ECLI:NL:RBLIM:2025:5844

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 juni 2025
Publicatiedatum
18 juni 2025
Zaaknummer
03.325865.24
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gewapende overvallen op Primera in Stein en Heerlen met schadevergoeding aan benadeelde partijen

Op 18 juni 2025 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van twee gewapende overvallen op de Primera in Stein en Heerlen. De verdachte, geboren in 2005 in Polen, werd bijgestaan door advocaat mr. F.T. Sakrak. Tijdens de zitting op 4 juni 2025 heeft de verdachte beide feiten bekend. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 12 oktober 2024 in Stein en op 11 oktober 2024 in Heerlen met een mes heeft gedreigd en sigaretten en contant geld heeft gestolen. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf van drie jaar op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder de Primera Stein Eidams en de slachtoffers van de overvallen, met bedragen variërend van €1.500 tot €2.358,57, afhankelijk van de geleden schade. De rechtbank verklaarde de vordering van de Primera Stein Eidams niet-ontvankelijk, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. De uitspraak benadrukt de ernst van gewapende overvallen en de gevolgen voor de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03.325865.24
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 18 juni 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2005 te [geboorteplaats] (Polen),
thans gedetineerd in de [P.I.] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. F.T. Sakrak, advocaat te Zaandam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 juni 2025. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
De slachtoffers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. Namens deze benadeelde partijen is op de zitting gehoord [naam 1] . De Primera Stein Eidams heeft zich eveneens als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. Namens de Primera Stein Eidams is niemand ter terechtzitting verschenen. De rechtbank heeft alle vier de vorderingen tot schadevergoeding behandeld.

2.De tenlastelegging

De op een vorige zitting gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
feit 1:op 12 oktober 2024 een overval heeft gepleegd op de Primera in Stein, door met een mes te dreigen richting [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en daarbij sigaretten te stelen;
feit 2:op 11 oktober 2024 een overval heeft gepleegd op de Primera in Heerlen, door met een mes te dreigen richting [slachtoffer 3] en daarbij sigaretten en contant geld te stelen.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide tenlastegelegde feiten.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich voor wat betreft de bewezenverklaring van beide tenlastegelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Nu de verdachte beide tenlastegelegde feiten heeft bekend en namens hem geen vrijspraak is bepleit, volstaat de rechtbank overeenkomstig artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering met de opgave van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht het onder feit 1 tenlastegelegde feit bewezen gelet op:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] ; [2]
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] ; [3]
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 4 juni 2025.
De rechtbank acht het onder feit 2 tenlastegelegde feit bewezen gelet op:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] , namens Primera Heerlerheide; [4]
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 4 juni 2025.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte:
feit 1:op 12 oktober 2024 te Stein sigaretten die aan Primera Stein Eidams toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken door met een mes dreigend te wijzen in de richting van die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] en een tas aan die [slachtoffer 1] aan te reiken en daarbij te zeggen 'Holo' of 'Rollo', althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
feit 2:op 11 oktober 2024 te Heerlen sigaretten en contant geld die aan Primera Heerlerheide toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door met een mes dreigend te wijzen in de richting van die [slachtoffer 3] en een zak in diens richting te houden en daarbij te zeggen ‘vul de zak’ en ‘doe alles in de zak, sigaretten, geld, alles’.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1:diefstal, voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
feit 2: diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte wordt opgelegd een gevangenisstraf van 40 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft hij gevorderd dat aan de proeftijd de bijzondere voorwaarden als geadviseerd door de reclassering worden gekoppeld.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gepleit tot matiging van de strafeis van de officier van justitie. De raadsman heeft aangevoerd dat sprake is geweest van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, nu de telefoon van de verdachte is onderzocht zonder machtiging van de rechter-commissaris. Naar het oordeel van de raadsman dient dit verzuim te worden verdisconteerd in de strafmaat.
