3.2.In bezwaar heeft verweerder de afwijzing gehandhaafd.
Wat is het (samengevatte) standpunt van eisers?
4. Eisers voeren in beroep aan dat de draagkracht onjuist is berekend en verwijzen naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 11 april 2023.Daarin heeft de CRvB geoordeeld dat de draagkracht van een belanghebbende moet worden berekend aan de hand van de voor de toepasselijke beslagvrije voet, bij gebreke waarvan een besluit niet voldoet aan het evenredigheidsbeginsel. Hier is volgens eisers in dit geval sprake van. Verweerder heeft ten onrechte de draagkracht berekend aan de hand van de toepasselijke bijstandsnorm en niet aan de hand van de hogere toepasselijke beslagvrije voet. Tussen partijen staat niet ter discussie dat de bewindvoerderskosten noodzakelijke en uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten zijn. Dat betekent dat eisers, om de kosten voor de bewindvoering te betalen, onder het bestaansminimum van de beslagvrije voet moeten leven. Het besluit leidt naar de mening van eisers daarom tot een onevenwichtige uitkomst en voldoet niet aan het evenredigheidsbeginsel. Ter zitting is hier namens eiser nog aan toegevoegd dat het eigenlijk gaat om de vraag of de compensatiekop, die onderdeel uitmaakt van het vtlb, eisers vrij ter beschikking staat of bedoeld is om boven het voor hen geldende bestaansminimum uit te komen. Eisers vinden dat van het laatste sprake is. Door middel van de compensatiekop in het vtlb wordt namelijk gecompenseerd voor toeslagen die zij missen omdat ze een hoger inkomen hebben dan mensen die een inkomen hebben dat gelijk is aan de bijstandsnorm. De uitspraak van de CRvB waar eisers naar hebben verwezen, moet in dit geval analoog toegepast worden. In die zaak is namelijk ook geoordeeld dat verweerder zich aan het bestaansminimum moest houden, omdat anders sprake zou zijn van een onevenredige situatie.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Recht op bijzondere bijstand bestaat als de kosten waarvoor de betrokkene bijstand vraagt bestaanskosten zijn die zich daadwerkelijk voor doen, in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Maar dat recht bestaat alleen als de betrokkene die kosten niet zelf kan betalen (dus onvoldoende draagkracht heeft).Bij het beoordelen van de vraag of de betrokkene voldoende draagkracht heeft, heeft de bijstandverlenende instantie een zekere beoordelingsruimte.
6. Verweerder heeft voor deze beoordelingsruimte beleidsregels opgesteld.Daaruit volgt dat voor belanghebbenden in de WSNP (zoals eisers) het vrij te laten bedrag als in aanmerking te nemen middelen wordt gehanteerd, voor zover het vrij te laten bedrag minder bedraagt dan het werkelijke inkomen.Het in aanmerking te nemen inkomen boven de voor belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm wordt in beginsel voor 100% als draagkracht aangemerkt bij bijzondere bijstand voor de kosten van beschermingsbewind.
7. Niet in geschil is dat de bewindvoerderskosten waarvoor eisers bijzondere bijstand aanvragen voor hen noodzakelijke en uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten zijn. In geschil is enkel of verweerder een juiste draagkrachtberekening heeft gemaakt en of het afwijzingsbesluit van verweerder voldoet aan het evenredigheidsbeginsel.
