de verdachte over de schuld van de broer van aangever. Niet is vast komen te staan dat [naam medeverdachte] deze leugen samen met de verdachte had verzonnen of zelfs maar wist dat het om een leugen ging. [naam medeverdachte] was op 18 september 2023 aanwezig bij de overhandiging van de 50 euro en mogelijk ook de 400 euro (feit 1) door aangever aan de verdachte, maar er zijn geen aanwijzingen dat hij zelf iets van dat geld heeft gekregen. Datzelfde geldt voor het bedrag van 3.400,- euro (feit 2) dat eveneens in zijn geheel naar de verdachte is gegaan. Ook verder biedt het dossier geen bewijs dat [naam medeverdachte] een zodanige rol heeft gespeeld in de periode tot en met 22 september 2023 dat gesproken kan worden van een gezamenlijke uitvoering. Omdat niet is gebleken dat [naam medeverdachte] medebedenker was van het plan, een substantiële rol heeft gehad in de uitvoering of mee heeft gedeeld in de buit, is er geen sprake van medeplegen en zal de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
[naam slachtoffer 2]deed aangifte en heeft – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard:
Begin juli 2023 werd ik door een jongen die ik kende van vroeger, [naam 10] , gevraagd om mijn paspoort en mijn bankpas. [naam 10] zei dat ik die moest geven en dan zou hij daar geld mee verdienen voor mij. Ik overhandigde zodoende mijn Nederlandse paspoort en ING bankkaart voorzien van mijn rekeningnummer aan [naam 10] . Ik moest ook mijn pincode aan [naam 10] geven. Ik gaf deze pincode dan ook aan [naam 10] .
Ik zag dat er in juli 2023 verschillende keren geld op mijn rekening werd gestort. Dit betroffen betalingen van rekeningnummers en personen die ik niet kende. Ik maakte deze ontvangen betalingen direct over naar het rekeningnummer waarvan [naam 10] had gezegd dat ik het geld daarnaartoe moest overmaken.
In augustus 2023 herhaalde zich dit en moest ik weer tientallen betalingen doen voor in totaal ongeveer 4.000,- euro naar [naam 10] .
Tijdens deze augustus 2023 werd ik op school, het [naam school 1] in Blerick, aangesproken door [verdachte] . Ik hoorde dat [verdachte] tegen mij zei dat hij wist dat ik geld op mijn rekening van [naam 10] had. [verdachte] zei tegen mij: “Jij gaat mij dat geld geven. Als jij dat niet gaat pinnen en aan mij gaat geven dan ga ik jou in elkaar slaan met een aantal man.” Dit was het begin van de afpersingen en bedreigingen. Sindsdien pinde ik elke betaling die ik van onbekende personen kreeg en gaf dit geld contant en (
de rechtbank begrijpt: aan) [verdachte] . Elke keer als ik [verdachte] op school tegenkwam, zei hij tegen mij dat wij na de pauze zouden gaan pinnen. Ik durfde geen nee te zeggen en ging met hem mee naar de pinautomaat. Wij gingen altijd naar de pinautomaat bij [naam locatie] (Venlo) om hier te pinnen. Ik pinde altijd 200 euro. Ik moest die vervolgens direct aan [verdachte] geven. Ik moest van [verdachte] liegen tegen [naam 10] en tegen [naam 10] zeggen dat het geld dat ik op mijn rekening had, gestolen was.
De betalingen naar mijn rekening stopten. Ik hoefde zodoende niets aan [verdachte] over te maken en ook niet aan [naam 10] . Dit duurde van eind augustus tot begin oktober 2023 ongeveer. Ik kreeg wederom dagelijks berichtjes via Snapchat van [verdachte] waarin hij zei dat ik geld moest geven aan hem. Ik kreeg meerdere malen via Snapchat berichten waarin [verdachte] zou (
de rechtbank begrijpt: zei): “Wollah ik ga jou doodmaken” en hij stuurde vaker dat hij mij zou vermoorden als ik geen geld zou geven. Ik werd banger en banger van deze bedreigingen.
