ECLI:NL:RBLIM:2025:5054

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
C/03/322841 / FA RK 23-3743
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om vervangende toestemming voor wijziging verblijf van minderjarige en vaststelling omgangsregeling met pleegouders

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 20 mei 2025 een beschikking gegeven inzake de verzoeken van de moeder om vervangende toestemming voor wijziging van het verblijf van haar minderjarige kind, dat momenteel bij pleegouders woont. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.G. van Ek, verzoekt om het hoofdverblijf van het kind bij haar vast te stellen, terwijl de pleegouders, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.A. Offermans, zich verzetten tegen deze wijziging. De rechtbank heeft in eerdere beschikkingen, waaronder die van 8 mei 2024, vastgesteld dat de raad is verzocht om onderzoek te verrichten en advies uit te brengen over de situatie van het kind. De raad adviseert om het verzoek van de moeder af te wijzen, omdat het kind al vijf jaar bij de pleegouders woont en een stabiele omgeving heeft. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de moeder in de afgelopen jaren een stabieler leven heeft geleid en voldoende in staat is om voor het kind te zorgen. De rechtbank heeft het verzoek van de moeder toegewezen en de toestemming van de pleegouders vervangen door de toestemming van de rechtbank. Tevens is een omgangsregeling vastgesteld waarbij het kind om de veertien dagen in de even weken bij de pleegouders verblijft. De rechtbank benadrukt het belang van een geleidelijke overgang voor het kind en roept beide partijen op om samen te werken in het belang van het kind.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 20 mei 2025
Zaaknummer: C/03/322841 / FA RK 23-3743
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven inzake:
[de moeder] ,
verzoekster, verder te noemen: de moeder,
wonend op een geheim adres in het arrondissement Limburg,
advocaat mr. J.G. van Ek, gevestigd in Heerlen,
en:
[de pleegmoeder] ,
wederpartij, verder te noemen: de pleegmoeder,
en
[de pleegvader] ,
wederpartij, verder te noemen: de pleegvader,
beiden wonend in [woonplaats] ,
samen verder ook te noemen: de pleegouders,
advocaat mr. C.A. Offermans, gevestigd in Roermond.
Gezien de stukken waaronder de beschikking van deze rechtbank van 8 mei 2024.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Bij beschikking van deze rechtbank van 8 mei 2024 is de raad verzocht onderzoek te verrichten en de te adviseren over de vervangende toestemming om het verblijf van [minderjarige] te wijzigen en, afhankelijk van een toewijzing of afwijzing, een omgangsregeling met de pleegouders dan wel een zorgregeling met de moeder, zijn de moeder en de pleegouders op voorhand in de gelegenheid gesteld zich schriftelijk uit te laten over het advies van de raad en is iedere verdere beslissing aangehouden.
1.2.
Het verdere procesverloop blijkt uit:
- het rapport van de raad, binnengekomen bij de rechtbank op 11 september 2024;
- het bericht van de moeder, binnengekomen bij de rechtbank op 25 september 2024;
- de brief van de pleegouders, binnengekomen bij de rechtbank op 26 september 2024;
- de voortzetting van de mondelinge behandeling op 8 april 2025 waarbij zijn verschenen:
  • de moeder, bijgestaan door mr. van Ek,
  • de pleegouders, bijgestaan door mr. Offermans.
Een vertegenwoordiger van de raad is niet verschenen. De rechtbank stelt vast dat de raad wel juist is opgeroepen.
2. Het advies van de raad
2.1.
De raad adviseert de rechtbank om;
  • het verzoek van de moeder om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar vast te stellen af te wijzen;
  • de zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige] uit te breiden in de even weekenden met een overnachting van zaterdag op zondag, waarbij de moeder [minderjarige] na het voetballen ophaalt en [minderjarige] op zondag om 18.30 uur door de pleegouders wordt opgehaald. Wanneer deze uitbreiding zes maanden na de mondelinge behandeling goed verloopt, kan deze worden uitgebreid naar een weekend per veertien dagen in de even weken, waarbij de moeder [minderjarige] op vrijdag na school ophaalt, op zaterdag naar het voetballen brengt en haalt en [minderjarige] op zondag om 18.30 uur door de pleegouders wordt opgehaald.
2.2.
