ECLI:NL:RBLIM:2025:4748

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
16 mei 2025
Zaaknummer
C/03/339356 / FT RK 25/104
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek tot schuldsanering wegens afwezigheid van problematische schulden

Op 21 februari 2025 heeft verzoeker een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De mondelinge behandeling vond plaats op 22 april 2025, waarbij verzoeker en zijn schuldhulpverlener aanwezig waren. De rechtbank heeft op 7 mei 2025 uitspraak gedaan. De rechtbank overweegt dat de wettelijke regeling van de schuldsanering bedoeld is voor natuurlijke personen met problematische schulden. De rechtbank stelt vast dat verzoeker in staat is om zijn schuldenlast van ongeveer € 23.500,00 binnen 34 maanden af te lossen, wat betekent dat hij zich niet in een problematische schuldsituatie bevindt. De rechtbank wijst het verzoek af, omdat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij te goeder trouw is geweest in de drie jaar voorafgaand aan het verzoek. De schulden zijn ontstaan door het starten van een onderneming zonder een ondernemingsplan, wat niet als te goeder trouw wordt beschouwd. De rechtbank concludeert dat het verzoek tot schuldsanering niet kan worden toegewezen en wijst het af.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond afwijzing toepassing schuldsaneringsregeling
Toezicht / insolventies
rekestnummer: C/03/339356 / FT RK 25/104
Vonnis van 7 mei 2025
in de zaak van
[verzoeker],
wonend in [woonplaats] , aan de [adres] ,
hierna: verzoeker.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Verzoeker heeft op 21 februari 2025 een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 april 2025. Daarbij zijn verschenen:
- verzoeker, vergezeld van zijn (voormalige) begeleider [naam] ;
- [naam schuldhulpverlener] als schuldhulpverlener van de gemeente Peel en Maas.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1.
Het hoofddoel van de wettelijke regeling van de schuldsanering die is opgenomen in Titel III van de Faillissementswet (Fw) en die op 1 december 1998 in werking trad, was (en is) om natuurlijke personen met ‘problematische schulden’ (zo blijkt uit de parlementaire geschiedenis) een wettelijk kader te bieden voor een schuldsaneringstraject, met als uiteindelijk doel een zogenoemde schone lei.
Dat doel is tot uitdrukking gebracht in artikel 284 lid 1 Fw: “
Een natuurlijke persoon kan, indien redelijkerwijs is te voorzien dat hij niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden of indien hij in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, verzoeken de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken.
Een vastomlijnde definitie van het begrip problematische schulden is in de wet en aanverwante regelgeving niet gegeven terwijl in de jurisprudentie ter zake geen bestendige lijn valt te ontwaren. De vraag wanneer daarvan sprake is - en zich aldus de situatie als bedoeld in voormeld artikellid voordoet - dient aan de hand van de omstandigheden van het geval te worden beantwoord.
2.2.
De Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (NVVK, de branchevereniging voor schuldhulpverleners) heeft, in samenspraak met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (NIBUD) een problematische schuld geruime tijd als volgt gedefinieerd:

Een problematische schuldsituatie is de situatie waarin te voorzien is dat een natuurlijke persoon schulden niet zal kunnen blijven afbetalen of is gestopt met afbetalen. In ieder geval een situatie waarin niet binnen 36 maanden alle open staande vorderingen betaald kunnen worden (met een betalingsregeling).
De rechtbank zoekt aansluiting bij deze definitie. Daarmee is niet gezegd dat een (op voorhand ingeschatte) aflosmogelijkheid binnen 36 maanden zonder meer en in alle gevallen van doorslaggevend belang is, maar de rechtbank acht het niet onredelijk om die norm als uitgangspunt te hanteren.
2.3.
Zoals ook ter zitting is besproken - en van de zijde van verzoeker is erkend - is de afloscapaciteit van verzoeker voldoende om de totale schuldenlast (ongeveer € 23.500,00) in 34 maanden te kunnen betalen. De rechtbank is daarom van oordeel dat verzoeker zich niet bevindt in een problematische schuldsituatie en dat het verzoek reeds om deze reden niet kan worden toegewezen.
Het gegeven dat verzoeker, indien hij failliet wordt verklaard, waarschijnlijk nieuwe schulden zal genereren (in ieder geval het salaris van de curator) en hij zijn schulden dan niet meer binnen 36 maanden zal kunnen aflossen, zoals ter zitting namens verzoeker is aangevoerd, kan aan dit oordeel niet afdoen.
2.4.
Ten overvloede wordt nog als volgt overwogen.
2.5.
Bij een inhoudelijke beoordeling dient de rechtbank het verzoek te toetsen aan de criteria genoemd in artikel 288 Faillissementswet Fw.
2.6.
Bij de beoordeling van het in artikel 288 lid 1 onder b Fw bedoelde te goeder trouw zijn van de schuldenaar wordt een gedragsmaatstaf gehanteerd om beoogd misbruik van de schuldsaneringsregeling tegen te gaan, waarbij de rechter met alle omstandigheden van het geval rekening kan houden. Daarbij spelen (onder meer) een rol de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de schuldenaar een verwijt kan worden gemaakt dat de schulden zijn ontstaan of onbetaald gelaten en het gedrag van de schuldenaar voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door schuldeisers juist te frustreren. Het is daarbij aan de schuldenaar om bedoelde goede trouw aannemelijk te maken.
2.7.
De rechtbank is van oordeel dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten aanzien van het ontstaan van de schulden in de drie jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend steeds te goeder trouw is geweest, zoals de wet dat bedoelt. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
2.8.
Alle schulden zijn zakelijke schulden ontstaan in de afgelopen drie jaar bij vijf verschillende schuldeisers. Naar eigen zeggen werkte verzoeker in loondienst (het plaatsen van schuttingen), waarna hij in 2022 besloot om eens te proberen dit werk als zelfstandige uit te voeren. Dit heeft hij drie jaar volgehouden maar hij bleek geen goede ondernemer te zijn. Desgevraagd heeft verzoeker ter zitting te kennen gegeven geen ondernemingsplan te hebben gehad.
2.9.
Zoals ter zitting reeds is besproken, acht de rechtbank schulden die ontstaan door het starten van een onderneming zonder ook maar ondernemingsplan te hebben gehad, niet te goeder trouw. Dat heeft in ieder geval te gelden voor de schuld aan de Belastingdienst, die, zo is ter zitting vast komen te staan, ziet op het niet afdragen van omzetbelasting. Op grond van art. 5.3.4 van Bijlage III va het Landelijk Procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken worden dergelijke schulden in beginsel niet aangemerkt als te goeder trouw.
2.10.
Op grond van het voorgaande zal de rechtbank het verzoek afwijzen.

3.De beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Schreurs-van de Langemheen, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 mei 2025 in aanwezigheid van mr. R.H. Kessels, griffier.
Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.