Ik sloot bij allemaal aparte mensen leningen af (buurmeisje, collega’s en klasgenoten) om zo geld bij elkaar te krijgen om toch geld aan [verdachte] te kunnen geven. Dit was uiteindelijk rond de 200 euro.
Zaterdag 4 november 2023 was ik aan het werk bij de [naam bedrijf] te Blerick. Omstreeks 17.30 uur zag ik dat [verdachte] in de winkel de [naam bedrijf] stond. [verdachte] sprak mij aan. Ik hoorde dat [verdachte] aan mij vroeg tot hoe laat ik moest werken. Ik zei tegen hem dat ik om 21.00 uur klaar zou zijn. [verdachte] zei dat ik maar stoer deed en dat ik er wel achter zou komen wat er zou gebeuren. Hij zei dat ik toch niets tegen hem kon doen. Ik hoorde dat [verdachte] zei dat hij om 21.00 uur daar zou zijn en hij ging vervolgens weg. Omstreeks 22.00 uur diezelfde dag belde [verdachte] bij mij thuis aan op de [adres 6] (Venlo). Ik moest van [verdachte] naar buiten komen. Ik ging vervolgens met [verdachte] naar buiten. Ik moest met hem meelopen naar het looppad naast de Vlierboomstraat. Toen ik met [verdachte] daar liep vroeg [verdachte] waarom ik nog steeds niet betaald had. Ik zag dat [verdachte] boos werd. Hij zei: “Moet ik jou slaan?” Ik smeekte hem om mij niet te slaan. Wij stonden op dat moment stil. Ik smeekte hem meerdere malen om mij niet te slaan. Hij sloeg met zijn vlakke hand met kracht in mijn gezicht. Ik voelde direct pijn op wang. Ik hoorde een klappend geluid. Ik zag en voelde dat hij mij twee keer met kracht tegen mijn linker bovenbeen trapte. Ik viel op de grond. Ik was op dat moment heel erg bang. Ik stond daarna weer op. [verdachte] zei: “Je gaat nu die scooter van je moeder voor mij halen.” Mijn kleding was op dat moment nat omdat ik in de stromende regen in (
de rechtbank begrijpt: op) de grond was gevallen. Ik moest mee. Ik zei dat die scooter bij mijn tante stond. Ik moest toen met [verdachte] naar mijn tante lopen om de scooter van mijn moeder voor hem op te halen. Ik belde aan bij mijn tante. Mijn nichtje [naam 11] maakte open. Ik vroeg voor de sleutel van de scooter. Ik was zelfs op dat moment nog heel bang. Ik kreeg de sleutel, pakte de scooter van mijn moeder en gaf deze aan hem. [verdachte] zei vervolgens tegen mij dat ik mee moest komen op de scooter. [verdachte] parkeerde de scooter bij de Jumbo Vossener rond 23.00 uur nabij de fietsenstalling en zei: “Ik parkeer die op een plaats waar het niet te verdacht is.” Wij liepen vervolgens vanuit de Jumbo Vossener richting huis. Ik hoorde dat [verdachte] hier tegen mij zei dat ik anderhalve maand de tijd had om 1000 euro te regelen. Dan zou ik pas de scooter terug krijgen. Ik kreeg vervolgens thuis nog een bericht van [verdachte] waarin hij zei: “Zorg voor die geld.”
Aangever
[naam slachtoffer 2]heeft in een aanvullend verhoor – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard:
Ik heb met [verdachte] een of twee keer geld gepind. In de pauzes moest ik samen met hem naar de bank lopen, maar uiteindelijk had hij mijn pasje en toen ging hij gewoon los. U, verbalisant, houdt mij voor dat ik heb verklaard dat ik vaker moest pinnen bij de betaalautomaat bij [naam locatie] aan de Drie Decembersingel in Blerick en vraagt mij hoe dit in zijn werk ging. Ik moest gewoon uitpinnen. Ik moest daarheen. Hij stond of naast me of een stukje verderop. En toen moest ik het pinnen en gewoon overhandigen. Ik moest het direct overhandigen.
