ECLI:NL:RBLIM:2025:5757

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
17 juni 2025
Zaaknummer
ROE 24/4134
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van bijzondere bijstand voor kosten van bewindvoering wegens te hoge draagkracht

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, gedateerd 17 juni 2025, wordt de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering behandeld. Eisers, die onder beschermingsbewind staan, hebben een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van hun bewindvoering, die € 206,51 per maand bedragen. De gemeente Venlo heeft deze aanvraag afgewezen op basis van de vaststelling dat de draagkracht van eisers te hoog is. Eisers zijn het niet eens met deze beslissing en hebben beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de afwijzing beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van eisers, waarbij zij aanvoeren dat de draagkracht onjuist is berekend. De rechtbank concludeert dat de gemeente de aanvraag terecht heeft afgewezen. De rechtbank legt uit dat de draagkracht van eisers is vastgesteld op € 1.003,20 per maand, waarbij rekening is gehouden met het vrij te laten bedrag en de bijstandsnorm. De rechtbank wijst erop dat de beleidsregels van de gemeente correct zijn toegepast en dat de draagkrachtberekening voldoet aan de wettelijke vereisten.

Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat de afwijzing van hun aanvraag leidt tot onevenredige gevolgen. De rechtbank oordeelt dat de kosten voor bewindvoering noodzakelijk zijn, maar dat eisers in staat zijn deze kosten te betalen met hun draagkracht. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eisers geen gelijk krijgen en de gemeente de aanvraag om bijzondere bijstand terecht heeft afgewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24/4134

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juni 2025 in de zaak tussen

[eisers] , uit [woonplaats] , eisers

[bewindvoerder] van [bedrijfsnaam] , bewindvoerder van eisers
(gemachtigde: mr. Q.J. van Riet),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo, verweerder