De raad stelt ter onderbouwing van dit advies dat [minderjarige] inmiddels vijf jaar bij de pleegouders woont. Gezien zijn kwetsbaarheden en de lichtverstandelijke beperking als ook de hechtingsrelatie die hij inmiddels met de pleegouders en zijn pleegzus heeft, zal het wijzigen van de hoofdverblijfplaats ervoor zorgen dat dat [minderjarige] zijn vertrouwde en veilige omgeving waarin hij goed gedijt zal moeten achterlaten. Dat kan ervoor zorgen dat het emotioneel welzijn van [minderjarige] negatief wordt beïnvloed, hij regressief gedrag gaat laten zien en door de stress en onrust zijn prestaties op school negatief worden beïnvloed. Ook zijn eerdere verlieservaringen van ouderfiguren zal zijn vertrouwen in volwassenen kunnen ondermijnen en het vormen van nieuwe, gezonde relaties met leeftijdsgenoten en volwassenen kunnen verstoren. Het is in het belang van [minderjarige] dat hij een opvoedingsomgeving heeft met voorspelbaarheid, stabiliteit en structuur als ook duidelijkheid over zijn perspectief naast contact met en goede samenwerking tussen voor [minderjarige] belangrijke personen in zijn leven. De raad is van mening dat de pleegouders dat zijn, alhoewel de raad de positieve ontwikkeling/stabilisering van de moeder toejuicht wat pleit voor uitbreiding van het contact tussen de moeder en [minderjarige] . Ondanks het advies dat het perspectief van [minderjarige] bij de pleegouders ligt, is de band met de moeder van groot belang.
2.3.
De raad is van mening dat de huidige zorgregeling kan worden uitgebreid met een overnachting in de even weken per veertien dagen van zaterdag na het voetballen tot zondag 18.30 uur. De moeder haalt [minderjarige] na het voetballen op en op zondag halen de pleegouders [minderjarige] bij de moeder op. Hulpverlening zal de voortgang met de moeder, de pleegouders en de betrokken partijen tussentijds evalueren en indien nodig bijsturen. Wanneer deze uitbreiding zes maanden goed verloopt kan de zorgregeling worden uitgebreid naar een weekend per veertien dagen in de even weken van vrijdag na school tot zondag 18.30 uur, waarbij de moeder [minderjarige] op zaterdag naar het voetballen brengt en ophaalt en de pleegouders [minderjarige] op zondag bij de moeder ophalen. Vakanties en feestdagen kunnen in onderling overleg en in samenspraak met hulpverlening worden gedeeld.

3.De reacties van de moeder en de pleegouders

3.1.
De moeder is het niet eens met het rapport van de raad. De moeder blijft bij haar verzoek. Zij wil [minderjarige] graag zelf opvoeden en zij meent dat de situatie bij de pleegouders niet goed is.
3.2.
De pleegouders staan achter het advies van de raad over de hoofdverblijfplaats en ook over de uitbreiding van de zorgregeling. De pleegouders vinden het wel belangrijk dat ondanks dat de moeder niet (meer) achter de plaatsing van [minderjarige] bij de pleegouders staat, [minderjarige] daar niet mee wordt belast. Volgens de pleegouders gaat de raad met het advies over de zorgregeling voorbij aan de rol die de grootmoeder moederszijde speelt in het leven van [minderjarige] . Op dit moment verblijft [minderjarige] immers in de even weekenden op zaterdag na het voetballen tot zondag 18.00 uur bij de grootmoeder moederszijde. Aan deze regeling wordt al vijf jaar uitvoering gegeven en wat de pleegouders betreft dient er door die regeling niet van de ene op de andere dag een streep te worden gezet. De pleegouders stellen dan ook een regeling voor de duur van zes maanden voor:
  • in de even week verblijft [minderjarige] op woensdagmiddag bij grootmoeder moederszijde van 12.45 uur tot 18.30 uur en bij de moeder vanaf zaterdag na het voetballen tot zondag 18.00 uur/18.30 uur;
  • in de andere even week verblijft [minderjarige] op woensdagmiddag bij de moeder van 12.45 uur tot 18.30 uur en bij de grootmoeder moederszijde vanaf zaterdag na het voetballen tot zondag 18.00 uur/18.30 uur.