Aangever
[naam slachtoffer 2]heeft in een aanvullend verhoor – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard:
U, verbalisant, houdt mij voor dat ik mijn bankpas in juli 2023 heb afgegeven aan [naam 10] , dat hiermee is gepind in Rotterdam door onbekenden en dat ik toen een nieuwe pinpas heb aangevraagd. [verdachte] had mijn pas een paar weken en tussendoor had ik hem 2-3 dagen. Toen had hij hem weer teruggepakt. Vrijwel alles werd gepind; 2.2k (
de rechtbank begrijpt: 2.200,- euro). [verdachte] had dit geld.
Bij het aanvullend verhoor van aangever zijn
rekeningafschriftenover de periode 29 juni 2023 tot en met 4 november 2023 van de rekening van [naam slachtoffer 2] als bijlagen gevoegd. Hieruit blijkt dat op 4 juli 2023 nog een betaling is gedaan met pasnummer 003 en dat daarna betalingen worden gedaan met pasnummer 004.
Verbalisant [naam verbalisant 4]heeft – zakelijk weergegeven – het navolgende gerelateerd:
Door [naam slachtoffer 2] werd op 5 november 2023 aangifte gedaan van afpersing. Op zaterdag 18 november 2023 werd door [naam slachtoffer 2] een aanvullende verklaring afgelegd. Tijdens dit verhoor overhandigde [naam slachtoffer 2] mij de bankafschriften van ING Jongerenrekening [nummer rekeningnummer] op naam van [naam slachtoffer 2] over de periode van 29 juni 2023 tot en met 10 november 2023. Uit onderzoek van de bankgegevens kwamen de volgende bijzonderheden naar voren:
- vanaf 28 juni tot 4 juli vinden er 10 pinpastransacties met pas 003 plaats. Al deze transacties vinden plaats in Rotterdam;
- er zijn vijftien pintransacties bij Geldmaat tussen 26-8-2023 en 3-9-2023 voor een totaalbedrag van €1.752,08. Daarvan vonden er tien bij de pinautomaat plaats aan de Drie December Singel te Blerick. Er werd telkens gebruik gemaakt van pas 004.
Getuige [naam getuige 1]heeft – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard:
Ik weet de dag dat [verdachte] naar me toekwam dat hij wist dat [naam slachtoffer 2] het geld van [naam 10] op de bank had. Hij kwam naar me toe en zei: “Je bent toch goed met [naam slachtoffer 2] . Ik hoorde van [naam 10] dat hij veel geld op zijn rekening heeft en ik wil dat graag hebben.” Toen is hij ergens in juni of juli 2023 met mij samen naar [naam slachtoffer 2] gelopen omdat ik [naam slachtoffer 2] goed ken en toen heeft hij tegen [naam slachtoffer 2] gezegd: “We moeten dat geld uitpinnen.” Dat was bij basisschool [naam 4] (in Venlo).
Verbalisant [naam verbalisant 5]heeft – zakelijk weergegeven – het navolgende gerelateerd:
Op 6 januari 2024 stelde ik, verbalisant [naam verbalisant 5] , een onderzoek in naar de data van een inbeslaggenomen Apple iPhone 11. Deze iPhone werd in beslaggenomen onder de verdachte [naam 12] . Ik zag dat er een chatgesprek op de iPhone zichtbaar was van 8 september 2023 van 09:50:47 uur tot 19:46:04 uur tussen [naam 13] ‘ [naam 13] , moeder van [naam 14] ’ en [naam 12] .
In een chatgesprek d.d. 8 september 2023 zegt [naam 13] onder meer: “(…) Heb [naam 14] gezegd er verder niet op te reageren en beste gewoon helemaal niet te praten met [verdachte] . Mijn man wil het er niet bij laten zitten en wil dat geld hoe dan ook zien (…).”
