ECLI:NL:RBLIM:2025:5448

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
6 juni 2025
Zaaknummer
10639491 \ CV EXPL 23-3321
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake loonvordering en bewijslevering in arbeidsrechtelijke geschil tussen werknemer en werkgever

In deze zaak, die voor de Kantonrechter van de Rechtbank Limburg te Maastricht is behandeld, heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. A.R.A.R. Lotfy, een loonvordering ingediend tegen zijn werkgever, Mojeo B.V., vertegenwoordigd door mr. M.J.E. Spee. De procedure is gestart met een tussenvonnis op 28 februari 2024, gevolgd door getuigenverhoren in enquête en contra-enquête. De kern van het geschil betreft de vraag of de opgebouwde maar niet genoten verlofuren geacht kunnen worden te zijn opgenomen, zoals door Mojeo is gesteld. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Mojeo in haar bewijslevering is geslaagd. De verklaringen van de getuigen, waaronder de directeur van Mojeo, hebben de stelling van Mojeo ondersteund dat er een afspraak was gemaakt over de verlofuren. Eiser heeft in contra-enquête verklaard dat hij geen verlofaanvraag heeft ingediend, wat de stelling van Mojeo verder versterkt. Uiteindelijk heeft de kantonrechter de loonvordering van eiser afgewezen, maar heeft wel een bonus van € 2.310,00 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Mojeo is veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn begroot op € 1.157,00. Het vonnis is uitgesproken op 4 juni 2025.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10639491 \ CV EXPL 23-3321
Vonnis van 4 juni 2025
in de zaak van
[eiser],
wonend te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. A.R.A.R. Lotfy,
tegen
MOJEO B.V.,
gevestigd te Maastricht,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Mojeo,
gemachtigde: mr. M.J.E. Spee.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 februari 2024
- de akte uitlating bewijs alsmede opgave getuigen van [eiser]
- het proces-verbaal van getuigenverhoor in enquête van 29 mei 2024
- het proces-verbaal van getuigenverhoor in contra-enquête van 28 januari 2025
- de conclusie na getuigenverhoor van [eiser]
- de conclusie na getuigenverhoor van Mojeo.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
Mojeo is bij voormeld vonnis toegelaten te bewijzen dat partijen zijn overeengekomen dat de opgebouwde doch niet genoten verlofuren geacht worden te zijn opgenomen.
2.2.
Mojeo heeft in enquête mevrouw [getuige 1] , eigenaar / directeur van Mojeo, de heer [getuige 2] , delivery manager bij Mojeo, en mevrouw [getuige 3] , backoffice medewerker bij Mojeo, als getuigen doen horen. [eiser] heeft in contra-enquête zichzelf als getuige doen horen.
2.3.
Naar aanleiding van de afgelegde getuigenverklaringen, de verklaringen in onderling verband en samenhang bezien, is de kantonrechter van oordeel dat Mojeo in de bewijslevering is geslaagd dat partijen zijn overeengekomen dat de opgebouwde doch niet genoten verlofuren geacht worden te zijn opgenomen. De kantonrechter overweegt daartoe als volgt.
2.4.
Mevrouw [getuige 1] is als directeur / eigenaar van Mojeo partijgetuige in de zin van artikel 164 (oud) Rv. De verklaring van een partijgetuige kan omtrent de door hem of haar te bewijzen feiten geen bewijs in zijn of haar voordeel opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. Hoewel de beperkte bewijskracht van een partijgetuigeverklaring per 1 januari 2025 is afgeschaft, geldt - ingevolge het overgangsrecht - het voorheen in de wet bepaalde (artikel 164 lid 2 oud Rv) over de partijgetuige in deze zaak nog altijd, omdat de dagvaarding vóór 1 januari 2025 is uitgebracht. Mojeo dient daarom over steunbewijs te beschikken, in die zin dat – naar vaste rechtspraak – voldoende aanvullende bewijzen voorhanden moeten zijn, die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen, dat zij de verklaring van Mojeo voldoende geloofwaardig maken. Daarvan is naar het oordeel van de kantonrechter sprake. De verklaringen van de in enquête gehoorde getuigen [getuige 2] en [getuige 3] leveren aanvullend bewijs op in vorenbedoelde zin. De getuigen verklaren consistent en op hoofdlijnen gelijkluidend. De verklaring van [eiser] , dat tijdens het gesprek de vakantiedagen niet aan de orde zijn gekomen, staat op zichzelf en wordt niet ondersteund door de verklaringen van de andere getuigen.
