ECLI:NL:RBLIM:2025:4749

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
16 mei 2025
Zaaknummer
C/338173 / FT RK 25/27 en C/03/338174 / FT RK 25/28; C/338168 / FT RK 25/25 en C/03/338170 / FT RK 25/26
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoeken tot vaststelling van een dwangakkoord en schuldsanering door de rechtbank Limburg

In deze zaak hebben verzoekers, een paar dat samenwoont, op 17 januari 2025 een verzoek ingediend voor de vaststelling van een dwangakkoord op basis van artikel 287a van de Faillissementswet (Fw) en, subsidiair, voor de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Tijdens de zitting op 16 april 2025 waren de verzoekers en hun beschermingsbewindvoerder aanwezig, terwijl de schuldeiser Klarna niet verscheen. De verzoekers hebben aanzienlijke schulden, met een totale schuldenlast van € 7.727,90 voor de verzoeker en € 5.157,82 voor de verzoekster, met onder andere een gezamenlijke schuld aan Woonpunt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het aanbod voor het dwangakkoord niet het maximaal haalbare was, aangezien er activa waren die niet in het aanbod waren meegenomen. De rechtbank oordeelde dat Woonpunt in redelijkheid kon weigeren in te stemmen met het voorgestelde akkoord, omdat het aanbod van 0,00% van de vordering niet voldoende was. De verzoekers hebben ook niet gehandeld in overeenstemming met de regels van de schuldsanering, door bepaalde schulden met voorrang te betalen.

Daarnaast heeft de rechtbank het subsidiaire verzoek om toelating tot de schuldsaneringsregeling afgewezen. De verzoekers hebben niet aangetoond dat hun schulden te goeder trouw zijn ontstaan en zijn niet in staat gebleken om de vereiste beheersbaarheid van hun psychosociale problemen aan te tonen. De rechtbank concludeert dat de verzoekers nog veel stappen moeten ondernemen om aan de eisen van de schuldsaneringsregeling te voldoen. De verzoeken zijn afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht afwijzing dwangakkoord en
Toezicht / insolventies afwijzing schuldsaneringsregeling
rekestnummers: C/338173 / FT RK 25/27 en C/03/338174 / FT RK 25/28
C/338168 / FT RK 25/25 en C/03/338170 / FT RK 25/26
uitspraakdatum: 8 mei 2025
in de zaak van
[verzoeker] en [verzoekster]
wonende te [adres]
[woonplaats] ,
hierna: verzoekers
met als verweerders:
1. de Stichting Woonpunt
Postbus 1112
6201 BC Maastricht
hierna: Woonpunt
2. Klarna B.V.
Weesperstraat 61
1018 VN Amsterdam
hierna: Klarna

1.De procedure

1.1.
De verzoekers hebben op 17 januari 2025 primair verzocht om vaststelling van een dwangakkoord als bedoeld in artikel 287a van de Faillissementswet (Fw) en subsidiair om toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uit te spreken.
1.2.
Ter zitting van 16 april 2025 zijn verschenen de verzoekers, hun beschermingsbewindvoerder [naam beschermingsbewindvoerder] , [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] namen de Kredietbank Limburg en [naam 4] en [naam 5] namens Woonpunt. Klarna is niet ter zitting verschenen.
1.3.
De uitspraak is nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] en [verzoekster] wonen samen, zijn partners en hebben allebei schulden. De totale schuldenlast van [verzoeker] bedraagt € 7.727,90 verdeeld over vijf schuldeisers, die van [verzoekster] € 5.157,82, verdeeld over acht schuldeisers.
Zij hebben een gezamenlijke schuld aan Woonpunt.
Klarna heeft een vordering op [verzoekster] van € 499,00.

