ECLI:NL:RBLIM:2025:4989

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
11408659 CV EXPL 24-5780
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van premie zorgverzekering en proceskosten door CZ ZORGVERZEKERINGEN N.V.

In deze zaak vordert CZ ZORGVERZEKERINGEN N.V. (hierna: CZ) van de gedaagde partij, die in persoon procedeert, betaling van een openstaand bedrag van € 444,28, vermeerderd met rente en kosten. De procedure betreft een geschil over een zorgverzekeringsovereenkomst die tussen CZ en de gedaagde is gesloten. De gedaagde heeft betalingen gedaan zonder een betalingskenmerk te vermelden, wat heeft geleid tot onduidelijkheid over de toewijzing van deze betalingen aan de juiste premies. CZ heeft de betalingen afgeboekt op oudere vorderingen, waardoor er nog een bedrag van € 366,87 openstaat voor het tweede kwartaal van 2024. De gedaagde heeft verweer gevoerd, maar de kantonrechter oordeelt dat de gedaagde het risico heeft genomen door geen betalingskenmerk te vermelden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde niet heeft aangetoond dat de openstaande premie is voldaan en dat de gevolgen van het niet openen van post van CZ voor rekening van de gedaagde komen. De kantonrechter heeft de vordering van CZ toegewezen, inclusief de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, en de gedaagde is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11408659 CV EXPL 24-5780
Vonnis van 21 mei 2025
in de zaak van
CZ ZORGVERZEKERINGEN N.V.,
te Tilburg,
eisende partij,
hierna te noemen: CZ,
gemachtigde: mr. H.T.M. Blikman (GGN),
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek
- de akte van CZ.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
CZ en [gedaagde] hebben een zorgverzekeringsovereenkomst gesloten. [gedaagde] moet op basis van die overeenkomst bij vooruitbetaling premie betalen. Vanaf januari 2024 is de betaling aangepast naar betaling van een bedrag van € 435,52 per kwartaal. Partijen zijn erover verdeeld of het tweede kwartaal van 2024 is betaald.
2.2.
[gedaagde] heeft betalingen gedaan zonder daarbij een betalingskenmerk te vermelden.
2.3.
Op 2 januari 2024 is een bedrag van € 435,52 overgemaakt. CZ heeft deze betaling afgeboekt op de premie van het eerste kwartaal.
2.4.
Op 2 april 2024 is een bedrag van € 652,52 overgemaakt. CZ heeft dit bedrag afgeboekt op oktober, november en december 2023, het eigen risico 2024 en het restant van € 68,49 op april 2024. Uitgaande van die afboeking staat wat betreft het tweede kwartaal nog een bedrag van € 366,87 open.

3.Het geschil

3.1.
CZ vordert - samengevat - de veroordeling van [gedaagde] om aan CZ te betalen € 444,28, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Voor zover [gedaagde] bij dupliek met de ingebrachte mail van de kant van CZ, die ziet op een bevestiging van de sluiting van dossier 31232200, heeft bedoeld te stellen dat CZ erkent dat de onderhavige vordering inmiddels is betaald, heeft CZ dit bij akte aan de hand van het dossiernummer weerlegd. Die mail ziet niet op deze zaak.
4.2.
[gedaagde] voert het verweer dat zij het tweede kwartaal wel heeft betaald en verwijst daarvoor naar de betaling op 2 april 2024. CZ heeft die betaling weliswaar ontvangen, maar bij gebreke van een betalingskenmerk of periode, en omdat het bedrag - anders dan bij andere betalingen - ook niet was te herleiden naar een kwartaalbedrag of factuur, heeft CZ de betaling op een oudere vordering afgeboekt, en hier ook zo mogen afboeken. [gedaagde] heeft door geen betalingskenmerk op te nemen het risico genomen dat CZ de betaling aan de oudst openstaande vordering zou toewijzen. Het gevolg hiervan, namelijk dat de premie van het tweede kwartaal hiermee grotendeels onbetaald is gelaten, komt daarmee voor rekening van [gedaagde] . Er is weliswaar een kenmerk gebruikt, maar dit betreft slechts het relatiekenmerk. Hiermee kan worden vastgesteld op wie de betaling betrekking heeft, maar niet waarop de betaling ziet. [gedaagde] heeft niets aangevoerd waarom CZ die betaling toch op het tweede kwartaal had moeten afboeken. Zo is door [gedaagde] ook niet aangegeven dat de oude vordering al was voldaan. Voor zover [gedaagde] een beroep op betalingsonmacht heeft gedaan, kan ook dit haar niet baten. Dit ligt in de risicosfeer van [gedaagde] .
4.3.
[gedaagde] geeft aan dat zij brieven niet heeft geopend, of heeft hoeven openen, nadat zij haar betaling heeft gedaan. Zoals hiervoor is overwogen, is het bedrag evenwel niet betaald. CZ heeft [gedaagde] hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld en [gedaagde] betwist aldus niet dat zij de betalingsherinnering en aanmaning van CZ heeft ontvangen. De gevolgen van het niet openen van de post van CZ (waaronder bijkomende kosten) komen voor rekening en risico van [gedaagde] .
4.4.
De conclusie is dat nog een bedrag van € 366,87 aan premie openstaat. De vordering om [gedaagde] te veroordelen om deze hoofdsom te betalen, ligt voor toewijzing gereed.
4.5.
De vordering om de hoofdsom te vermeerderen met de wettelijke rente, vanaf datum verzuim tot datum dagvaarden door CZ berekend op € 22,38, is niet betwist en eveneens toewijsbaar.
4.6.
CZ vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is van toepassing. De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] een consument is (een natuurlijk persoon die niet heeft gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf). Daarom moet de kantonrechter controleren of is voldaan aan de dan geldende extra eisen voor de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten (artikel 6:96 leden 5 en 6 BW). CZ heeft aan [gedaagde] een of meer aanmaningen gestuurd die voldoen aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Daarom zal een bedrag van € 55,03 worden toegewezen.
4.7.
Gezien het vorenstaande zal het totaalbedrag van € 444,28 worden toegewezen.
4.8.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van CZ worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
136,72
- griffierecht
130,00
- salaris gemachtigde
205,00
(2,5 punten × € 82,00)
- nakosten
41,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
512,72

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan CZ te betalen een bedrag van € 444,28, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 366,87 met ingang van 31 oktober 2024 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 512,72, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2025.
NIv