In een chatgesprek d.d. 12 september 2023 zegt [naam 13] onder meer: “(…) [verdachte] heeft blijkbaar ook al alles verbrast.”
Getuige [naam 1]heeft – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard:
[naam slachtoffer 2] is een neefje van mij. [naam slachtoffer 2] zei: “Heb jij 2000 euro voor mij.” Hij zei: “Ik ben bedreigd en [verdachte] heeft 2000 euro van mij gepakt.” [naam slachtoffer 2] vertelde dat dit in september 2023 was gebeurd. Toen was het een tijdje rustig. Oktober was rustig. Na een tijdje, [verdachte] ging vaker naar hem toe in de [naam bedrijf] , dan vroeg hij [naam slachtoffer 2] waar is mijn geld, waar is mijn 2000 euro en zo.
Verbalisant [naam verbalisant 6]heeft – zakelijk weergegeven – het navolgende gerelateerd:
Het toestel, met BVH Goednummer 165113, werd op 5 november 2023 om 15:00 uur inbeslaggenomen. Het slachtoffer heeft zijn iPad vrijwillig overgedragen aan de politie.
Bij het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [naam verbalisant 6] zijn
Snapchatgesprekkenals bijlagen gevoegd. Er vindt onder andere op 4 en 5 november 2023 het navolgende gesprek plaats:
Van [naam account 3] : [verdachte] asjeblieft verkoop die scooter niet;
Van [verdachte] : okee. Zorg gewoon voor die geld.
Voorts vindt er onder andere op 4 november 2023 het navolgende gesprek tussen [naam account 3] , [naam 1] en [naam account 2] plaats:
[naam account 3] om 16:41:49: [verdachte] s na me gekomen in [naam bedrijf] ;
[naam account 3] om 16:42:00: Hij zegt zo negen uur komt hij;
[naam account 3] om 16:42:10: Hij zei zo heb je iets geregeld met die geld;
(…)
[naam account 3] om 16:43:07: Hij komt [naam bedrijf] als k klaar ben;
(…)
[naam account 3] om 23:30:57: Als je 1000 niet fix binnen maand en 2 weken ben je grat;
[naam account 3] om 23:31:01: Hij kwam aan me deur;
(…)
[naam account 3] om 23:31:31: Ja whollah hij heeft me geslagen getrapt om geduwd;
(…)
[naam account 3] om 23:32:33: Hij heeft me 4 platte handen gegeven;
[naam account 3] om 23:32:33: Ofz getrapt;
[naam account 3] om 23:33:58: Hij wou nog eerst dat ik 2 k ging;
[naam account 3] om 23:34:01: Payen;
(…)
[naam account 3] om 23:34:51: Broer hij sloeg mij helemaal alles;
(…)
[naam account 3] om 23:31:42: Hij heeft ook scooter gepakt;
(…)
[naam account 3] om 23:47:15: [naam 11] zei zo Hz is je shirt nat kzei niks [verdachte] had me ook in water geduwd;
(…)
[naam account 3] om 23:47:46: Hij had me geslagen getrapt en in zo plas laten flikkeren;
(…)
[naam account 3] om 23:51:30: Kmoet 1000 payen binnen maand.