Mocht dit goed verlopen dan zou er na zes maanden wat de pleegouders betreft gekeken kunnen worden naar een verdere uitbreiding voor wat betreft het contact tussen de moeder en [minderjarige] en een verdere afbouw voor wat betreft het contact tussen [minderjarige] en de grootmoeder moederszijde. Bijvoorbeeld een regeling waarbij [minderjarige] alle even weekenden bij de moeder verblijft van zaterdag na het voetballen tot zondag 18.00 uur/18.30 uur. Wanneer ook deze regeling goed verloopt en wanneer de moeder ervoor kan zorgen om [minderjarige] op zaterdag van en naar het voetballen te vervoeren, dan zou de regeling kunnen worden uitgebreid naar de even weekenden van vrijdag na school tot zondag 18.00 uur/18.30 uur. De pleegouders vinden het van belang dat er tussentijds wordt geëvalueerd en dat er goed wordt gekeken naar het belang van [minderjarige] .

4.De mondelinge behandeling van 8 april 2025

4.1.
De moeder persisteert bij haar verzoek. Indien haar verzoek wordt afgewezen, moet de zorgregeling conform het advies van de raad worden bepaald. De moeder kan zich niet vinden in het rapport en het advies van de raad. Zij heeft nog steeds de wens dat [minderjarige] bij haar komt wonen. De moeder heeft er verder moeite mee dat de pleegouders voorstellen om de zorgregeling aan te passen aan de (stief)grootouders moederszijde. In het rapport van de raad is benoemd dat [minderjarige] veel bij (stief)grootouders moederszijde verblijft. De raad zal dat in zijn advies hebben meegenomen. De zorgregeling zou daarom niet rond de (stief)grootouders moederszijde moeten worden gebouwd, maar het belang van de moeder moet daarbij prevaleren. In het voortraject naar deze procedure is er ook al de wens voor uitbreiding van de zorgregeling geweest. Het is jammer dat niet is geluisterd naar het advies van de raad met betrekking tot de zorgregeling en de hulpverlening. De moeder ziet [minderjarige] nu eenmaal per twee weken op woensdag om 12.45 uur, en om 18.30 uur moet [minderjarige] weer bij de pleegouders zijn. Dat is te weinig. [minderjarige] is in het afgelopen jaar twee keer blijven slapen. [minderjarige] vraagt daar ook naar. De moeder moet het dan aan [minderjarige] uitleggen. De moeder heeft in het verleden wel geprobeerd om de zorgregeling uit te breiden, maar daar werd geen gehoor aan gegeven. Ze heeft het idee dat het niet uitmaakt wat zij vraagt. Dat vindt de moeder jammer. In het begin liep het goed tussen de moeder en de pleegouders. Dat is veranderd. Het gaat met de moeder zelf heel goed en haar wens is nog steeds om fulltime voor [minderjarige] te zorgen. De moeder erkent het belang van de pleegouders voor [minderjarige] en vindt ook dat er een omgangsregeling met de pleegouders moet zijn. Als het verzoek van de moeder wordt afgewezen, moet er wel snel uitbreiding komen van de zorgregeling. Als het verzoek wordt toegewezen, vindt de moeder het voorstel van de pleegouders wel slim om dan naar de zomervakantie toe te werken voor een thuisplaatsing. [minderjarige] heeft nu nog school en moet na de zomer naar het voortgezet onderwijs. De zomer is dan langer, zodat er meer tijd is om te wennen en een nieuwe start te maken. Dan moet wel de zorgregeling langzaam worden uitgebreid op een redelijk tempo, want het is niet meer lang tot de zomervakantie.
De moeder is verbaasd dat wordt gezegd dat zij niet altijd bij afspraken verschijnt. Zij is altijd bij RTO’s en die zijn er wat de moeder betreft te weinig. Het is voor de moeder lastig om naar het voetballen van [minderjarige] te gaan. Zij gaat als dat mogelijk is. De moeder heeft geen vervoer. Het vervoer delen met de pleegouders is niet mogelijk; dat wordt helemaal bij de moeder gelegd. De relatie met de pleegouders herstellen, is moeilijk. De moeder probeert dat wel, naar haar idee. Zij gaat ook aan de deur bij de pleegouders, zoals de hulpverlening heeft geadviseerd. De moeder probeert te doen wat zij kan voor [minderjarige] .
