Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- de conclusie van antwoord
Rechtbank Limburg
In deze zaak vordert Martel B.V. betaling van achterstallige huur van de gedaagde partij, die als huurder wordt beschouwd ondanks dat de huurovereenkomst oorspronkelijk met een andere vennootschap was gesloten. De huurovereenkomst betrof een bedrijfsruimte met parkeerterrein, en de gedaagde heeft sinds 1994 zijn bedrijf in tweedehands auto’s in het gehuurde geëxploiteerd. De huurovereenkomst eindigde op 1 december 2024, maar de gedaagde heeft sinds maart 2024 geen huur meer betaald. Martel heeft verschillende betalingsherinneringen gestuurd en vordert nu de achterstallige huur van € 45.363,41, vermeerderd met rente en kosten. De gedaagde betwist de huurachterstand en stelt dat hij geen verhaal biedt, maar de kantonrechter oordeelt dat de gedaagde als huurder moet worden aangemerkt en dat de vordering toewijsbaar is. De kantonrechter wijst de vordering toe, inclusief de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten, en veroordeelt de gedaagde tot betaling.