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder de draagkracht van eisers heeft berekend conform de beleidsregels, door het verschil tussen het voor eisers geldende vtlb in het kader van de WSNP en de voor hen geldende bijstandsnorm (die in het geval van eisers lager is dan het vtlb) in aanmerking te nemen als middelen waarover eisers kunnen beschikken. Uit de rechtspraak van de CRvB volgt dat de beoordelingsruimte van verweerder (onder meer) inhoudt dat hij vrij is te bepalen met welk deel van het in aanmerking te nemen inkomen boven bijstandsniveau rekening wordt gehouden.Verweerder kon voor de berekening van de draagkracht in het kader van de bijzondere bijstand aansluiten bij de voor eisers geldende bijstandsnorm en het bedrag daarboven (tot het vtlb) in aanmerking nemen. De rechtbank verwijst daarbij ook naar de uitspraak van de CRvB van 18 april 2017. Daarin is over een vergelijkbare draagkrachtberekeningsregeling geoordeeld.Weliswaar is sindsdien wel de berekening van de beslagvrije voet en van het vtlb gewijzigd, maar dat doet niets af aan het uitgangspunt dat verweerder voor deze draagkrachtberekening kan en mag uitgaan van het verschil tussen de bijstandsnorm en het vtlb. Daaruit volgt ook dat het niet zo is dat het vtlb aangemerkt moet worden als ‘hun’ bestaansminimum en dat daaronder geen draagkracht is, zoals eisers stellen. Daarbij wijst de rechtbank voor de volledigheid ook op de tekst van 5.9 ‘
Correctie voor kosten budgetbeheer, budgetbegeleidingen, mentorschap en beschermings-bewind’ van het vtlb-rapport (van januari 2025), waar dat ook niet uit volgt. De rechtbank wijst er overigens ook nog op dat het standpunt van eisers zou betekenen dat mensen als eisers die in de WSNP zitten (voor wie dus een vtlb is vastgesteld) dan een ander bestaansminimum of draagkracht zouden hebben dan mensen in dezelfde situatie die niet in de WSNP zitten (en voor wie geen vtlb vastgesteld is). De beroepsgrond over de draagkrachtberekening slaagt dus niet.
9. De rechtbank is verder van oordeel dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat het afwijzingsbesluit voor hen leidt tot zulke nadelige (financiële) gevolgen dat het om die reden onevenredig is. Het gaat namelijk om een aanvraag om bijzondere bijstand waarbij verweerder voor de draagkracht kon aansluiten bij de voor eisers geldende bijstandsnorm. Daaruit volgt dat eisers een draagkracht hebben van € 1.003,20 per maand, daarbij rekening houdend met het voor hen geldende vtlb. Eisers hebben de specifieke gevolgen voor hen van het afwijzingsbesluit niet inzichtelijk gemaakt of onderbouwd. Uit niets volgt dat eisers de bewindvoerderskosten van € 206,51 per maand niet kunnen betalen met hun vtlb en met de daaruit volgende draagkracht ten opzichte van de bijstandsnorm. Eisers voeren (zo begrijpt de rechtbank) aan dat rekening zou moeten worden gehouden met (huur- en zorg)toeslagen dan wel de compensatie daarvoor, ook omdat dit oneerlijk zou zijn ten opzichte van mensen van wie het inkomen gelijk is aan de bijstandsnorm en die toeslagen ‘mogen houden’. Dat eisers (als daarmee al rekening zou worden gehouden door dat bedrag van hun draagkracht af te trekken) daardoor wél onder de bijstandsnorm komen, is niet concreet gemaakt dan wel onderbouwd. Het is bij een algemene stelling gebleven en daarmee niet genoeg om daarvan uit te gaan. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van gelijke gevallen (van eisers met mensen die op de bijstandsnorm zitten). Eisers hebben namelijk geen recht op toeslagen vanwege hun hoge(re) inkomen en zitten (dus) ook niet in dezelfde financiële situatie. De uitspraak van de CRvB waarnaar eisers verwijzen gaat verder over een andere situatie dan die van eisers. In die zaak was vastgesteld dat een deel van de beslagvrije voet (oftewel het bestaansminimum) moet worden aangewend voor de betaling van de gevraagde kosten. In de situatie van eisers is dat echter niet aannemelijk, concreet dan wel inzichtelijk gemaakt. Dat er een vtlb voor hen is vastgesteld, is daarvoor in ieder geval niet voldoende. Daar komt nog bij dat het vtlb in de WSNP ook niet hetzelfde is als de beslagvrije voet. De beroepsgrond van eisers over de evenredigheid slaagt dus ook niet.
Verhoging van het vtlb via de rechter-commissaris
10. De rechtbank overweegt tot slot nog dat eisers via de rechter-commissaris hadden kunnen (proberen te) bewerkstelligen dat het vtlb wordt opgehoogd met de kosten voor hun bewindvoering, zoals verweerder terecht stelt (zie ook de tekst onder noot 8). Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij dit hebben geprobeerd en de rechter-commissaris dit verzoek niet heeft gehonoreerd. In het enkele feit dat eisers (en hun bewindvoerder) het niet eens zijn met de berekening van de draagkracht door verweerder en hoe met het vtlb wordt omgegaan, ligt geen goede reden om daarvan af te zien.
Conclusie en gevolgen
11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen en verweerder hun aanvraag om bijzondere bijstand voor bewindvoerderskosten terecht heeft afgewezen.
12. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.