De moeder is een beetje verbaasd over de mening van [minderjarige] . Zij hoort van hem ook wel eens dat hij bij de pleegouders wil zijn, omdat hij daar een gamekamer heeft. De moeder merkt dat [minderjarige] een soort materialisme fijn vindt en zij weet niet goed wat zij daarop moet zeggen. Het kan ook aan de leeftijd van [minderjarige] liggen.
4.2.
De pleegouders zijn het eens met het advies van de raad. Voor wat betreft de uitbreiding van de zorgregeling is het niet zo dat de pleegouders niet bereid zijn het advies van de raad te volgen, maar de pleegouders vinden dat de zorgregeling op een andere manier zou moeten worden vormgegeven dan het advies van de raad. De reden dat het advies van de raad niet is uitgevoerd, is omdat er geen overeenstemming is. De raad heeft het voortouw willen nemen en de pleegouders wilden wachten, omdat ze niet wisten wat het advies was en wat de moeder wilde. De moeder is het niet eens dat het perspectief bij de pleegouders ligt en de vraag is wat dat doet met [minderjarige] . Het is niet zo dat de pleegouders niet willen dat de zorgregeling wordt uitgebreid.
Door pleegzorg is de relatie tussen de moeder en pleegouders opgepakt. Er is een aantal voorwaarden opgesteld, zoals de afspraak dat de moeder in persoon aanwezig is bij evaluaties, maar de moeder komt die voorwaarden niet na. Het voorstel dat de moeder aansluit bij het voetballen van [minderjarige] , waar de pleegouders ook aanwezig zijn, gebeurt ook zelden of nooit. De pleegouders vinden het jammer dat de moeder die kans niet benut. De moeder is een keer bij het voetballen geweest. Het contact met de moeder is niet zoals het voorheen was. De samenwerking ging voorheen best goed, maar op dat niveau zijn de moeder en de pleegouders niet. Het is aan de moeder, niet aan de pleegouders. Er zijn wel gezamenlijke afspraken, bijvoorbeeld bij de orthodontist, maar de moeder sluit soms niet fysiek, maar digitaal aan. De moeder komt aan de deur en de moeder en de pleegouders kunnen in een ruimte zijn. Dat gaat prima, maar het is niet het niveau wat het ooit was. Daarvoor is volgens de pleegouders een stuk acceptatie bij de moeder nodig. Zij uit zich negatief over en naar de pleegouders. De pleegouders zijn daardoor wel voorzichtiger geworden. Wat de pleegouders wel bezig houdt, is dat er een houdbaarheidsdatum zit aan een afwijzing van het verzoek van de moeder. Het is dan aan de raad om een kinderbeschermingsmaatregel te verzoeken en pas als de raad dat niet doet, staat het de pleegouders vrij om dat te doen. Als het verzoek wordt toegewezen, moet er heel goed worden gekeken op welke termijn er een gefaseerde verhuizing van [minderjarige] zou kunnen zijn. De pleegouders denken dat de zomervakantie dan een goed moment is om naar toe te werken. Dan moet er ook oog zijn voor de omgang tussen [minderjarige] en de pleegouders. De pleegouders zouden wel een omgangsregeling willen. Pleegzorg kan wellicht adviseren hoe die omgangsregeling moet uitzien.

5.De mening van [minderjarige]

5.1.
is in de gelegenheid gesteld om zijn mening kenbaar te maken, waarvan hij op 7 april 2025 mondeling gebruik heeft gemaakt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven aan de belanghebbenden, waarna zij de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
5.2.