De raadsman heeft bepleit dat aan de verdachte wordt opgelegd een gevangenisstraf van 720 dagen, waarvan 450 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 180 uren. Aan de proeftijd kunnen alle door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden gekoppeld, behalve het locatie gebod en de daarbij behorende elektronische monitoring. De raadsman heeft als alternatief aangegeven dat in plaats van voorwaarden bij een deels voorwaardelijke straf ook aan voorwaarden bij verlening van v.i. na een onvoorwaardelijke straf gedacht kan worden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, die op hun beurt richtinggevend zijn geweest voor het bepalen van de zogenoemde LOVS-oriëntatiepunten.
Verdachte heeft zich op twee achtereenvolgende dagen schuldig gemaakt aan een voltooide gewapende overval van een vestiging van de Primera , eerst in Heerlen en de dag erna in Stein. Na deze laatste overval is hij door omstanders overmeesterd een vastgehouden totdat de politie hem aanhield. Sindsdien zit verdachte voor deze feiten in voorarrest.
In beide gevallen zijn medewerkers achter de kassa, in Heerlen de heer [slachtoffer 3] , in Stein de dames [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , geconfronteerd met een voor hen onbekend persoon die ineens een mes voor hun gezicht hield, om daarmee zijn eis om sigaretten te kunnen wegnemen kracht bij te zetten. Het spreekt voor de rechtbank voor zich dat slachtoffers van een zulke dreigende situatie vaak pas nadien het besef krijgen aan welke potentieel gevaar ze ontsnapt zijn, en hoe zoiets mis zou hebben kunnen gaan. Dat verdachte aangeeft dat hij alleen maar op de buit uit was en dat hij de slachtoffers nooit echt gestoken zou hebben, biedt voor de benadeelden weinig soelaas. Bovendien is nimmer te voorspellen hoe een slachtoffer ter plekke reageert en of hanteren van het scherpe wapen dan toch nog tot letsel kan leiden.
Hoe je dit ook wendt of keert: verdachte heeft met zijn beslissing ter plaatse te gaan met dat mes bewust de gevaarzetting die winkels binnen gebracht en de rechtbank neemt hem dat kwalijk.
De buit van de overval in Stein is na de overmeestering achter gebleven, de buit van de overval in Heerlen is - naar eigen zeggen van verdachte ter zitting - weggegooid, zowel de sigaretten als het geld. Ofschoon dit laatste lastig voorstelbaar is, hebben de beide feiten verdachte vermoedelijk zelf niet veel aan gewin opgeleverd. Des te droeviger is het dat hij er kennelijk wel ijverig werkzaam winkelpersoneel mee belast en hen slachtoffer maakt van een gecombineerd gewelds- en vermogensmisdrijf. Niet alleen hun werk, hun baan, maar evenzeer hun persoonlijk bestaan wordt erdoor verstoord, en dat alles voor maar een beperkt bedrag aan geld of aan rookwaar.
Tot de verbeelding spreekt dat de slachtoffers in Stein direct een soort berusting kenden, wetend dat een dag eerder in Heerlen al een vestiging van Primera overvallen was. “Dan zijn wij nu aan de beurt”, was kennelijk hoe ze op de overval reageerden. De rechtbank is van oordeel dat het met geweld of bedreiging met geweld beroofd worden nimmer als normale gang van zaken kan worden aanvaard en rekent het dan ook tot haar taak om de dader van dergelijke overvallen via het strafrecht te confronteren met de ernst van het gepleegde.
De beide overvallen zijn op klaarlichte dag begaan met de aanwezigheid van winkelende mensen in de omgeving van de winkels en zelfs in de winkels. Andere klanten hebben deels moeten vluchten tijdens de overval of hebben zich in de winkel verstopt.
Voor gewapende overvallen als deze kan in beginsel dan ook niet volstaan worden met oplegging van een andere straf dan een straf die vrijheidsbeneming met zich brengt, en een gevangenisstraf is dan ook waar verdachte toe veroordeeld zal worden. Kijkend naar de LOVS-uitgangspunten is bij een overval op een winkel waarbij een zogenaamde “lichte” mate van geweld of bedreiging wordt toegepast al ruimte voor bestraffing met een gevangenisstraf van twee jaren. Per delict, wel te verstaan.