3.De beoordeling

dwangakkoord
3.1.
In artikel 287a Fw is bepaald dat een verzoek als het onderhavige slechts kan worden toegewezen als de weigerende schuldeiser in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de voorgestelde schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat hij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van de schuldenaar of van de overige schuldeisers die door die weigering kunnen worden geschaad.
3.2.
Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser vrij staat om te verlangen dat zijn vordering volledig wordt voldaan en dat een schuldeiser slechts onder zeer bijzondere omstandigheden kan worden gedwongen om in te stemmen met een door de schuldenaar aangeboden akkoord. Nu het aanbod voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering van verweerder, is het belang van deze verweerders bij weigering gegeven. De vraag is of de belangen van de verzoekers zwaarder wegen dan het belang van de verweerders om hun bevoegdheid tot weigering uit te oefenen.
3.3
Woonpunt heeft ter zitting verklaard dat er een betalingsregeling was die door de verzoekers correct werd nagekomen. Die werd gestopt toen zij zich meldden bij de schuldhulpverlening. Als de regeling conform afspraak was nagekomen, zou de schuld volledig afbetaald zijn. De schuld van € 730,12 is verminderd tot ca. € 500,00, in de tussentijd is namelijk wel nog een deel van de vordering betaald. Woonpunt heeft voorts ter zitting verklaard geen heil te zien in een minnelijke regeling, gelet op de uitgaven die verzoekers getuige de bankafschriften doen, zoals aan computerspelletjes.
3.4
De schuldhulpverlener heeft ter zitting erkend dat er een betalingsregeling met Woonpunt was van € 50,00 per en dat die is gestopt met als reden dat een schuldeiser niet bevoordeeld mag worden boven de overige schuldeisers. De schuldhulpverlener heeft verklaard dat er wel aan een schuld van het CJIB betaald wordt. Het betreft een schuld uit 2023, die pas werd ontvangen nadat het voorstel aan alle schuldeisers verzonden waren.
3.5
In een mail aan de Kredietbank Limburg van 15 november 2024 heeft Klarna aangegeven dat zij minimaal 50 % van de vordering betaald wil zien.
3.6
De rechtbank stelt voorop dat niet gebleken is dat het gedane aanbod het maximaal haalbare was. Er is een aanbod aan de schuldeisers gedaan van 0,00%, terwijl er activa waren die hadden kunnen (en behoren te) leiden naar een beter aanbod. Zo vermeldt het verzoekschrift een scooter ter waarde van € 1.000 en is er geen rekening gehouden met het banksaldo van € 932,78. Dat, zoals [verzoeker] ter zitting stelde, de scooter niets waard is, is niet in overeenstemming met de inhoud van zijn verzoekschrift en ook niet aannemelijk nu een van de schulden onderdelen voor de scooter betreft.
De rechtbank volgt voor het overige het standpunt van Woonpunt. De verzoekers kwamen een betalingsregeling met Woonpunt goed na en zouden de schuld bij Woonpunt al hebben afbetaald. Dit is doorkruist door het schuldhulpverleningstraject met als reden dat schulden niet met voorrang betaald mogen worden. De verzoekers hebben evenwel daar niet naar gehandeld door wel een schuld aan het CJIB met voorrang te betalen en ook aan Woonpunt nog ca. € 230 te betalen. Het is maar de vraag of de overige, instemmende schuldeisers, akkoord zouden zijn gegaan als dit gemeld zou zijn.
3.7
Gelet op een en ander is de rechtbank van oordeel dat niet gezegd kan worden dat Woonpunt in redelijkheid niet tot haar weigering kon komen. Het verzoek dwangakkoord zal daarom worden afgewezen. De overige schuldeisers worden hierdoor niet benadeeld nu een aanbod is gedaan van 0,00 % van de vordering.
3.8
Gelet op de afwijzing van het dwangakkoord gaat de rechtbank over tot het beoordelen van het subsidiaire verzoek.
WSNP-verzoek
3.9
Volgens verzoekers zijn de schulden ontstaan na baanverlies van beiden in 2018. Beiden kampen sindsdien met zowel lichamelijke als psychische klachten waardoor het verrichten van betaald werk niet meer lukt.
3.1
De rechtbank overweegt dat op één schuld na alle schulden van [verzoeker] en [verzoekster] zijn ontstaan in de drie jaar voorafgaand aan de indiening van de verzoekschriften. De schuld aan Klarna van € 499,00 ziet op een Playstation 5, in september 2023 gekocht op afbetaling. Volgens de verzoekers is deze Playstation gekocht voor hun kinderen. [verzoekster] heeft ter zitting erkend dat toen zij die kocht er al schulden waren en dat zij wist dat zij de factuur niet zou kunnen betalen. Deze schuld is niet te goeder trouw ontstaan en dat geldt ook voor de andere schulden, ontstaan door goederen, zoals meubels en een wasmachine, op afbetaling te kopen. De rechtbank constateert dat een groot deel van de schulden niet te goeder trouw ontstaan zijn. De verzoekers hebben echter inmiddels een beschermingsbewindvoerder, waarmee in elk geval de financiële situatie gestabiliseerd zal zijn.
3.11
Volgens de verzoekers zijn de schulden ontstaan nadat zij in 2018 hun werk verloren. Zij stellen dat zij kampen met lichamelijke én psychische klachten waardoor het verrichten van betaald werk niet meer lukt. Zij hebben de nodige informatie overgelegd over hun medische geschiedenis.
Dit is van belang voor de inschatting of de verzoekers kunnen voldoen aan de binnen de schuldsaneringsregeling geldende arbeidsplicht, die er op neer komt dat zij allebei minimaal 36 uur per week betaald werk dienen te verrichten, en dat als zij dat niet doen zij er alles aan dienen te doen om de belemmeringen voor het verrichten van betaald werk weg te nemen, met andere woorden: dat zij er alles aan doen om hun lichamelijke en psychische klachten weg te nemen.