(gemachtigde: C.A.J.M. Nelissen en D.M. Pereira Wong Chung).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen omdat de draagkracht van eisers te hoog is. Eisers zijn het hier niet mee eens. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat verweerder de aanvraag terecht heeft afgewezen vanwege een te hoge draagkracht. Eisers krijgen dus geen gelijk en het beroep is daarom ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met het besluit van 28 maart 2024 (het primaire besluit 1) heeft verweerder de aanvraag om bijzondere bijstand afgewezen. Met het besluit van 23 april 2024 (het primaire besluit 2) heeft verweerder het primaire besluit 1 hersteld, maar is wel bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Met het bestreden besluit van 1 augustus 2024 op het bezwaar van eisers hiertegen heeft verweerder de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd.
2.2.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 13 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers, de gemachtigden van verweerder en [naam] , collega van de bewindvoerder van eisers.
Beoordeling door de rechtbank
Totstandkoming van het besluit
3. Eisers staan onder beschermingsbewind. Op 23 januari 2024 is de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP) op eisers van toepassing verklaard. Eisers hebben daarna twee keer een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering vanaf 1 januari 2024. De kosten waar eisers bijzondere bijstand voor aanvragen bedragen
€ 206,51 per maand vanaf 1 januari 2024.
3.1.
Verweerder heeft de aanvraag met het primaire besluit 1 afgewezen omdat de draagkracht van eisers te hoog is. Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt. Met het primaire besluit 2 heeft verweerder het primaire besluit 1 hersteld, omdat geen rekening was gehouden met de berekening van het vrij te laten bedrag (vtlb). Daarom is de draagkracht opnieuw berekend. De draagkracht over de periode van 1 januari 2024 tot 1 januari 2025 is vastgesteld op € 1.003,20 per maand. Bij deze berekening is uitgegaan van een vtlb inclusief vakantiegeld van € 2.837,24 per maand en de bijstandsnorm die voor eisers van toepassing is (de gehuwdennorm van € 1.834,04 per maand). Omdat de draagkracht nog altijd voldoende is, heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
3.2.
In bezwaar heeft verweerder de afwijzing gehandhaafd.
Wat is het (samengevatte) standpunt van eisers?
4. Eisers voeren in beroep aan dat de draagkracht onjuist is berekend en verwijzen naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 11 april 2023. [1] Daarin heeft de CRvB geoordeeld dat de draagkracht van een belanghebbende moet worden berekend aan de hand van de voor de toepasselijke beslagvrije voet, bij gebreke waarvan een besluit niet voldoet aan het evenredigheidsbeginsel. Hier is volgens eisers in dit geval sprake van. Verweerder heeft ten onrechte de draagkracht berekend aan de hand van de toepasselijke bijstandsnorm en niet aan de hand van de hogere toepasselijke beslagvrije voet. Tussen partijen staat niet ter discussie dat de bewindvoerderskosten noodzakelijke en uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten zijn. Dat betekent dat eisers, om de kosten voor de bewindvoering te betalen, onder het bestaansminimum van de beslagvrije voet moeten leven. Het besluit leidt naar de mening van eisers daarom tot een onevenwichtige uitkomst en voldoet niet aan het evenredigheidsbeginsel. Ter zitting is hier namens eiser nog aan toegevoegd dat het eigenlijk gaat om de vraag of de compensatiekop, die onderdeel uitmaakt van het vtlb, eisers vrij ter beschikking staat of bedoeld is om boven het voor hen geldende bestaansminimum uit te komen. Eisers vinden dat van het laatste sprake is. Door middel van de compensatiekop in het vtlb wordt namelijk gecompenseerd voor toeslagen die zij missen omdat ze een hoger inkomen hebben dan mensen die een inkomen hebben dat gelijk is aan de bijstandsnorm. De uitspraak van de CRvB waar eisers naar hebben verwezen, moet in dit geval analoog toegepast worden. In die zaak is namelijk ook geoordeeld dat verweerder zich aan het bestaansminimum moest houden, omdat anders sprake zou zijn van een onevenredige situatie.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Recht op bijzondere bijstand bestaat als de kosten waarvoor de betrokkene bijstand vraagt bestaanskosten zijn die zich daadwerkelijk voor doen, in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Maar dat recht bestaat alleen als de betrokkene die kosten niet zelf kan betalen (dus onvoldoende draagkracht heeft). [2] Bij het beoordelen van de vraag of de betrokkene voldoende draagkracht heeft, heeft de bijstandverlenende instantie een zekere beoordelingsruimte.
6. Verweerder heeft voor deze beoordelingsruimte beleidsregels opgesteld. [3] Daaruit volgt dat voor belanghebbenden in de WSNP (zoals eisers) het vrij te laten bedrag als in aanmerking te nemen middelen wordt gehanteerd, voor zover het vrij te laten bedrag minder bedraagt dan het werkelijke inkomen. [4] Het in aanmerking te nemen inkomen boven de voor belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm wordt in beginsel voor 100% als draagkracht aangemerkt bij bijzondere bijstand voor de kosten van beschermingsbewind. [5]
7. Niet in geschil is dat de bewindvoerderskosten waarvoor eisers bijzondere bijstand aanvragen voor hen noodzakelijke en uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten zijn. In geschil is enkel of verweerder een juiste draagkrachtberekening heeft gemaakt en of het afwijzingsbesluit van verweerder voldoet aan het evenredigheidsbeginsel.
De draagkrachtberekening
