ECLI:NL:RBLIM:2025:4745

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
16 mei 2025
Zaaknummer
11437375 \ CV EXPL 24-6091
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming woonruimte door huurachterstand

In deze zaak vordert de Stichting Vincio Wonen, gevestigd te Hoensbroek, de ontbinding van de huurovereenkomst met de onderbewindgestelde, die sinds juni 2022 een woning huurt. De huurachterstand bedraagt op het moment van de procedure € 1.867,96. Vincio heeft de onderbewindgestelde op 14 oktober 2024 een veertiendagenbrief gestuurd, maar de achterstand is niet voldaan. De onderbewindgestelde is op 4 december 2024 onder bewind gesteld, met aanstelling van een bewindvoerder. De bewindvoerder heeft verzocht om tijd om de financiële situatie te stabiliseren, aangezien de onderbewindgestelde door verlies van haar baan in financiële problemen is geraakt. De bewindvoerder heeft inmiddels de huurbetalingen hervat en aflossingen verricht.

De kantonrechter oordeelt dat de onderbewindgestelde tekort is geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst, maar dat de gevorderde ontbinding en ontruiming niet toewijsbaar zijn. De rechter wijst erop dat een huurachterstand van minder dan drie maanden in het algemeen niet voldoende is voor ontbinding van de huurovereenkomst, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn. In dit geval zijn er geen herhaalde achterstanden aangetoond. De kantonrechter wijst de vordering tot ontbinding en ontruiming af, maar veroordeelt de bewindvoerder wel tot betaling van de huurachterstand, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11437375 \ CV EXPL 24-6091
Vonnis van 14 mei 2025
in de zaak van
STICHTING VINCIO WONEN,
te Hoensbroek,
eisende partij,
hierna te noemen: Vincio,
gemachtigde: Janssen & Janssen c.s. Gerechtsdeurwaarders Eindhoven,
tegen
[gedaagde] IN HAAR HOEDANIGHEID VAN BEWINDVOERDER IN HET BESCHERMINGSBEWIND VAN [naam onderbewindgestelde] GEBOREN [geboortedatum] -1997,
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de brief van de bewindvoerder van 13 december 2024 met een productie
- de brief van de bewindvoerder van 28 januari 2025 met een productie
- de brief van de gemachtigde van Vincio van 21 maart 2025 met daarbij gevoegd de door partijen getroffen schikking.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Vincio verhuurt sedert juni 2022 aan de onderbewindgestelde, hierna: [naam onderbewindgestelde] , de woning aan de [adres] te [woonplaats] . De huur bedraagt op dit moment € 566,33 per maand. Volgens de huurovereenkomst moet de huur bij vooruitbetaling, dus voor de eerste van de maand betaald worden.
2.2.
[naam onderbewindgestelde] heeft een huurachterstand laten ontstaan. Deze bedroeg berekend tot en met de maand november 2024 € 1.867,96.
2.3.
Vincio heeft [naam onderbewindgestelde] een zogenoemde veertiendagenbrief gezonden op 14 oktober 2024. In die brief zijn [naam onderbewindgestelde] de buitengerechtelijke incassokosten van € 236,25 in het vooruitzicht gesteld. [naam onderbewindgestelde] heeft de achterstand echter niet voldaan.
2.4.
Bij beschikking van 4 december 2024 is [naam onderbewindgestelde] met ingang van 16 december 2024 onder bewind gesteld, met aanstelling van de bewindvoerder.