Getuige [naam 11] [naam 1]heeft – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard:
Ik kan u vertellen dat ik afgelopen zaterdag 4 november 2023, omstreeks 23.15 uur, thuis was. Ik woon op de [adres 7] te Venlo. Omstreeks voornoemde tijd hoorde ik dat een persoon een aantal keren heel hard aanbelde bij onze voordeur. Er werd opvallend hard aangebeld. Dit was voor mij meteen een teken dat er iets aan de hand was. Ik heb hierop door een kiertje gekeken wie er aan de deur stond en zag dat dit mijn neefje [naam slachtoffer 2] betrof. Toen ik zag dat het [naam slachtoffer 2] was, heb ik de deur opengemaakt. [naam slachtoffer 2] kwam meteen binnen zonder hallo te zeggen of iets. Aan zijn lichaamstaal en algehele houding zag ik dat
hij angstig was. Normaal is hij altijd vrolijk en opgewekt. Nu was dit totaal niet het geval. Hij keek naar beneden en de uitdrukking op zijn gezicht was heel bedrukt en droevig. Verder zag ik dat hij geen schoenen aan had. Volgens mij had hij iets van slippers of zogenoemde ‘crocs’ aan. Wel droeg hij sokken. Hij had geen jas bij zich en ik zag dat de achterkant van zijn trui helemaal nat was en onder het zand c.q. modder zat. Het leek erop alsof hij gevallen was. Buiten was het overigens best koud. Het was echt geen weer om zonder jas buiten te zijn. Nadat ik [naam slachtoffer 2] de woning had binnen gelaten, maakte ik de deur naar de woonkamer open. Dit zodat mijn vader hem zou zien en ze elkaar gedag konden zeggen. Hierbij viel het mij op dat [naam slachtoffer 2] heel kort en zakelijk antwoordde en mijn vader begroette. Hij maakte geen gesprek en, nog opvallender, liep meteen door naar de keuken. De manier waarop hij binnenkwam, reageerde en eruit zag, was voor mij een teken dat er iets aan de hand was. Op mijn vragen gaf hij geen of slechts heel kort antwoord. Hij antwoordde dat hij zijn scooter kwam ophalen. Uiteindelijk liep [naam slachtoffer 2] met de scooter aan de hand naar buiten. Vanuit onze woning heb ik [naam slachtoffer 2] vaker weg zien gaan naar huis toe. Vanaf onze woning gezien kun je linksaf en rechtsaf slaan. Wij wonen aan een drukke openbare weg. Nog nooit heb ik [naam slachtoffer 2] , als hij naar huis ging, rechtsaf zien slaan. Dit maal sloeg hij echter rechtsaf met de scooter in zijn handen.
Verbalisant [naam verbalisant 7]heeft – zakelijk weergegeven – het navolgende gerelateerd:
Op 6 november 2023, omstreeks 7:11 uur, werd door de rechter-commissaris, mr. C. Nollen, voor een doorzoeking ter inbeslagneming binnengetreden in de woning [aan de] [adres 8] Venlo. Tijdens de doorzoeking werd onder meer het volgende in beslag genomen: 1 scootersleutel met nog een andere sleutel [in de] slaapkamer [van] [verdachte] .
Verbalisanten [naam verbalisant 8]hebben – zakelijk weergegeven – het navolgende gerelateerd:
Op 6 november 2023 om 08.30 uur reden wij naar de Jumbo supermarkt gelegen aan de [adres 4] in Blerick. Hier zou een scooter geparkeerd staan die mogelijk deel uitmaakte van het onderzoek. Ter plaatse zagen wij dat de scooter geparkeerd stond aan de linkerkant van de Jumbo ter hoogte van de fietsenstalling. Wij zagen dat de sleutel paste op de scooter. Ik, Anderegg, startte de scooter met de sleutel die erbij hoorde.
De
verdachteheeft bij de politie – zakelijk weergegeven – het navolgende verklaard:
U, verbalisant, vraagt mij waar het geld naartoe is gegaan. Dat ging af en toe naar mij. Ik ben het geld kwijtgeraakt. Ik wil zeggen dat ik wel naar de [naam bedrijf] ben gegaan voor [naam slachtoffer 2] en daarvoor wel bij zijn zus ben geweest. Ik heb wel gezegd dat er tempo in moet komen. Dus ik denk dat ik [naam slachtoffer 2] wel een beetje onder druk heb gezet. Ik zei: “Heb je die scooter nog?” Toen zei hij: “ja.” Toen zei ik: “geef die maar dan weet ik zeker dat je gaat betalen.” En toen hadden we de scooter gehaald.
De
verdachteheeft ter terechtzitting – zakelijk weergegeven – het navolgende verklaard:
[naam slachtoffer 2] heeft de scooter bij mij ingeleverd. Ik heb de scooter gehad net voordat de politie kwam.