[minderjarige] weet dat de moeder hem vaker wil zien. [minderjarige] vindt dat fijn. Hij weet ook dat de moeder wil dat hij bij haar komt wonen. [minderjarige] wil dat ook. Hij wil ook wel bij de pleegouders wonen, maar hij woont al zes jaar niet meer bij de moeder. Hij wil weer terug naar de oude tijden. Hij moet bij de pleegouders huiswerk maken. [minderjarige] wil ook al heel lang een computer en de moeder heeft er een gekregen. Andere redenen om bij de moeder te willen wonen, zijn dat hij daar buiten kan spelen en vaker dingen met de moeder kan doen. Hij kan ook wel spelen bij de pleegouders, maar daar heeft hij minder vrienden en de moeder heeft meer tijd voor [minderjarige] . De pleegouders hebben minder tijd voor [minderjarige] , omdat zij naast zijn pleegzus ook een klein pleegkind hebben. [minderjarige] wil bij de moeder wonen, omdat hij daar meer dingen mag. De pleegouders verbieden dingen en de moeder zegt misschien. Als [minderjarige] bij de moeder woont, wil hij de pleegouders wel nog zien in het weekend dat hij niet bij de (stief)grootouders moederszijde is. Het is niet erg dat hij dan nooit een weekend met de moeder heeft. Dat kan in de zomervakantie. Als hij bij de pleegouders blijft wonen, wil [minderjarige] bij de moeder blijven slapen en haar langer zien. [minderjarige] wil dan ook de (stief)grootouders moederszijde blijven zien in het weekend. Maar [minderjarige] wil heel graag bij de moeder wonen. De pleegouders weten dat. Het gaat goed op school, alleen zijn de juffen veel te streng. [minderjarige] vindt school niet leuk. Hij wil thuis onderwijs als hij bij de moeder woont. Dat het niet mag van de wet vindt [minderjarige] stom.

6.De verdere beoordeling

6.1.
De vervangende toestemming
6.1.1.
In de beschikking van 8 mei 2024 is al vooropgesteld dat de primaire bevoegdheid om een kind te verzorgen en op te voeden bij de ouder(s) ligt. Dat uitgangspunt is ook tot uitdrukking gebracht in de formulering van artikel 1:253s lid 2 BW. Daarin is bepaald dat het verzoek van de moeder dat nu voorligt slechts wordt afgewezen indien dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk wordt geoordeeld. In de toelichting op dit artikel is nog toegevoegd dat dit het geval is als er gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging van het verzoek de belangen van het kind worden verwaarloosd. Dit brengt met zich dat er zwaarwegende argumenten moeten zijn om het verzoek van de moeder af te wijzen. De rechtbank mist in het advies van de raad de nuance die dit wetsartikel met zich brengt. Het enige dat vaststaat in de conclusie van de raad, is dat [minderjarige] zijn vertrouwde omgeving zal achterlaten. Alle overige door de raad aangevoerde redenen om tot een afwijzend advies te komen, zoals vermoedelijk gedrag, schoolprestaties, en gevoelens van [minderjarige] in reactie op een wijziging van zijn verblijfplaats, zijn veronderstellingen van de raad. Die zijn op zichzelf weliswaar zorgelijk, maar die staan niet vast noch zijn is nader onderbouwd dat er in het geval van [minderjarige] sprake is van een (meer dan) aannemelijk risico daarop. De rechtbank is het wel met de raad eens dat het in het belang is van [minderjarige] dat hij een opvoedingsomgeving heeft die hem voorspelbaarheid, stabiliteit en structuur biedt. Dat [minderjarige] dit bij de pleegouders in de afgelopen jaren heeft gehad, staat voor de rechtbank vast. De rechtbank volgt de moeder dan ook niet in haar stelling dat de situatie bij de pleegouders niet goed is voor [minderjarige] . Daarvan is niet gebleken. De vraag is of de moeder [minderjarige] , in tegenstelling tot in 2019, nu wel die voorspelbaarheid, stabiliteit en structuur kan bieden. De rechtbank begrijpt de zorgen die de pleegouders hebben over (de stabiliteit van) de moeder, maar vaststaat dat de moeder een stabieler leven leidt dan in 2019 en de jaren daarna, en dit ook al meerdere jaren weet vast te houden, zoals ook blijkt uit het raadsrapport. Dit is ook niet weersproken. De pleegouders zijn vooral bevreesd dat de moeder weer een terugval zal krijgen en wat dat betekent voor [minderjarige] , maar daarvoor geldt dat dit niet de conclusie kan dragen dat het verzoek van de moeder daarom moet worden afgewezen. De raad onderkent de positieve ontwikkeling/stabilisering van de moeder en juicht dit toe. Anacare ziet, zo blijkt uit het raadsrapport, dat de moeder consequent handelt en [minderjarige] op dit moment in de opvoedingssituatie duidelijkheid en structuur biedt.
6.1.2.