Het vorenstaande betekent dat voor twee redelijk identieke gevallen van een gewapende overval op een winkel, waarbij daadwerkelijk spullen worden buitgemaakt, een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren alleszins redelijk zou kunnen zijn als uitgangspunt . De eis van de officier van justitie, ofschoon niet exact zo berekend vanuit twee afzonderlijke delicten, is dan ook allerminst buitensporig te noemen.
De rechtbank ziet met name in de jonge leeftijd van verdachte reden om een straf van wat mindere zwaarte op te leggen dan de genoemde 4 jaren. Wat de echte beweegredenen van verdachte zijn geweest om deze overvallen te begaan, is de rechtbank niet duidelijk geworden. Zoals ter zitting al ter sprake roept het de door verdachte verwoorde uitleg dat hij opgepakt wenste te worden, vragen op. Waarom bleef hij dan niet in Heerlen tot hij kon worden aangehouden, maar vertrok hij in plaats daarvan met wat hij had buitgemaakt, om een dag erna weer nieuwe slachtoffers te maken en ook daar weer te trachten er met buit vandoor te kunnen gaan?
De rechtbank zal het gegeven dat in de telefoon van de verdachte is gekeken zonder machtiging van de rechter-commissaris niet in strafmatigende zin meewegen, ook al kan worden vastgesteld dat dit inderdaad is gebeurd. De rechtbank heeft de daaruit verkregen gegevens evenwel niet betrokken bij de bewezenverklaring en de raadsman heeft overigens ook niet aan de hand van de factoren van artikel 359a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering en de door de Hoge Raad geformuleerde maatstaven aangegeven waarom strafvermindering in aanmerking zou komen (zie HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533).
Het concrete voorstel van de advocaat om naast een gevangenisstraf van 720 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 450 dagen voorwaardelijk de optie van een taakstraf te bezien, zal alleen al niet worden gevolgd nu deze combinatie niet past binnen het wettelijk systeem. Immers kan op grond van het bepaalde in artikel 9, vierde lid van het Wetboek van Strafrecht slechts een taakstraf worden opgelegd naast ten hoogste 6 maanden vrijheidsstraf, en in deze zaak zit verdachte enerzijds reeds langer in voorarrest maar is de rechtbank anderzijds vooral van oordeel dat slechts 6 maanden onvoorwaardelijke detentie te laag zou zijn. Daarnaast heeft verdachte als veroordeelde al twee eerdere taakstraffen onvoltooid gelaten, wat ook nog een contra-indicatie oplevert voor het opleggen van een taakstraf.
Wel acht de rechtbank het reëel waar de raadsman alternatief op heeft gezinspeeld: oplegging van een onvoorwaardelijke straf van enige omvang, die op termijn in toepassing van v.i.-verlening kan overgaan, in welk verband alsdan passende voorwaarden gezocht worden. De rechtbank volgt deze optie, nu zij van oordeel is dat thans, met nog een tijd aan detentie te ondergaan, niet op een passende wijze kan worden bepaald welke voorwaarden te zijner tijd nodig of gewenst zijn, na ommekomst van het onvoorwaardelijk uit te zitten deel van de straf. Zij deelt de alternatieve opvatting van de advocaat derhalve dat ook op een later moment ter voorbereiding van een v.i.-beslissing kan worden bezien welke voorwaarden alsdan opportuun zijn.
Dit alles brengt de rechtbank tot de beslissing dat verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaren zal worden opgelegd voor de feiten 1 en 2, in meerdaadse samenloop begaan.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen

7.1
De vordering van de benadeelde partijen
De benadeelde partij Primera Stein Eidams vordert een schadevergoeding van € 2.500,00 vanwege gederfde inkomsten ter zake van feit 1. Daarbij is eveneens verzocht om vermeerdering van het toe te wijzen bedrag met de wettelijke rente en om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert schadevergoeding tot een bedrag van € 2.076,00 aan immateriële schade ter zake van feit 1. Daarbij heeft zij eveneens verzocht om vermeerdering van het toe te wijzen bedrag met de wettelijke rente en om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert schadevergoeding tot een bedrag van € 2.076,00 aan immateriële schade ter zake van feit 1. Daarbij heeft zij eveneens verzocht om vermeerdering van het toe te wijzen bedrag met de wettelijke rente en om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert schadevergoeding tot een bedrag van € 2.858,57, bestaande uit € 358,57 aan kosten voor het eigen risico en € 2.500,00 aan immateriële schade ter zake van feit 2. Daarbij heeft hij eveneens verzocht om vermeerdering van het toe te wijzen bedrag met de wettelijke rente en om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering van benadeelde [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , vermeerdering van deze bedragen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Voor wat betreft de vordering van de Primera Stein Eidams heeft de officier van justitie geconcludeerd tot een matiging van het toe te wijzen bedrag tot € 2.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de benadeelde [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de gevorderde materiële schadevergoeding, nu er geen causaal verband bestaat tussen de overval en de psychische gevolgen. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de verdediging gepleit tot matiging van het toe te wijzen bedrag tot € 1.500,00.
Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade door de benadeelde [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft de verdediging matiging bepleit van het toe te wijzen bedrag tot € 1.500,00.
Voor wat betreft de gevorderde schadevergoeding door de Primera Stein Eidams heeft de verdediging gepleit tot een niet-ontvankelijkheid van de benadeelde, nu er dusdanig veel vragen bij de vordering zijn dat het een onevenredige belasting van het strafproces oplevert om daar nader onderzoek naar te doen.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van de Primera Stein Eidams
Het door de Primera Stein Eidams gevorderde bedrag van gederfde inkomsten wordt in (de bijlage van) de ingediende vordering onvoldoende onderbouwd. De rechtbank kan daardoor niet vaststellen wat het daadwerkelijke verlies is geweest en welk gedeelte daarvan voortvloeit uit het onder feit 1 bewezenverklaarde. De rechtbank ziet eveneens onvoldoende aanknopingspunten om een (reële) schatting te doen. Het heropenen van het onderzoek ter terechtzitting om de nodige informatie te achterhalen levert, naar het oordeel van de rechtbank, een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering, en kan deze vordering daarom slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vorderingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
De wet regelt in artikel 6:106 BW de vergoeding van ‘ander nadeel’ dan vermogensschade. Volgens artikel 6:106 aanhef en onder b BW komt vergoeding van ander nadeel in aanmerking bij lichamelijk letsel, aantasting in de eer of goede naam of aantasting van de persoon op andere wijze.
Benadeelde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn door de verdachte geconfronteerd met een mes en hebben derhalve enkele momenten moeten vrezen voor hun leven. Dit, tezamen met de onderbouwing van het verzoek tot schadevergoeding en het verhandelde ter terechtzitting, maakt dat er naar oordeel van de rechtbank bij beiden sprake is van aantasting van de persoon op andere wijze. De rechtbank ziet echter wel aanleiding om niet het gehele gevorderde bedrag toe te wijzen.
Alles overwegend en gelet op wat in vergelijkbare gevallen aan schadevergoeding wordt toegekend, is de rechtbank van oordeel dat de immateriële schade naar billijkheid dient te worden bepaald op €1.500,00 voor zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] . De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen.
De rechtbank ziet verder aanleiding om voor beide verzoeken de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, evenals het gevorderde bedrag te verhogen met de wettelijke rente vanaf 12 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
De vordering van [slachtoffer 3]
De rechtbank is voldoende gebleken dat de benadeelde [slachtoffer 3] als gevolg van het onder feit 2 bewezenverklaarde rechtstreekse materiële schade heeft geleden tot het bedrag zoals gevorderd. De omstandigheid dat eerdere gebeurtenissen kunnen hebben bijgedragen aan (het ontstaan van) de PTSS doet hier niks aan af, nu uit de door de psycholoog van [slachtoffer 3] overgelegde brief duidelijk naar voren komt dat [slachtoffer 3] door de bewezenverklaarde overval PTSS heeft opgelopen.
Met het ontstaan van de PTSS staat voor de rechtbank vast dat [slachtoffer 3] geestelijk letsel heeft opgelopen door de overval. Hieruit volgt dat de aantasting van de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106 aanhef en onder b BW eveneens kan worden aangenomen. De rechtbank ziet echter wel aanleiding om niet het gehele gevorderde bedrag toe te wijzen.
