ECLI:NL:RBLIM:2025:5052

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
ROE 23/3177
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.R.N. Crombaghs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen attenderingsbrief inzake meldplicht en herplantingsplicht onder de Wet natuurbescherming

In deze zaak gaat het om een attenderingsbrief van de Provincie Limburg aan eiseres, waarin een vermeende overtreding van de meldplicht van artikel 4.2 van de Wet natuurbescherming wordt besproken. Eiseres ontving deze brief op 13 januari 2023 en maakte bezwaar tegen de inhoud ervan. De rechtbank behandelt de ontvankelijkheid van dit bezwaar en concludeert dat eiseres ten aanzien van twee van de drie onderdelen van de attenderingsbrief geen procesbelang heeft. Het derde onderdeel betreft de herplantingsplicht, waar eiseres wel belang bij heeft, maar de rechtbank oordeelt dat dit onderdeel geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierdoor verklaart de rechtbank het bezwaar van eiseres tegen de attenderingsbrief niet-ontvankelijk. De rechtbank wijst erop dat de verplichting tot herplanting voortvloeit uit de wet en dat de Provincie het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank beslist dat het beroep tegen de verplichting om de herplantingsplicht op te nemen in de akte van levering en tegen de waarschuwing niet-ontvankelijk is, terwijl het beroep tegen de herplantingsplicht ongegrond is. De Provincie wordt opgedragen het betaalde griffierecht aan eiseres te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 23/3177

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 mei 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en