Bewijsoverwegingen
Aangever [naam slachtoffer 2] verklaart dat de verdachte hem in de periode vanaf augustus 2023 tot eind augustus/begin september 2023 en in de periode vanaf begin oktober 2023 tot en met 5 november 2023 met geweld en bedreiging met geweld heeft gedwongen tot de afgifte van geld en een scooter.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van aangever worden ondersteund door andere (objectieve) gegevens in het dossier. Aangever heeft in juli 2023 zijn bankpas afgegeven aan [naam 10] die hem weer heeft afgegeven aan iemand in Rotterdam. Uit de rekeningafschriften van aangever blijkt dat er in juli 2023 pintransacties zijn geweest met pasnummer 003 in Rotterdam. Hierop heeft aangever een nieuwe pinpas aangevraagd. Uit de rekeningafschriften blijkt vervolgens dat de pintransacties hierna zijn gedaan met pasnummer 004. In de periode van 26 augustus 2023 tot en met 3 september 2023 is er gepind bij de Geldmaat aan de Drie decembersingel (naast [naam locatie] ) in Venlo met deze pas. Voorts heeft getuige [naam getuige 1] verklaard dat de verdachte tegen hem heeft gezegd dat hij van [naam 10] had gehoord dat aangever veel geld op zijn rekening had en dat hij dat graag wilde hebben. Vervolgens heeft hij tegen aangever gezegd dat zij dat geld moesten uitpinnen. Voorts zijn er diverse chatgesprekken. Hieruit blijkt dat de verdachte tegen aangever zegt dat hij moet zorgen voor het geld en dat aangever tegen [naam account 2] en [naam 1] zegt dat de verdachte hem heeft geslagen, getrapt en geduwd, dat hij in het water is gevallen en dat de verdachte de scooter heeft gepakt.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van aangever betrouwbaar zijn en als uitgangspunt dienen bij de verdere beoordeling van het aan de verdachte tenlastegelegde.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 3 in het bijzonder
De rechtbank stelt op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen het navolgende vast.
Aangever werd in augustus 2023 door de verdachte benaderd waarbij de verdachte tegen aangever heeft gezegd dat aangever hem geld moest geven. Aangever pinde sindsdien na betalingen die hij ontving van onbekende personen en gaf dit geld contant aan de verdachte. Dit duurde van eind augustus 2023 tot begin september 2023. Daarna, in oktober 2023, begon het opnieuw en kreeg aangever dagelijks berichtjes via Snapchat van de verdachte waarin hij zei dat aangever hem geld moest geven. Op 4 november 2023 is de verdachte aangever komen opzoeken tijdens zijn werk bij [naam bedrijf] en heeft hij later bij aangever thuis aangebeld. Aangever moest van de verdachte naar buiten komen. De verdachte heeft aangever toen geslagen en getrapt waardoor aangever op de grond is gevallen. Aangever is na dit voorval bij zijn nichtje aan de deur geweest. Zij zag dat hij angstig was en geen jas aan had en dat zijn trui nat was en onder het zand dan wel modder zat, terwijl het die dag koud was. Aangever heeft de scooter opgehaald en is daarmee weggelopen. Hij heeft de scooter uiteindelijk overhandigd aan de verdachte. De verdachte heeft verklaard dat hij geld heeft ontvangen van aangever en aangever de scooter bij hem heeft ingeleverd.