2.5.
[getuige 2] heeft verklaard dat hij met [eiser] op 24 november 2022 heeft afgesproken dat hij per direct stopt met werk en dat hij geen aanspraak kon maken op zijn openstaande vakantiedagen, alsmede heeft gezegd dat dit betekent dat er geen vakantiedagen over blijven. Hoewel [getuige 1] niet bij het gesprek aanwezig was, heeft zij verklaard dat zij een paar dagen voorafgaand aan dit gesprek in gezamenlijk overleg met [getuige 2] heeft besloten om afscheid te nemen van [eiser] , dat hij vrijgesteld zou worden van werkzaamheden en dat zijn vakantiedagen zouden worden beschouwd als te zijn opgesoupeerd. [getuige 1] heeft verder verklaard dat [getuige 2] haar dezelfde dag, meteen na het gesprek dat hij met [eiser] op 24 november 2022 had gevoerd, heeft gebeld en heeft aangegeven dat hij aan [eiser] heeft gezegd dat hij werd vrijgesteld van werkzaamheden en dat de verlofdagen als opgesoupeerd zouden worden beschouwd. [getuige 1] stelt dat zij enkele dagen later de administratief medewerkster, mevrouw [getuige 3] , heeft gevraagd om de afspraken omtrent de vrijstelling van werk en verlofdagen schriftelijk te bevestigen aan [eiser] , maar dat [getuige 3] dit vergeten is te doen. [getuige 3] was evenmin aanwezig bij bedoeld gesprek, maar heeft verklaard dat [getuige 1] haar heeft gevraagd om het gesprek formeel te bevestigen dat [getuige 2] met [eiser] heeft gevoerd, waaronder de bevestiging dat het restant van de verlofuren zou worden afgeboekt. [getuige 3] verklaart dat zij vergeten is de verlofuren af te boeken. De in contra-enquête afgelegde verklaring van [eiser] dat hij geen verlofaanvraag heeft ingediend, lijkt ook erop te wijzen dat tussen partijen is afgesproken dat de verlofdagen geacht worden te zijn opgenomen. Het had anders op de weg van [eiser] gelegen een verlofaanvraag in te dienen.
2.6.
Nu Mojeo is geslaagd in het aan haar opgedragen bewijs, dient de gevorderde vergoeding van 56 opgebouwde doch niet genoten verlofuren, alsmede de daarover gevorderde wettelijke verhoging en wettelijke rente te worden afgewezen.
2.7.
Bij voormeld tussenvonnis is reeds geoordeeld dat de bonus, vermeerderd met een toeslagpercentage van 10%, te weten een bedrag van € 2.310,00, voor toewijzing gereed ligt, evenals de daarover gevorderde wettelijke verhoging en wettelijke rente.
2.8.
Mojeo is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Omdat [eiser] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging, zal Mojeo niet worden veroordeeld tot betaling van de explootkosten en betekeningskosten
.De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- griffierecht
86,00
- salaris gemachtigde
952,00
(4 punten × € 238,00)
- nakosten
119,00
Totaal
1.157,00
2.9.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt Mojeo om aan [eiser] te betalen een bedrag van:
  • € 2.310,00 bruto aan achterstallige bonus, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het moment van opeisbaarheid tot de dag van volledige betaling,
  • € 1.155,00 aan wettelijke verhoging, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het moment van opeisbaarheid tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt Mojeo in de proceskosten van € 1.157,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
3.3.
veroordeelt Mojeo tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster en in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2025.
CJ