ECLI:NL:RBLIM:2025:5455

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
6 juni 2025
Zaaknummer
11499002 \ CV EXPL 25-522
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van waarborgsom in huurrechtelijke geschil

In deze zaak vordert eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. S.J. van der Aart, van gedaagde de terugbetaling van een waarborgsom van € 1.500,00, alsook een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten van € 225,00, en wettelijke rente. De huurovereenkomst tussen eiseres en gedaagde liep van een jaar tot 1 september 2023, maar eiseres heeft de woning medio 2023 verlaten. Na beëindiging van de huurovereenkomst heeft gedaagde de waarborgsom niet terugbetaald. Eiseres heeft gedaagde meerdere keren verzocht om terugbetaling, maar gedaagde stelt dat eiseres in gebreke is met huurbetalingen en dat hij de waarborgsom heeft verrekend met deze huurachterstand. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde de waarborgsom moet terugbetalen, omdat er geen huurachterstand was ten tijde van de beëindiging van de huur. Gedaagde heeft geen bewijs geleverd voor zijn stelling dat hij de waarborgsom aan een derde, [naam], verschuldigd is. De vordering van eiseres wordt toegewezen, inclusief de wettelijke rente en de buitengerechtelijke kosten. Gedaagde wordt ook veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11499002 \ CV EXPL 25-522
Vonnis van 4 juni 2025
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. S.J. van der Aart,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] en [naam] (hierna: [naam] ) hebben met [gedaagde] een huurovereenkomst gesloten. Op grond van deze huurovereenkomst hebben zij van [gedaagde] een woonruimte gehuurd aan het adres [adres] te [plaats] voor de duur van één jaar tot 1 september 2023. De overeengekomen huur bedroeg € 1.700,00 per maand. [eiseres] heeft op grond van art. 9.4 van de huurovereenkomst aan [gedaagde] een waarborgsom van € 1.500,00 betaald.
2.2.
[eiseres] heeft het gehuurde al medio 2023 verlaten.
2.3.
Nadat de huurovereenkomst was geëindigd, heeft [gedaagde] de waarborgsom van € 1.500,00 niet terugbetaald aan [eiseres] .
2.4.
[eiseres] heeft bij brieven van 21 november 2023 en 23 september 2024 [gedaagde] verzocht/gesommeerd tot terugbetaling van de waarborgsom.
2.5.
Bij e-mail van 24 september 2024 heeft [gedaagde] zich op het standpunt gesteld dat [eiseres] sinds respectievelijk 1 april en 1 mei 2023 in gebreke is met de betaling van de
huurtermijnen. [gedaagde] heeft zich daarom op het standpunt gesteld niets aan [gedaagde] verschuldigd te zijn.
2.6.
[eiseres] heeft daarna op 25 september 2024 aan [gedaagde] bericht dat de openstaande bedragen over de maanden april en mei 2023 door [naam] betaald zijn en dat [naam] daarbij kennelijk abusievelijk heeft vermeld dat het ging om de maanden mei en juni 2023. Zij heeft [gedaagde] nogmaals gesommeerd tot terugbetaling van de waarborgsom.
2.7.
[gedaagde] heeft daarna niets betaald aan [eiseres] .

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling (binnen 14 dagen na betekening van het vonnis) aan haar van:
€ 1.500,00 waarborgsom
€ 225,00 als vergoeding voor buitengerechtelijke kosten,
de wettelijke rente over voornoemde bedragen,
de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Vast staat dat [eiseres] aan [gedaagde] een waarborgsom heeft betaald van
€ 1.500,00. [gedaagde] is in beginsel verplicht die waarborgsom nadat de huur is geëindigd terug te betalen. In artikel 7:261b lid 2 BW is bepaald dat die verplichting niet bestaat in geval van (kort gezegd) schade die de huurder aan het gehuurde heeft toegebracht of in geval van een huurachterstand. In die gevallen mag de waarborgsom worden verrekend met de kosten voor het herstel van de schade of met de huurachterstand.
4.2.
[gedaagde] heeft aanvankelijk (bij antwoord) verwezen naar zijn e-mail van 24 september 2024, waarin hij stelt dat sprake is van een huurachterstand. Volgens hem is hij niets aan [eiseres] verschuldigd omdat hij de waarborgsom volledig met die huurachterstand heeft verrekend. Hij gaat daarbij echter niet in op het met stukken onderbouwde betoog van [eiseres] . Uit dat betoog blijkt dat [gedaagde] op 25 augustus 2023 een betaling van
€ 1.700,00 heeft ontvangen van [naam] onder de vermelding “May-june -Covering [eiseres] missing transfers”. [eiseres] heeft daarbij opgemerkt dat het eigenlijk ging om de betaling van april en mei. [gedaagde] betwist niet dat hij die betaling ontvangen heeft en ook betwist hij niet dat die betaling zag op het door [eiseres] verschuldigde deel van de huur over de maanden april en mei 2023. Hiermee staat dus vast dat er over die maanden geen betalingsachterstand bestond ten tijde van het eindigen van de huur. Een andere achterstand over andere maanden heeft [gedaagde] niet gesteld. Evenmin heeft hij andere gronden aangevoerd waarom hij meent de waarborgsom te kunnen verrekenen.
4.3.
Bij dupliek kom [gedaagde] met een nieuw verweer. Als de kantonrechter het goed ziet, betoogt [gedaagde] dat hij de waarborgsom niet aan [eiseres] , maar aan [naam] verschuldigd is omdat [naam] “de huurschuld van [eiseres] heeft voldaan”.
Dat betoog slaagt niet. [eiseres] heeft de waarborgsom van € 1.500,00 aan [gedaagde] betaald. [gedaagde] is die waarborgsom dus verschuldigd aan [eiseres] en niet aan [naam] . [gedaagde] lijkt in zijn dupliek op te willen komen voor de belangen van [naam] omdat [naam] de huurachterstand betaald heeft. [naam] is echter geen partij in deze procedure en het betoog van [gedaagde] over [naam] is verder ook niet juridisch relevant voor de beoordeling van de vordering van [eiseres] .
4.4.
Uit voorgaande overwegingen volgt dat de vordering om [gedaagde] te veroordelen tot terugbetaling van de waarborgsom van € 1.500,00 zal worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarding (14 januari 2025) tot de dag van betaling.
4.5.
Tegen de gevorderde buitengerechtelijke kosten van € 225,00, waarvan de hoogte overeenkomt met de staffel in het Besluit voor buitengerechtelijke incassokosten, heeft [gedaagde] geen verweer gevoerd. Ook dat bedrag zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van betaling.
4.6.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Omdat [eiseres] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging, zal [gedaagde] niet worden veroordeeld tot betaling van de explootkosten en betekeningskosten
.De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- griffierecht
90,00
- salaris gemachtigde
408,00
(2 punten × € 204,00)
Totaal
498,00

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen twee weken na betekening van dit vonnis aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 1.725,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, vanaf 14 januari 2025 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 498,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken op
4 juni 2025.
RW