Verder hoeft het geen betoog zowel de moeder als de pleegouders voor [minderjarige] belangrijke personen zijn in zijn leven. De raad vindt dat er in de opvoedingsomgeving van [minderjarige] oog moet zijn voor contact met en goede samenwerking tussen voor [minderjarige] belangrijke personen. De raad is van mening dat dit bij de pleegouders het geval is. De rechtbank volgt de raad daar echter niet in. De relatie tussen de pleegouders en de moeder is in aanloop naar deze procedure verslechterd. Dat op zichzelf is al niet in het belang van [minderjarige] . Dat de pleegouders door gebeurtenissen en ervaringen met de moeder een meer afwachtende houding hebben aangenomen dan in het verleden, is tot op zekere hoogte begrijpelijk. Maar de pleegouders nemen zelf geen initiatief (meer) om te investeren in de relatie met de moeder en, nog belangrijker, om de moeder een grotere rol in het leven van [minderjarige] te geven. Daarbij is het vooral opvallend en ook kwalijk dat het contact tussen [minderjarige] en de moeder tot op heden nog steeds niet is uitgebreid, ondanks dat daarover al langer wordt gesproken, meerdere instanties waaronder Anacare, pleegzorg en Team Jeugd niet negatief staan tegenover uitbreiding, en ook de raad dat in zijn rapport in september 2024 al heeft benoemd. Er ontstaat het beeld dat de pleegouders telkens bezwaren opwerpen, zaken willen afwachten, dan wel een andere zorgregeling voorstellen dan bijvoorbeeld de raad heeft geadviseerd met als gevolg dat er niets veranderd is in de zorgregeling tussen [minderjarige] en de moeder. De pleegouders zullen dit doen met het belang van [minderjarige] in gedachten en zij stellen wel dat zij de zorgregeling willen uitbreiden, maar zij nemen daarin geen initiatief anders dan een afwachtende houding als iets is voorgesteld dat zij, in tegenstelling tot anderen, niet in het belang van [minderjarige] achten. Exemplarisch voor de opstelling/houding van de pleegouders is dat zij, in de veronderstelling dat zij de primaire verzorgers van [minderjarige] zijn/blijven, vinden dat in de zorgregeling rekening moet worden gehouden met de rol van de grootmoeder moederszijde, maar waarbij de pleegouders ook onmiddellijk aangeven niet voor vervoer te kunnen zorgen. Het vervoer wordt volledig neergelegd bij de moeder en de grootmoeder moederszijde. Dat ontslaat de moeder niet van de inspanningsverplichting om ervoor te zorgen dat zij ook een deel van het vervoer regelt, maar die inspanningsverplichting geldt ook voor de pleegouders. Een en ander zal onder meer het gevolg zijn van de verstoorde relatie tussen de moeder en de pleegouders, maar dat maakt mede dat de rechtbank er, als [minderjarige] bij de pleegouders zou blijven wonen, onvoldoende vertrouwen in heeft dat de pleegouders de rol van de moeder in het leven van [minderjarige] serieus willen uitbreiden. De rechtbank vindt hiervoor steun in de situatie dat de pleegouders op dit moment de relatie met de moeder volledig overlaten aan de hulpverlening van pleegzorg. Daarbij vinden de pleegouders dat het herstel van de relatie met de moeder aan de moeder is, niet aan hen. De rechtbank volgt de pleegouders daarin niet. Dit is andermaal een gedeelde verantwoordelijkheid van de moeder en de pleegouders. Daarbij zou enig initiatief van de pleegouders in de lijn der verwachting liggen gelet op hun positie als de primaire opvoeders en verzorgers van [minderjarige] in de afgelopen jaren.
De moeder erkent het belang van de pleegouders voor [minderjarige] en vindt ook dat er een omgangsregeling met de pleegouders moet zijn als het verzoek wordt toegewezen. Daarbij investeert de moeder ook in het contact met de pleegouders, in die zin dat zij in elk geval nog steeds aan de deur gaat bij de pleegouders.
6.1.3.