De rechtbank dient te beoordelen of het handelen van de verdachte kan worden aangemerkt als afpersing. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. De verdachte heeft tegen aangever gezegd dat hij wist dat aangever geld op zijn rekening had van [naam 10] , dat hij dat geld moest pinnen en aan hem moest geven en dat aangever de scooter van zijn moeder aan de verdachte moest geven. In combinatie met de uitlatingen van de verdachte dat hij aangever met een aantal man in elkaar zou slaan als aangever dat geld niet zou geven en aangever zou “doodmaken” en zou “vermoorden” als hij hem geen geld zou geven, door te vragen of hij aangever moest slaan en door tegen het gezicht en het been van aangever te slaan en te schoppen, is aangever gedwongen om geldbedragen en een scooter af te geven. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte een zodanige vrees voor geweld in het leven heeft geroepen dat aangever zich daarom genoodzaakt zag om de geldbedragen af te geven. Later heeft de verdachte aangever daadwerkelijk mishandeld door hem te slaan en te schoppen.
Anders dan de officier van justitie naar voren heeft gebracht dient niet elk tenlastegelegd en bewezenverklaard gedachtestreepje een op zichzelf staande bedreiging te vormen of dreigend van aard te zijn, maar vormen deze handelingen als geheel, in hun onderlinge verband en samenhang bezien, een zodanige dreigende situatie dat bij aangever de vrees voor geweld gerechtvaardigd was waardoor hij zich gedwongen voelde om de geldbedragen af te geven.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank feit 3 wettig en overtuigd bewezen.
Partiële vrijspraak ten aanzien van het vierde gedachtestreepje en het tonen dan wel duwen/drukken van een pistool en mes in de buik van aangever
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte van de onderdelen van de tenlastelegging met betrekking tot het zeggen dat aangever iemand moest regelen die een scooter op zijn naam kon zetten zodat de verdachte die scooter kon gebruiken en het tonen dan wel duwen/drukken van een pistool en mes in de buik van aangever dient te worden vrijgesproken, omdat die onderdelen niet worden ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier. Dat er sprake is geweest van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp ten tijde van de afpersing van aangever [naam slachtoffer 1] zoals bewezen onder feit 2 primair, acht de rechtbank onvoldoende om als bewijs te dienen dat ook in deze zaak een vuurwapen is gebruikt.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 4 in het bijzonder
Gelet op het bewijsmiddelenoverzicht en het hiervoor overwogene acht de rechtbank feit 4 eveneens wettig en overtuigend bewezen, gepleegd in eendaadse samenloop met feit 3.
parketnummer 03.132665.23
Vrijspraak
Op 15 april 2023 zijn bij de verdachte onder meer valse bankbiljetten aangetroffen. Niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de bedoeling had om dit nagemaakte geld in het verkeer te brengen. Omdat het oogmerk om deze valse bankbiljetten als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven niet kan worden bewezen, dient de verdachte van het tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
parketnummer 03.064511.24
Verbalisanten [naam verbalisant 9] , [naam verbalisant 10] en [naam verbalisant 1]hebben – zakelijk weergegeven – het navolgende gerelateerd:
Op 20 februari 2024 ontvingen wij het verzoek van de dienstdoende operationeel coördinator om over te gaan tot de aanhouding van de verdachte [verdachte] , geboren op 11 mei 2009, op basis van een bevel tot aanhouding conform artikel 84 van het Wetboek van Strafvordering wegens het niet naleven van schorsende voorwaarden. Bij aankomst voor de woning aan de Alexanders (
de rechtbank begrijpt: [adres 9]in Venlo, waar [verdachte] verbleef, werden wij bijgestaan door verbalisanten [naam verbalisant 11] en [naam verbalisant 12] .