het college van gedeputeerde staten van de provincie Limburg, de Provincie

(gemachtigden: L.H. Stevens en M. Geuijen).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de attenderingsbrief van 13 januari 2023 die de Provincie aan eiseres heeft gestuurd in verband met een vermeende overtreding van de meldplicht van artikel 4.2, eerste lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb). Uit dit artikel volgt dat het verboden is om een houtopstand te vellen zonder dat hier voorafgaand melding van wordt gedaan aan de Provincie. Eiseres is het niet eens met deze brief en stelt zich op het standpunt dat deze brief een besluit is waar zij belanghebbend bij is en waartegen zij kan opkomen.
1.1.
De attenderingsbrief bestaat uit drie onderdelen. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat eiseres ten aanzien van twee van de drie onderdelen geen procesbelang heeft. Bij één onderdeel heeft eiseres wel procesbelang. Dat onderdeel is echter geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zodat eiseres daar niet tegen kan opkomen. Eiseres krijgt dus geen gelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiseres heeft een attenderingsbrief ontvangen van de Provincie. Hiertegen heeft eiseres op 25 maart 2023 bezwaar gemaakt.
2.1.
Met het bestreden besluit van 12 september 2023 heeft de Provincie het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
2.2.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 25 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigden van de Provincie.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat de zaak over?
3. De relevante wet- en regelgeving is als bijlage opgenomen bij deze uitspraak.
4. Eiseres was eigenaar van een perceel in [plaats] . Op 3 september 2021 heeft een toezichthouder van de Provincie geconstateerd dat, zonder dat een melding was gedaan als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van de Wnb, er delen van een houtopstand zijn geveld op het perceel van eiseres. De toezichthouder heeft hier een controlerapport van opgemaakt. Vanaf dat moment heeft er op verschillende momenten mailverkeer plaatsgevonden tussen de partner van eiseres en een toezichthouder van de Provincie. Uiteindelijk heeft de Provincie eiseres op 13 januari 2023 de attenderingsbrief toegezonden.
4.1.
In de attenderingsbrief zijn de volgende drie onderdelen opgenomen:
( i)
(…) wat betreft de voorgenomen verkoop van het perceel [kadasternummer] wijzen wij u er op dat u verplicht bent de verkrijger van het perceel op de hoogte te stellen van de plicht tot herbeplanting en dat u deze plicht uitdrukkelijk opneemt danwel laat opnemen in de akte van levering. (…)
( ii)
(…) Ten aanzien van voornoemde overtreding op artikel 4.2, eerste lid (meldplicht) ontvangt u van ons deze schriftelijke waarschuwing. Bij een volgende overtreding van artikel 4.2, eerste lid, Wnb zal een bestuurlijke sanctie worden voorbereid. (…)
( iii)
(…) Wat betreft artikel 4.3, eerste lid, Wnb (herplantverplichting) wijzen wij u op het volgende: U dient de oppervlakte die is geveld,vóór 1 mei 2025op bosbouwkundige verantwoorde wijze te (laten) herbeplanten. (…)
4.2.
Eiseres is het niet eens met de constateringen van de toezichthouder en de attenderingsbrief. Zij heeft daarom bezwaar gemaakt tegen de attenderingsbrief. Dat bezwaar is door de Provincie met het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard. De attenderingsbrief is volgens de Provincie geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, zodat daartegen geen bezwaar kan worden gemaakt. Bovendien vindt de Provincie eiseres geen belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb.
4.3.
Eiseres heeft het betreffende perceel op 18 april 2023 verkocht. Zij heeft de herplantingsplicht opgenomen in de akte van levering.
Heeft eiseres procesbelang?
5. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag geplaatst of eiseres nog procesbelang heeft bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Dat betekent dat eiseres een actueel en reëel belang moet hebben bij de uitkomst van deze procedure. Met andere woorden: het doel dat eiseres voor ogen heeft moet met het rechtsmiddel kunnen worden bereikt en van feitelijke betekenis zijn. Als dat belang is vervallen, hoeft de bestuursrechter geen inhoudelijke uitspraak te doen alleen wegens de principiële betekenis daarvan.
5.1.
De rechtbank zal hierna per onderdeel van de attenderingsbrief beoordelen of eiseres nog procesbelang heeft.
( i)
De verplichting om de herplantingsplicht op te nemen in de akte van levering
6. In onderdeel i wordt eiseres er op gewezen dat zij op grond van artikel 4.3, vijfde lid, van de Wnb, verplicht is om de herplantingsplicht op te nemen in de akte van levering. Eiseres heeft aan deze plicht voldaan. De herplantingsplicht staat opgenomen in artikel 26 van de akte van levering. Beantwoording van de vraag of eiseres daadwerkelijk verplicht was om de herplantingsplicht op te nemen in de akte verandert daar niets aan. Eiseres heeft niet onderbouwd waarom zij toch belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van dit onderdeel. Voor zover eiseres heeft gewezen op een financieel belang, stelt de rechtbank vast dat dit gestelde belang ziet op de herplantingsplicht zelf (onderdeel iii) en niet op de plicht tot opneming in de akte. Dit heeft eiseres tijdens de zitting ook bevestigd.
6.1.
De rechtbank komt tot de conclusie dat eiseres ten aanzien van dit onderdeel geen procesbelang heeft. Dit betekent dat het beroep voor zover gericht tegen onderdeel i niet-ontvankelijk is. De rechtbank komt daarom niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van onderdeel i.
( ii)
De waarschuwing
7. Uit de attenderingsbrief volgt dat de Provincie bij een volgende overtreding van artikel 4.2, eerste lid, van de Wnb (de meldplicht) geen schriftelijke waarschuwing meer zal geven aan eiseres, aangezien deze reeds is verstrekt. Bij een nieuwe overtreding van voornoemd artikel zal direct een bestuurlijke sanctie worden voorbereid. Tijdens de zitting is gebleken dat de Provincie een termijn heeft verbonden aan de waarschuwing. De Provincie heeft ter zitting aangegeven dat de recidivetermijn 3 jaar is, te rekenen vanaf het moment dat de toezichthouder de overtreding heeft geconstateerd. In dit geval heeft de constatering van de toezichthouder plaatsgevonden op 3 september 2021. Dat betekent dat de recidivetermijn afliep op 3 september 2024. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres in de recidivetermijn (3 september 2021 tot en met 3 september 2024) geen overtreding heeft begaan. De Provincie heeft ter zitting dan ook expliciet bevestigd dat eiseres bij een eventuele volgende overtreding van artikel 4.2, eerste lid (meldplicht), wederom eerst een attenderingsbrief zal ontvangen.
7.1.
De rechtbank komt tot de conclusie dat eiseres ten aanzien van dit onderdeel geen procesbelang heeft. Een inhoudelijk oordeel over de waarschuwing wijzigt de (rechts)positie van eiseres namelijk niet. Dit betekent dat het beroep voor zover gericht tegen onderdeel ii niet-ontvankelijk is. De rechtbank komt daarom niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van onderdeel ii.