Op grond van al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat de moeder niet (opnieuw) voor [minderjarige] zou kunnen zorgen. De moeder is al een aantal jaren stabiel. Daarbij kan zij, weliswaar in de beperkte zorgregeling die er is, [minderjarige] de structuur en duidelijkheid bieden in de opvoedingssituatie. Tevens blijkt voldoende dat de moeder oog heeft voor de belangen van [minderjarige] in het contact met de pleegouders. Bij die stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat ervan moet worden uitgegaan dat de moeder over voldoende capaciteiten beschikt dat het belang van [minderjarige] niet wordt verwaarloosd als hij weer bij de moeder zou gaan wonen en dat het in het belang van [minderjarige] niet noodzakelijk is dat het verzoek van de moeder wordt afgewezen. Daarbij weegt de rechtbank de mening van [minderjarige] mee, maar wel in mindere mate, omdat niet is uit te sluiten dat deze mening enigszins is ingegeven door materiële zaken. De rechtbank zal op grond van het voorgaande het verzoek van de moeder toewijzen en de vereiste toestemmingen van de pleegouders om een wijziging in het verblijf van [minderjarige] te brengen vervangen door de toestemming van de rechtbank.
6.1.4.
De rechtbank is zich bewust van de impact die deze beslissing heeft op de moeder, de pleegouders en niet in de laatste plaats op [minderjarige] . De overgang van [minderjarige] naar de moeder zal geleidelijk moeten gaan plaatsvinden, dat onderschrijven de moeder en de pleegouders ook. In dat kader hebben de pleegouders het voorstel gedaan om naar de zomervakantie toe te werken voor de thuisplaatsing van [minderjarige] . De moeder is het daarmee eens. Hoewel dit een relatief korte periode is, levert dat wel een natuurlijke overgang op. De rechtbank spreekt daarbij de hoop uit dat zowel de pleegouders als de moeder hierover onderling kunnen overleggen hoe die overgang moet worden opgebouwd, in samenwerking met de betrokken hulpverlening. [minderjarige] heeft daar belang bij, maar bovenal recht op.
6.2.
De omgangsregeling en de zorgregeling
6.2.1.
Omdat het verzoek van de moeder wordt toegewezen, komt de rechtbank toe aan het voorwaardelijk verzoek van de pleegouders voor het vaststellen van een omgangsregeling. De raad heeft in dat kader, ondanks de vraag van de rechtbank, geen advies gegeven. Ook is de raad niet bij de mondelinge behandeling verschenen, zodat de rechtbank de raad niet heeft kunnen vragen om advies te geven. Zowel de moeder als de pleegouders hebben benadrukt dat zij een omgangsregeling in voorkomend geval belangrijk vinden, maar niet hoe die omgangsregeling er uit zou moeten zien. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de belangrijke positie die de pleegouders hebben er in elk geval sprake moet zijn van een ruime omgangsregeling. Gelet daarop zal de rechtbank aansluiting zoeken bij de omgangsregeling zoals de raad heeft geadviseerd in de situatie dat het verzoek van de moeder zou worden afgewezen. De rechtbank zal daarom bepalen dat [minderjarige] een weekend per veertien dagen in de even weken van vrijdag na school tot zondag om 18.30 uur bij de pleegouders verblijft, waarbij de moeder [minderjarige] op vrijdag naar de pleegouders brengt en de pleegouders [minderjarige] op zondag naar de moeder brengen. Deze regeling sluit ook aan bij wat [minderjarige] voor ogen heeft van een omgangsregeling met de pleegouders.
6.2.2.
Omdat het verzoek van de moeder wordt toegewezen, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van het voorwaardelijke verzoek van de moeder voor een zorgregeling en zal dit verzoek worden afgewezen.
6.3.
Wellicht ten overvloede verwijst de rechtbank naar artikel 807 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering waarin is bepaald dat tegen een beschikking op grond van, onder andere, artikel 1:253s BW geen andere voorziening openstaat dan cassatie in het belang der wet.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
verleent aan de moeder, ter vervanging van de toestemmingen van de pleegouders, toestemming om wijziging in het verblijf van [minderjarige] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2014, te brengen van de pleegouders naar haar;
7.2.
bepaalt dat de pleegouders omgang kunnen hebben met [minderjarige] een weekend per veertien dagen in de even weken van vrijdag na school tot zondag om 18.30 uur, waarbij de moeder [minderjarige] op vrijdag naar de pleegouders brengt en de pleegouders [minderjarige] op zondag naar de moeder brengen;
7.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.A.M. van Uum, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van S.L.M. Heijnens, griffier op 20 mei 2025.
Tegen deze beschikking staat, voor zover deze ziet op de wijziging van het verblijf, behoudens cassatie in het belang der wet geen hogere voorziening open.
Tegen deze beschikking kan, voor zover deze ziet op de omgangsregeling, - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.