In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 27 mei 2025 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiser] vorderde om de tenuitvoerlegging van een eerder verstekvonnis te schorsen. Het verstekvonnis, gewezen op 26 maart 2025, had de ontbinding van de huurovereenkomst tussen [eiser] en WOONSTICHTING ZAAM WONEN bepaald, met een veroordeling tot ontruiming van de woning binnen twee weken na betekening. [eiser] kwam in verzet tegen dit verstekvonnis en vorderde in kort geding dat Zaam Wonen zou worden verboden om het verstekvonnis ten uitvoer te leggen, althans de tenuitvoerlegging te schorsen totdat in de bodemprocedure onherroepelijk was beslist.
De voorzieningenrechter heeft de vordering van [eiser] afgewezen. De rechter oordeelde dat Zaam Wonen op basis van het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde verstekvonnis over een executoriale titel beschikt en dat de belangenafweging in het voordeel van Zaam Wonen uitviel. [eiser] had onvoldoende omstandigheden aangedragen die rechtvaardigden dat zijn belang bij schorsing zwaarder woog dan het belang van Zaam Wonen bij voortzetting van de executie. De rechter wees erop dat de huurovereenkomst al eerder problematisch was en dat Zaam Wonen zich gedurende lange tijd coulant had opgesteld. De voorzieningenrechter concludeerde dat de kans van slagen van het verzet niet voldoende was om de executie te schorsen.
De uitspraak resulteerde in een veroordeling van [eiser] in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.607,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving. De wettelijke rente over de proceskosten werd eveneens toegewezen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.