( iii)
Verplichting tot herplanting
8. In onderdeel iii wordt eiseres er op gewezen dat zij op grond van artikel 4.3, eerste lid, van de Wnb, een herplantingsplicht heeft. Eiseres stelt dat zij een procesbelang heeft bij de inhoudelijke beoordeling van deze herplantingsplicht. Zij heeft namelijk een contractuele afspraak met de nieuwe eigenaren van het perceel waarop de herplantingsplicht rust. Deze contractuele afspraak houdt in dat indien het daadwerkelijk noodzakelijk is om over te gaan tot herplanting, eiseres deze herplanting dient te realiseren en dus ook de kosten hiervoor dient te dragen.
8.1.
Het is voor de rechtbank voldoende duidelijk dat eiseres, met het oog op haar contractuele verplichtingen, een actueel en reëel belang heeft bij de beoordeling van de verplichting tot herplanting. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiseres belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep ten aanzien van dit onderdeel.
Is onderdeel iii van de attenderingsbrief een besluit in de zin van de Awb?
9. De rechtbank dient te beoordelen of de verplichting tot herplanting (onderdeel iii van de attenderingsbrief) een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, waartegen bezwaar en beroep openstaat.
9.1.
Een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. In het licht daarvan moet worden beoordeeld of de gestelde herplantingsplicht in de attenderingsbrief een rechtshandeling inhoudt. Zoals de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken (de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State) eerder heeft overwogen [1] is een rechtshandeling een handeling die gericht is op rechtsgevolg en heeft een beslissing rechtsgevolg indien zij erop gericht is een bevoegdheid, recht of verplichting voor een of meer anderen te doen ontstaan of teniet te doen, dan wel de juridische status van een persoon of een zaak vast te stellen.
9.2.
De verplichting om over te gaan tot herplanting vloeit voort uit artikel 4.3, eerste lid, van de Wnb. In dit artikel staat namelijk:
(…) Ingeval een houtopstand geheel of gedeeltelijk is geveld, met uitzondering van het periodiek vellen van griend- of hakhout, of anderszins teniet is gegaan, draagt de rechthebbende zorg voor het op bosbouwkundig verantwoorde wijze herbeplanten van dezelfde grond binnen drie jaar na het vellen of tenietgaan van de houtopstand. (…)
9.3.
De rechtbank is van oordeel dat enkel het attenderen op een verplichting die rechtstreeks uit artikel 4.3, eerste lid, van de Wnb voortvloeit geen wijziging in de rechtspositie van eiseres meebrengt en niet op rechtsgevolg is gericht. Een besluit heeft pas rechtsgevolgen als die gevolgen afhangen van de beslissing zelf. Als de gevolgen echter direct uit de wet voortkomen, zonder dat een besluit nodig is, wordt dit in de regel niet als een besluit gezien volgens artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. [2] Uit de tekst van artikel 4.3, eerste lid, van de Wnb blijkt dat de verplichting tot herbeplanting niet afhankelijk is van een besluit daarover van de Provincie. Het enkele informeren van eiseres over een verplichting die rechtstreeks uit de wet voortvloeit brengt geen wijziging in de rechtspositie van eiseres. Onderdeel iii van de attenderingsbrief is daarom geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
9.4.
Omdat er geen sprake is van een besluit in de zin van de Awb, heeft de Provincie het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep van eiseres voor zover het onderdeel iii betreft is daarom ongegrond.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep voor zover gericht tegen de verplichting om de herplantingsplicht op te nemen in de akte van levering (onderdeel i) en voor zover gericht tegen de waarschuwing (onderdeel ii) is niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van het procesbelang.
11. Het beroep voor zover gericht tegen de verplichting tot herplanting (onderdeel iii) is ongegrond. Dit omdat de rechtbank van oordeel is dat onderdeel iii van de attenderingsbrief geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, Awb en de Provincie het bezwaar van eiseres daartegen terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
12. Pas ter zitting is door de Provincie gesteld en verduidelijkt dat de waarschuwing voor een periode van drie jaar gold en dat die termijn reeds is verstreken. Eiseres kon in die zin pas op de zitting weten dat zij geen procesbelang meer had ten aanzien van de waarschuwing. De rechtbank ziet daarin aanleiding om met toepassing van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb, te bepalen dat de Provincie het betaalde griffierecht moet vergoeden aan eiseres.
12.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen de verplichting om de herplantingsplicht op te nemen in de akte van levering (onderdeel i) en voor zover gericht tegen de waarschuwing (onderdeel ii) niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen de verplichting tot herplanting (onderdeel iii) ongegrond;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 194,00 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R.N. Crombaghs, rechter, in aanwezigheid van mr. N.B.R. Mols, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 27 mei 2025.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 1:3
1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
(…)
Wet natuurbescherming
Artikel 4.2
1. Het is verboden een houtopstand geheel of gedeeltelijk te vellen of te doen vellen, met uitzondering van het periodiek vellen van griend- of hakhout, zonder voorafgaande melding daarvan bij gedeputeerde staten.
(…)
Artikel 4.3
1. Ingeval een houtopstand geheel of gedeeltelijk is geveld, met uitzondering van het periodiek vellen van griend- of hakhout, of anderszins teniet is gegaan, draagt de rechthebbende zorg voor het op bosbouwkundig verantwoorde wijze herbeplanten van dezelfde grond binnen drie jaar na het vellen of tenietgaan van de houtopstand.
2. De rechthebbende vervangt binnen drie jaar na de herbeplanting, bedoeld in het eerste lid, herbeplanting die niet is aangeslagen.
3. Provinciale staten kunnen bij verordening regels stellen over de bosbouwkundig verantwoorde wijze van herbeplanting, bedoeld in het eerste lid.
4. De rechthebbende, bedoeld in het eerste en tweede lid, is degene die krachtens eigendom of een beperkt recht het genot heeft van de grond.
5. Degene die de eigendom van grond, ten aanzien waarvan een plicht tot herbeplanting geldt op grond van het eerste of tweede lid, overdraagt, of een beperkt recht daarop vestigt of overdraagt, stelt de verkrijger op de hoogte van de plicht tot herbeplanting en neemt die plicht uitdrukkelijk op in de akte van levering.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3828.
2.Zie bijvoorbeeld CBb, 23-08-2012, AWB 12/268, ECLI:NL:CBB:2012:BX6798 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2012:BX6798).