Verbalisant [naam verbalisant 1], hoofdagent bij de Eenheid Limburg, heeft – zakelijk weergegeven – het navolgende gerelateerd:
Op 20 februari 2024 was ik, verbalisant, werkzaam in de noodhulpsurveillance voor het werkgebied Venlo-Beesel. Ik was belast met de aanhouding buiten heterdaad. De persoon die aangehouden moest worden betrof [verdachte] , 11 mei 2009 te Venlo. De verdachte, [verdachte] , werd op 20 februari 2024 te 07.50 uur aangehouden voor overtreding van de schorsende voorwaarden. Nadat [verdachte] was aangehouden hebben wij met hem de woning verlaten. Ik pakte [verdachte] bij zijn rechterarm vast om hem te begeleiden naar onze dienstauto. Ik voelde en zag dat hij zich losrukte. Ik hoorde hierbij dat [verdachte] zei: “Blijf met je kankerpoten van me af.” Ik wilde hem vervolgens weer vastpakken om hem verder te begeleiden naar de dienstauto. Ik zag dat hij zijn rechterarm wegtrok op het moment dat ik hem wilde vastpakken bij zijn bovenarm. Hierna zag ik dat hij zijn rechterarm, zijn elleboog, met enige kracht weer achterwaarts bewoog. Ik had de sterke indruk dat hij mij met zijn elleboog wilde raken in mijn gezicht. Om dit te voorkomen, blokte ik direct zijn rechterarm en pakte ik [verdachte] in een hoofdomklemming om hem onder controle te houden. Ik liep hierna met hem naar de dienstauto om hem hierin te plaatsen. Bij de dienstauto werden bij hem de transportboeien aangelegd om te voorkomen dat hij zich verder zou verzetten. Ik hoorde dat [verdachte] mij beledigde. Ik hoorde hem meerdere keren tegen mij zeggen:
“kankerwout”, “kankervent”, “homo”, “kankerhomo.” Ik voelde mij hierdoor in mijn goede naam en eer aangetast. Ik ben meerdere dierbaren verloren aan deze vreselijke ziekte. Ik plaatste, samen met een collega, [verdachte] in de dienstauto. Ik legde mijn hand op het achterhoofd van [verdachte] om hem iets naar voren te begeleiden, zodat ik met mijn andere hand de transportboeien kon locken. Ik zag dat hij zijn lichaam naar de zijkant bewoog, zodat ik niet bij hem kon komen. Ik hoorde dat hij riep: “Blijf met je kankerpoten van me af vuile kankerwout.”
Bewijsoverweging
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 20 februari 2024 te Venlo zich heeft verzet tegen ambtenaar [naam verbalisant 1] en diezelfde ambtenaar heeft beledigd.
parketnummer 03.079346.24
Verbalisanten [naam verbalisant 2] en [naam verbalisant 13], beiden hoofdagent bij de Eenheid Limburg, hebben – zakelijk weergegeven – het navolgende gerelateerd:
Op 5 maart 2024 waren wij doende met een buurtonderzoek gelegen op de Reigerstraat in Venlo. Wij zagen dat er drie jongens over de Waterhoenstraat liepen ter hoogte van huisnummer 35. Wij zagen dat deze jongens in onze richting keken. Wij hoorden dat deze drie jongens iets schreeuwden/joelden. Wij braken het buurtonderzoek af om de jongeren aan te spreken. Ik, verbalisant [naam verbalisant 2] , riep naar de drie jongens dat ze moesten blijven staan. Ik zag dat twee jongens hieraan voldeden, maar dat een jongen ervoor koos om door te lopen. Wij riepen nogmaals naar de andere jongen, later te noemen verdachte [verdachte] geboren op 11/05/2009, dat hij moest blijven staan. Wij zagen dat [verdachte] zich omdraaide en ons met een vreemde blik aankeek. Ik, verbalisant [naam verbalisant 13] , zag dat [verdachte] dreigend voor mijn collega [naam verbalisant 2] ging staan. Ik zag dat de afstand tussen [verdachte] en mijn collega [naam verbalisant 2] minder dan een meter was. Ik, verbalisant [naam verbalisant 2] , zag dat [verdachte] mij aankeek. Wij hoorden dat [verdachte] riep: “Kankernietsnut!” Ik, verbalisant [naam verbalisant 2] , voelde mij door de belediging in mijn goede eer en naam aangetast. Ik voelde me beledigd. Ik zag dat er op dat moment ongeveer 10 tot 15 jongeren in onze directe nabijheid stonden.
Bewijsoverweging
Op grond van bovenstaand bewijsmiddel stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 5 maart 2024 te Venlo ambtenaar [naam verbalisant 2] heeft beledigd.