3.Het geschil

3.1.
Vincio vordert - samengevat - de ontbinding van de huurovereenkomst, de ontruiming van de woning, betaling van de huurachterstand en van de huur dan wel een gebruiksvergoeding, alles met rente en kosten. Vincio stelt zich op het standpunt dat [naam onderbewindgestelde] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de huurovereenkomst.
3.2.
De bewindvoerder heeft verzocht om wat tijd te krijgen om orde op zaken te kunnen stellen zodat de kosten niet verder op zullen lopen. De bewindvoerder heeft uitgelegd dat [naam onderbewindgestelde] door het verlies van haar baan in financiële moeilijkheden is geraakt, maar dat zij inmiddels weer werk heeft en haar schuld wil afbetalen. De bewindvoerder heeft de huurbetalingen hervat en aflossingen verricht.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen zijn het erover eens dat [naam onderbewindgestelde] een huurachterstand heeft laten ontstaan. Hiermee staat vast dat [naam onderbewindgestelde] niet aan haar verplichtingen uit de huurovereenkomst heeft voldaan. Dit betekent dat de bewindvoerder zal worden veroordeeld om de gevorderde huurachterstand te voldoen, evenals de niet weersproken rente en buitengerechtelijke kosten, die in overeenstemming zijn met het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten. De door de bewindvoerder gedane betalingen en aflossingen strekken daarop uiteraard in mindering.
4.2.
Partijen hebben op 12 maart 2025 een schikking getroffen, waarin ze hebben afgesproken dat de bewindvoerder nog € 2.149,57 zal betalen in maandelijkse termijnen van € 100,00. Vincio geeft in de schikkingsovereenkomst aan dat zij niet de intentie heeft om te ontruimen en dat zij dat ook niet zal doen zo lang de bewindvoerder de betalingsafspraak nakomt. Zij wil wel graag een ontruimingsvonnis als stok achter de deur.
4.3.
Uit het in de schikkingsovereenkomst opgenomen overzicht van de door de bewindvoerder te betalen bedragen blijkt dat de daadwerkelijke achterstand in huurbetalingen, dat wil zeggen zonder kosten en rente, op het moment van sluiten van de overeenkomst nog € 1.174,29 bedroeg, dus ruim twee maanden.
4.4.
De kantonrechter stelt voorop dat iedere tekortkoming van een huurder van woonruimte in de nakoming van een van diens verbintenissen de verhuurder bevoegd maakt de huurovereenkomst geheel of gedeeltelijk door de rechter te doen ontbinden en dat de daarop gerichte vordering zich voor toewijzing leent, tenzij de bewuste tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt (art. 6:265 BW in verbinding met art. 7:231 lid 1 BW). De tekortschietende huurder zal in beginsel zelf een voldoende gemotiveerd beroep op (een van) de genoemde wettelijke uitzonderingen moeten doen, zij het dat de rechter in het bijzonder ten aanzien van de huur van woonruimte acht dient te slaan op de voor hem kenbare bijzondere omstandigheden van het geval, waaronder eventueel zelfs omstandigheden die zich na de tekortkoming voorgedaan hebben. De rechter dient in ieder geval het woonbelang van de huurder in zijn beoordeling te betrekken. Dit belang wordt in de rechtspraak zodanig zwaarwegend geacht, dat in het algemeen een huurachterstand die minder is dan de huursom voor drie maanden van te geringe betekenis geacht wordt om de ontbinding van de huurovereenkomst met de daaraan verbonden gedwongen ontruiming van de woonruimte te rechtvaardigen. Dit kan weliswaar anders liggen indien bij een actueel lagere huurschuld daarnaast is komen vast te staan dat de huurder in het (nabije) verleden bij herhaling achterstanden in de betaling heeft doen ontstaan, doch daarvan is in het onderhavige geval niet gebleken.
De kantonrechter komt daarom tot de conclusie dat in het concrete geval de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en het daaraan gekoppelde bevel tot ontruiming niet voor toewijzing in aanmerking komen. De twee hierop gerichte vorderingen worden, in weerwil van toewijzing van de gevorderde huursom, afgewezen.
4.5.
Voor toewijzing van de vordering tot betaling van de huur (tot de datum van ontbinding) dan wel een gebruikersvergoeding (tot de datum van ontruiming) bestaat geen grond. Enerzijds omdat de huurovereenkomst niet wordt ontbonden en geen bevel tot ontruiming wordt gegeven en anderzijds omdat de bewindvoerder onderbouwd en onweersproken heeft gesteld dat de huurbetalingen zijn hervat.
4.6.
Nu partijen beiden op punten in het ongelijk zijn gesteld, zal de kantonrechter de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt de bewindvoerder om aan Vincio te betalen € 2.166,40, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 1.301,63, met ingang van 19 november 2024, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2025.