Alles overwegend en gelet op wat in vergelijkbare gevallen aan schadevergoeding wordt toegekend, is de rechtbank van oordeel dat de immateriële schade naar billijkheid dient te worden bepaald op €2.000,00. De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen.
De rechtbank ziet verder aanleiding om de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, evenals het gevorderde bedrag te verhogen met de wettelijke rente vanaf 11 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.

8.Het beslag

De teruggaven
De rechtbank is, samen met de verdediging en de officier van justitie, van oordeel dat een deel van de onder de verdachte inbeslaggenomen voorwerpen – te weten één GSM, één fiets en één broek – dienen te worden teruggegeven aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken personen. Voor de GSM betreft dit de verdachte, voor de fiets betreft dit [naam 3] .
De verbeurdverklaringen
De rechtbank acht de andere onder de verdachte inbeslaggenomen goederen – te weten twee tassen en een mes – vatbaar voor verbeurdverklaring, nu de bewezenverklaarde feiten met behulp van deze goederen zijn gepleegd.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36f, 57 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
  • bepaalt de benadeelde partij Primera Stein Eidams niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
  • veroordeelt de benadeelde partij Primera Stein Eidams in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
  • wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 1.500,00, geheel bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij [slachtoffer 1] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij [slachtoffer 1] ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • wijst de vordering voor het overige af;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 1.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 25 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
  • verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde [slachtoffer 1] bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;
  • wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2] , van een bedrag van € 1.500,00, geheel bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij [slachtoffer 2] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij [slachtoffer 2] ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • wijst de vordering voor het overige af;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2] , van een bedrag van € 1.500,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 25 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
  • verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde [slachtoffer 1] bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;
  • wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 3] , van een bedrag van € 2.358,57, bestaande uit € 358,57 materiële schade en € 2.000,00 immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij [slachtoffer 3] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij [slachtoffer 3] ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • wijst de vordering voor het overige af;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 3] , van een bedrag van € 2.358,57, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 33 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
  • verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde [slachtoffer 3] bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;
Beslag
-
verklaart verbeurd(t.a.v. feit 1) de volgende in beslag genomen voorwerpen:
  • 1 tas, Action (goednummer G1746658);
  • 1 tas, Plus (goednummer G1746659);
  • 1 mes (goednummer G1746634);
-
gelast de teruggavevan de volgende in beslag genomen voorwerpen:
  • 1 GSM (goednummer G1746640) aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon veroordeelde [verdachte] ;
  • 1 Fiets Atb (goednummer G1746778) aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon [naam 3] ;
  • 1 stuk kleding (goednummer G1746759) aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.E.M. Hendriks, voorzitter, mr. C.J.M. Brands en mr. L.H.M. Geuns, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.V. Haring, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 18 juni 2025.
Buiten staat
Mr. Brands is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
T.a.v. feit 1:
hij op of omstreeks 12 oktober 2024 te Stein een hoeveelheid sigaretten, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Primera Stein Eidams , in elk geval aan een ander dan aan verdachte toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp dreigend te wijzen in de richting van, althans te tonen aan die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en een tas aan die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] aan te reiken althans in haar richting te houden en daarbij te zeggen 'Holo' of 'Rollo', althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
T.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 11 oktober 2024 te Heerlen een hoeveelheid sigaretten en/of contant geld, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Primera Heerlerheide, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp dreigend te wijzen in de richting van, althans te tonen aan, die [slachtoffer 3] en die [slachtoffer 3] een zak aan te reiken althans in diens richting te houden en daarbij te zeggen ‘vul de zak’ en/of ‘doe alles in de zak, sigaretten, geld, alles’ althans woorden van gelijke aard en/of strekking.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt – tenzij anders vermeld – gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, proces-verbaalnummer LB3R024082/LB2R024086, gesloten d.d. 11 februari 2025, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 271.
2.Proces-verbaal van aangifte van 12 oktober 2024, pagina’s 41 tot en met 43.
3.Proces-verbaal van aangifte van 12 oktober 2024, pagina’s 48 tot en met 51.
4.Proces-verbaal van aangifte van 11 oktober 2024, pagina’s 92 tot en met 95.