3.12
De door de verzoekers genoemde psychische klachten zijn psychosociale klachten, gelet op de invloed ervan op hun gedrag in het sociale verkeer, zoals de neiging om zich te isoleren. Ingevolge de uniforme beoordelingscriteria voor toelating tot de schuldsaneringsregeling in art. 7.3.3 Landelijk procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken wordt een verzoeker in beginsel alleen toegelaten tot de schuldsanering indien aannemelijk is dat deze psychosociale problemen al enige tijd beheersbaar zijn in die zin dat de verzoeker zich in maatschappelijk opzicht staande weet te houden en voldoende hulp of een voldoende sociaal vangnet aanwezig is. Die beheersbaarheid dient te worden bevestigd door een hulpverlener of hulpverlenende instantie. Dat is bij beide verzoekers niet gebeurd. Integendeel: uit de overgelegde stukken van de hulpverlening blijkt juist dat geen sprake is van bedoelde beheersbaarheid.
3.13
Uit het belastbaarheidsadvies van Annex blijkt dat de behandelend arts van [verzoeker] overtuigd was van de psychische oorzaak van de lichamelijke klachten van [verzoeker] – volgens [verzoeker] het gevolg van mogelijke hartproblemen, hoewel alles wijst op paniekaanvallen - en dat ook de huisarts (en ambulancebroeders) hem hebben aangegeven dat de verklaring voor de aanvallen die hij ervaart, niet in de medische hoek moet zoeken.
Uit het belastbaarheidsadvies van Annex blijkt dat [verzoeker] is geadviseerd om hulp te zoeken bij een psycholoog en te starten met medicatie en dat hij maar eenmaal naar de psycholoog is geweest omdat er geen klik was Ter zitting heeft [verzoeker] verklaard dat hij niet met de medicatie wilde beginnen vanwege de bijwerkingen en dat hij met de behandeling bij een psycholoog is hij gestopt omdat hij daar te veel over zichzelf moest vertellen. Bij Annex heeft hij aangegeven dat hij terug naar de huisarts zou gaan voor verwijzing naar een andere psycholoog en dat hij de aangeboden medicijnen zou heroverwegen. Niet gebleken is dat dit is gebeurd. Ter zitting heeft [verzoeker] erkend dat hij psychologische hulp nodig heeft om beter te worden, maar hij is daarmee (nog steeds) niet bezig.
Waar het betreft de lichamelijke klachten overweegt de rechtbank dat [verzoeker] in België een zgn. spondylodese wilde laten uitvoeren, terwijl de huisarts rugrevalidatie heeft geadviseerd. [verzoeker] wilde eerst advies inwinnen over de operatie. Ter zitting heeft hij verklaard dat hij doende is om in België de rugoperatie te ondergaan, maar tot op heden heeft [verzoeker] geen operatie gehad én geen therapie gevolgd
Van [verzoeker] wordt niet verwacht dat hij zonder meer instemt met door medici en andere deskundigen gestelde diagnoses en voorgestelde behandelingen, maar van hem wordt in het licht van de regels van de schuldsaneringsregeling wel verwacht dat als hij er niet mee instemt, zelf actie onderneemt om verbetering te brengen in zijn lichamelijke en geestelijke toestand. Niet gebleken en niet aannemelijk is dat hij dat heeft gedaan.
3.14
Voor [verzoekster] geldt tot op zekere hoogte hetzelfde. Er is bij haar in het verleden onderzoek gedaan naar duizeligheid en hoofdpijnklachten, maar een lichamelijke oorzaak daarvan is niet gevonden. Het advies om fysiotherapie te volgen heeft zij echter afgewezen.
Het belastbaarheidsadvies van Annex van 16 maart 2023 meldt dat [verzoekster] naast een, in de persoon verankerde, psychische beperking kampt met angst-, stemmings- en spanningsklachten. Daarvoor is zij recent gestart met “evaluatiemomenten” bij de POH-GGZ van de huisartsenpraktijk, maar [verzoekster] is in 2022 een hulpverleningstraject bij POH-GGZ gestopt omdat zij geen klik voelde met de hulpverlener. Verder is zij met voorgeschreven medicatie gestopt omdat zij het gevoel had dat die niet naar wens werkten en dat zij last had van bijwerkingen. Ook ter zitting heeft zij verklaard geen medicijnen te willen.
In het belastbaarheidsadvies wordt geadviseerd om als de praktijkonderzoeker niet voldoende resultaat oplevert, te starten met een gespecialiseerd behandelaar binnen de GGZ en de medicatie te heroverwegen. Verder zou via haet traject “Aandacht doet bewegen” de afstand tot de arbeidsmarkt worden verkleind, met de aantekening dat zij, gelet op haar kwetsbaarheid, gedurende dat proces dient te worden begeleid. [verzoekster] heeft ter zitting verklaard dat MET GGZ haar opnieuw wil gaan testen, maar dat er een wachtlijst is.
[verzoekster] heeft verder ter zitting verklaard dat vorig jaar een poging tot reintegratie met het doel haar aan het werk te krijgen, is uitgesteld omdat het zo slecht ging.
3.15
De rechtbank concludeert dat de verzoekers nog heel veel moeten doen om te komen tot een zodanige beheersbaarheid van hun psychosociale problemen dat zij in staat zijn om te voldoen aan de zware verplichtingen van de schuldsaneringsregeling. Zij zijn daartoe nu niet in staat. De verzoeken zullen dus worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst af de verzoeken tot vaststelling van een schuldregeling (dwangakkoord) als bedoeld in artikel 287a van de Faillissementswet;
4.2.
wijst af de verzoeken om tot de wettelijke schuldsaneringsregeling toegelaten te worden.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.F. Gerard, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 mei 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.(MJ)
Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.