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder de draagkracht van eisers heeft berekend conform de beleidsregels, door het verschil tussen het voor eisers geldende vtlb in het kader van de WSNP en de voor hen geldende bijstandsnorm (die in het geval van eisers lager is dan het vtlb) in aanmerking te nemen als middelen waarover eisers kunnen beschikken. Uit de rechtspraak van de CRvB volgt dat de beoordelingsruimte van verweerder (onder meer) inhoudt dat hij vrij is te bepalen met welk deel van het in aanmerking te nemen inkomen boven bijstandsniveau rekening wordt gehouden. [6] Verweerder kon voor de berekening van de draagkracht in het kader van de bijzondere bijstand aansluiten bij de voor eisers geldende bijstandsnorm en het bedrag daarboven (tot het vtlb) in aanmerking nemen. De rechtbank verwijst daarbij ook naar de uitspraak van de CRvB van 18 april 2017. Daarin is over een vergelijkbare draagkrachtberekeningsregeling geoordeeld. [7] Weliswaar is sindsdien wel de berekening van de beslagvrije voet en van het vtlb gewijzigd, maar dat doet niets af aan het uitgangspunt dat verweerder voor deze draagkrachtberekening kan en mag uitgaan van het verschil tussen de bijstandsnorm en het vtlb. Daaruit volgt ook dat het niet zo is dat het vtlb aangemerkt moet worden als ‘hun’ bestaansminimum en dat daaronder geen draagkracht is, zoals eisers stellen. Daarbij wijst de rechtbank voor de volledigheid ook op de tekst van 5.9 ‘
Correctie voor kosten budgetbeheer, budgetbegeleidingen, mentorschap en beschermings-bewind’ van het vtlb-rapport (van januari 2025) [8] , waar dat ook niet uit volgt. De rechtbank wijst er overigens ook nog op dat het standpunt van eisers zou betekenen dat mensen als eisers die in de WSNP zitten (voor wie dus een vtlb is vastgesteld) dan een ander bestaansminimum of draagkracht zouden hebben dan mensen in dezelfde situatie die niet in de WSNP zitten (en voor wie geen vtlb vastgesteld is). De beroepsgrond over de draagkrachtberekening slaagt dus niet.
De evenredigheid
9. De rechtbank is verder van oordeel dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat het afwijzingsbesluit voor hen leidt tot zulke nadelige (financiële) gevolgen dat het om die reden onevenredig is. Het gaat namelijk om een aanvraag om bijzondere bijstand waarbij verweerder voor de draagkracht kon aansluiten bij de voor eisers geldende bijstandsnorm. Daaruit volgt dat eisers een draagkracht hebben van € 1.003,20 per maand, daarbij rekening houdend met het voor hen geldende vtlb. Eisers hebben de specifieke gevolgen voor hen van het afwijzingsbesluit niet inzichtelijk gemaakt of onderbouwd. Uit niets volgt dat eisers de bewindvoerderskosten van € 206,51 per maand niet kunnen betalen met hun vtlb en met de daaruit volgende draagkracht ten opzichte van de bijstandsnorm. Eisers voeren (zo begrijpt de rechtbank) aan dat rekening zou moeten worden gehouden met (huur- en zorg)toeslagen dan wel de compensatie daarvoor, ook omdat dit oneerlijk zou zijn ten opzichte van mensen van wie het inkomen gelijk is aan de bijstandsnorm en die toeslagen ‘mogen houden’. Dat eisers (als daarmee al rekening zou worden gehouden door dat bedrag van hun draagkracht af te trekken) daardoor wél onder de bijstandsnorm komen, is niet concreet gemaakt dan wel onderbouwd. Het is bij een algemene stelling gebleven en daarmee niet genoeg om daarvan uit te gaan. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van gelijke gevallen (van eisers met mensen die op de bijstandsnorm zitten). Eisers hebben namelijk geen recht op toeslagen vanwege hun hoge(re) inkomen en zitten (dus) ook niet in dezelfde financiële situatie. De uitspraak van de CRvB waarnaar eisers verwijzen gaat verder over een andere situatie dan die van eisers. In die zaak was vastgesteld dat een deel van de beslagvrije voet (oftewel het bestaansminimum) moet worden aangewend voor de betaling van de gevraagde kosten. In de situatie van eisers is dat echter niet aannemelijk, concreet dan wel inzichtelijk gemaakt. Dat er een vtlb voor hen is vastgesteld, is daarvoor in ieder geval niet voldoende. Daar komt nog bij dat het vtlb in de WSNP ook niet hetzelfde is als de beslagvrije voet. De beroepsgrond van eisers over de evenredigheid slaagt dus ook niet.
Verhoging van het vtlb via de rechter-commissaris
10. De rechtbank overweegt tot slot nog dat eisers via de rechter-commissaris hadden kunnen (proberen te) bewerkstelligen dat het vtlb wordt opgehoogd met de kosten voor hun bewindvoering, zoals verweerder terecht stelt (zie ook de tekst onder noot 8). Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij dit hebben geprobeerd en de rechter-commissaris dit verzoek niet heeft gehonoreerd. In het enkele feit dat eisers (en hun bewindvoerder) het niet eens zijn met de berekening van de draagkracht door verweerder en hoe met het vtlb wordt omgegaan, ligt geen goede reden om daarvan af te zien.
Conclusie en gevolgen
11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen en verweerder hun aanvraag om bijzondere bijstand voor bewindvoerderskosten terecht heeft afgewezen.
12. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Broier, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.G.G.M. van Buggenum, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 17 juni 2025.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Dit volgt uit artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (PW).
3.De Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Venlo 2021 (geldend van 1 april 2024 t/m 31 december 2024). In de uitspraak de beleidsregels genoemd.
4.Dit volgt uit artikel 3.4, vierde lid, van de beleidsregels.
5.Dit volgt uit artikel 3:5, vierde lid, aanhef en onder j, van de beleidsregels.
6.Bijvoorbeeld de uitspraak van 11 maart 2025 (ECLI:NL:CRVB:2025:486, r.o. 4.2.2).
7.ECLI:NL:CRVB:2017:1556, r.o. 4.5 en 4.5.3, eerste zin).
8.